GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Melchizedek, de Koning van Salem, bracht brood en wijn; deze nu was een priester van God, den Allerhoogste, en , hij zegende hem...... En hij (Abraham) gaf hem de tienden van alles. Gen. 14 : 18, 19a, 20b.

Toledooth-openbaring in de ontmoeting van Abraham en Melchizedek.

I.

Een feestmaal kan smartelijker dan een begrafenis zijn; en de uitreiking van koninklijke eerbewijzen vermag soms diepere wonden te slaan dan een optocht van verezenen ter dood. Wanneer voor ons gezicht de verhoudingen niet , , kloppen", dan is een feestmaal een spijziging met tranenbrood en de inspectie van een eerewacht een gaan in boeien.

Zóó'n feestmaal, en zóó'n inspectie heeft Abraham, onze Vader, moeten beleven, toen hij, gekranst als overwinnaar, in de buurt van Salem werd gefêteerd door Zijne Majesteit, den Koning, en Zijne Eminentie, den riester Melchizedek. Men riep van rechts en linksr Victorie: en dronk Abrahams gezondheid. Maar hij zelf wist zich van God geslagen en overwonnen: vae victis, 't doet zeer, als 't heete woord er uit moet: Gij, God, zijt mij te sterk geweest.

Had men óns gevraagd, 't zwaarste uur in Abraham's leven aan te wijzen, vre hadden meerendeels, als Sören ierkegaard, en ettelijke anderen, den vinger gelegd bij Genesis 22, daar gaat de vader bergopwaarts, om op bevel van God, zijn eigen zoon te slachten. Dat hem dit van God gevraagd kon worden! Wie onder hen, die ter informatie aangaande Abraham alleen het verhaal van Genesis lezen, denkt eraan, dat feest onder den rook van Salem ook maar in aanmerking te laten komen, als 't er omgaat. Abrahams zware uren onderling te vergelijken?

Toch zullen we stil hebben te staan bij dat feestgedruisch bij Salem, en scherp op Abraham dienen te letten. Is Abraham de vader aller geloovigen, en zijn wij dus zijn liinderen, welaan, waar is dan zijn vaderlijke eere, dat wij zóó gauw hem denken te peilen, dat wij in een ommezien met hem gereed zijn: feest is feest, en begrafenis is begrafenis? Wat willen wij van dezen onzen gequalificeerden „Vader" weten, tenzij wij geloovig in zijn strijd, in zijn strijd ingeleefd zijn? Werkelijk in-leven in den tijd van den vader aller geloovigen mag slechts een geloovend inleven zijn, niet een alleen maar eens geloovig. Dat is te zeggen: wij moeten in dat , , inleven" zeer bepaald telkens weer de daad verrichten van het aannemen van God in zijn concreet tot on« komende Woord. Zijn Wooïd, ditmaal met name aangaande Abraham, dat maaksel Gods, altijd gequalificeerd door die zeer bej)aalde plaats, die de Bondsgod hem toewees in de geschiedenis van het verbond der genade.

De. roeping Gods, tot Abraham eenmaal uitgegaan, en sindsdien steeds weer uitgaande, is niet maar een aanwijzing geweest van zijn toekomstige plaats in de geschiedenis van het genadeverbond, doch ook zeer bepaald een kracht-dadig brengen van Abraham op die plaats. Want Gods Woord doet altijd; nooit is het niet kracht-dadig. Het is kracht-dadig in verharding, maar ook in bekeering. Spreekt het in de aantoonende wijs, dan meteen in de gebiedende, en in den goddelijken optatief: dat is de zegwijs, die laat zien wat Hem behaagt. Zijn Woord doet altijd hetgeen Hem behaagt, en is kracht-dadig in datgenen, waartoe Hij het „zendt".

Willen wij dus als Abrahams kinderen, onzen vader 't zooals hij daar nabij Salem op de eereplaats aan tafel zit, „geestelijke onderscheiding", dan moeten wij niet allaen maar op de spandoeken letten, die de menschen op hst feestterrein hebben aangebracht, met hun V-teeken, dewijl V is Victorie; maar dan hebben wij ons af te vragen, welke kracht-dadige en dus vorm-gevende, ormeerende openbaring de Verbondsgod Abraham doet toekomen in aansluiting aan, en ter nadere verklaring en uitwerking van hetgeen reeds eerder Abraham van 's Heeren wege is gezegd. Wij zullen dan dien Vader van onzen vader zien, den Heere God zelf, die Abrahams „geest en ziel en lichaam" (1 Thess. 5 : 23) formeert en sinds bewaart, tot dienst aan de eerste komst, de eerste parousie, onzes Heeren Jezus Christus. De openbaring des EEREN in de ontmoeting van Abraham en Melchizedek is immers in 'de allereerste plaats een toledooth-openbaring; zij ontdekt ons den zin van Genesis: uit God zijn alle dingen.

Openbaring? vraagt iemand. Openbaring van den EERE, hier op dat overwinningsfeest? Maar daar wordt geen woord' gezegd; geen hand schrijft, gelijk lat^j in elsazar's paleis, vreemde letters aan den wand, en geen rofeet treedt op om een rede te houden. Geen droom, geen gezicht, geen verschijning, niets daarvan.

't Is alles waar. Maar — er is tweeërlei openbaring. Er is een openbaring in woorden; en óók een openbaring in werken. Zoo'n werk vinden wij hier, als God zelf de wegen van Abraham en van Melchizedek elkaar laat kruisen.-

• Niet maar als God, doch ook als Verbondsgod, als HEERE, is hier de Zender en Roeper van Abraham werkzaam. Het zevende hoofdstuk van den brief der Hebreeën, dat niemand voorbij mag gaan, die Abraham heden wil „verstaan", zegt ons dat rechtstreeks. Dat merkwaardige hoofdstuk qualiliceert dan ook meteen de beide feestgangers van het oogenblik: Abraham en Melchizedek. Beiden immers worden daar betrokken op Jezus Christus, den Zoon Gods, die komende is, op weg naar de vleeschwording.

Wat Abraham betreft, die heet in Hebr. 7: aartsvader, patriarch. Hij is niét altijd aartsvaderii/k, niet immer patriarc/iaaJ, deze Abraham; ook hij is niet steeds op zijn plaats; hij moet, naar wij reeds opmerkten, op die plaats gebracht worden. Maar patriarch, aartsvader, dat is Abraham altijd.

Hij is vader van onzen Heere Jezus Christus, die uit zijn lendenen wil geboren worden, en die thans, naar zijn macht en autoriteit als Gods Eeuwige Zoon, zijn eigen vleeschelijken Vader kiest en formeert en bekwaamt tot dit hooge, en dus zeer bezwarende vaderschap.

En wat voorts Melchizedek aangaat, hèm noemt dé auteur van Hebr. 7 rechtstreeks: „type' van den Zoon van God". Type, zeer bepaald van Gods Zoon in z'n menschelijke èn goddelijke natuur; het gaat hier immers om ds ambtelijke positie van Melchizedek en van Christus; welnu — in de eenheid zijner twee naturen heeft de Persoon van Jezus Christus zijn drievoudig ambt opgenomen om het in alle eeuw, en in elke staat, dien hij voert te bedienen.

Zóó zijn ze dus te aan dienen, deze twee: Dit zijn dus hun praedicaten, althans in het Hof der hoven, hetwelk de festiviteiten van het hof van Salem heden dirigeert: de Vader van Christus, en de type van Christus; Abraham en Melchizedek,

Van deze beiden nu, en van hun contact spreekt God de Heilige Geest ons in het , , historische" bijbelboek Genesis.

Dat boek Genesis is een echt tendenz-boek: Schrik van dit woord maar niet: de Geest Gods mag zulke boeken schrijven, want Hij alleen schrijft Ze goed, den zin en de meening des Geestes „oorspronkelijk" bepalende: „De tendenz van Genesis" is: God den HEERE te doen zien, gelijk deze de gevallen wereld in Christus Jezus gaat behouden langs den weg van het verbond dei genade. Als Genesis verhaalt van zon, maan en sterren, geschapen door God, dan is het toch geen kosmographie, die als zoodanig in dit verhaal bedoeld wordt. Neen, het in zichzelf volkomen betrouwbare schepping-bericht heeft slechts één doel: het haast zich vdn het verhaal omtrent het ontstaan van zon, maan en sterren; omtrent de wording van het heel-al, tdt het bericht omtrent den mensch. Komt dan de mensch tersprake, dan wordt ons

toch geen anthropologie gedoceerd, maar dan is het den auteur begonnen om het conflict van zonde en genade. Worden de geboorten van Adams huisgezin verhaald, dan' krijgen wij geen ethnographie, en geen geographie, doch dan gaat het om de worsteling van Vrouwenzaad en slangenzaad, van Kerk en Wereld,

Hn zoo spitst zich het pad der verbizondering almeer toe: straks vernemen wij, hoe na den zondvloed de verkiezende GOD met Sem den heirweg optreedt; en hoe uit dien Sem Abraliam verwekt wordt, en geroepen om dat wereldpad nu definitief tot kerkpad te maken; hoe uit Abrahams zaad niet Ismaël, maar wel Izaak, en niet Ezau, maar wel Jacob de drager der kerkbelotte wezen mag; en hoe zoo het volk Israël verwekt, en wonderlijk bewaard wordt totdat het moment van zijn candidatie als volk gekomen zal zijn. Israël — want daaruit zal sj; raks de Messias worden geboren: Jezus Christus, de Komende, de óók in de feiten van Genesis al maar door aan bet komen zijnde Middelaar van het verbond der genade. Het is alles kerk-wording, kerk-komst. Christuswording, Christus-komst.

Wording, geboorte, komst, opkomst, — dat is dan ook eigenlijk de beteekenis van het Grieksche woord Genesis. Het boek Genesis is zich dan ook terdege bewust van zijn tendenz. Dit blijkt o.m. hieruit, dat in den tekst van het boek zelf meermalen een bepaald woord gebruikt wordt, dat in het hebreeuwsch gespeld wordt als toledootb. Ook dat woord duidt zoo ongeveer hetzelfde aan als: Genesis. Het wil zeggen: ontstaansgeschiedenis, aanvang, begin, wording, geboorte, en in wijderen zin: geschiedenis.

Dat woord toledooth heeft met name bij de vertegenwoordigers der godsdienst-historische school sterk de aandacht getrokken. Het mag — bij alle verschil — ook de onze hebben. Het staat er niet voor niets. Bij voorkeur wordt in het boek Genesis dit woord gebezigd als er een mijlpaal op den weg van wereld en kerk is gezet. Eerst krijgen we de toledooth van hemel en aarde: Breeder kan het niet. Dan komen we — want de kring vernauwt zich, we hebben irrjmers ons tendenzboek — tot de toledooth van Adam. Maar in Adams kinderen is kaf en koren; maar dat koren sticht zich de tendentieus gerichte aandacht. Zoo komen we dan vervolgens tot de toledooth van Seiii; want die is nadat Kain, Abel — het vrouwenzaad — heeft doodgeslagen, Abels plaats vervanger en daarmee de vader van de heilige lijn' in het menschengeslacht. Maar ook in de „heilige lijn" treedt daarna het bederf op; kerk en wereld, vrouwenen slangenzsad vermengen zich, en straks zendt God den zondvloed. Die brengt ons tot de toledooth van Noach. Treedt straks Noachs gezin uit de ark, om het „tweede waereldrond" (Bilderdijk) te gaan beheerschen, dan is ook in zijn gezin weer niet alles het verbond getrouw.

De verbondslijn gaat tot nader order Cham en Japhet voorbij; om tot Sem zich te bepalen. Van Sem gaan weer velen terzijde, totdat God een man verwekt, Terah, wiens gezin uit elkaar gehaald wordt, inzooverre zijn zoon Abraham den goddelijken last ontvangt land en maagschap te verlaten en — als vader van het verbondsvolk Israël, als vader van Jezus Christus — te treden in de afzondering die eeuwen verduren moet, eer ze op den grooten Pinksterdag in Jeruzalem een einde nemen kan. Derhalve komen we bij de toledooth van Terah. En vandaar leidt ons het verhaal naar Abraham, den zoon van Terah. Hier — bij Abraham — is de mijlpaal, dien men bizonderlijk te merken heeft. Want nu begint de geschiedenis van Izak. Jakob-Israël, Kerk van Israël, Christus Jezus. Hebt ge er op gelet, dat ge bij het zevental, 'die rust gevonden hebt? Zon-maan-en-sterren: dat was één. Adam, dat werd twee. Seth, dat heet: drie. Noach, nummer vier. Sem, dat is vijl. Terah, nummer zes. En dan is Abraham zooveel als: zeven.

De zevende in de Genesis-lijn: Abraham. De zevende in de toledooth: Abraham.

„Zeven" nu is te zeggen: voorloopig rust. Tenminste dat wil het hier op aarde bij menschen zeggen. Wat een reus is daarom die Abraham. Het (endenz-verhaal Genesis wil maar zeggen: alles stuurt op dien. éénen man aan. Zon-maan-sterren, Adam, Seth, Noach, Sem, Terah, alles dringt en perst naar Abraham toe., alle toledooth van „zes" en daaronder zuchten om dezen „zevende", dezen Abraham, alles is op hem gemunt.

Geef Abraham zijn eer: de ieffer van Genesis is onbetwistbaar Abrahams letter. Om zijn Genesis, om zijn toledooth, om zijn geboorte, is het God te doen geweest, toen hij het heel-al formeerde, Adam schiep, Seth verwekte, Noach zond, Sem apart zette, Terah vader liet worden.

Abrahams geboorte — een hoogtepunt in de geschiedenis van Kerk en wereld, van heel-al. Het is in feite precies, hetzelfde als wat Openbaring XII ons teekent. Daar staat het groote Kind van Abraham onder den wijden koepel van zon-maan-sterren; en het wordt geboren uit den schoot der als „vrouw" geteekende Kerk van het Testament, derhalve van Adam, Seth, Noach, Sem, Terah, Abraham. Nu, om dat kind van Abraham is óók in Genesis te doen. Maar dat Kind toeft nog, al is het op. weg. Voorloopig is er een rustpunt bereikt: Abraham is er. Zijn toledooth wijzen uit, dat hij een blinkende figuur bij uitnemendheid is, een ster van de eerste grootte, een mijlpaal in de geschiedenis van zon-maan-sterren (het heel-al), van Adam (de menschheid, van de Kerk (Seth, Noach, Sem, Terah). O, die Genesis van Abraham! Die gelukkige, voorspoedige geboorte van dezen „zevende" in de linie der merkwaardige producten, de toledooth van God Jahwe! Wie zóó gelooven wordt, krachtens geboorte (zeggen de menschen) tot groote dingen bekwaam. Uw geboorte bepaalt Uw verkiesbaarheid, en dus ook Uw verkiezing. Zoo oordeelen de menschen, als zij bij „ervaringslicht" een Genesis-boek, en een toledooth-register schrijven. En alzoo schijnt ook God te oordeelen, God de Heilige Geest, die het boek Genesis opnam in de Schrift, en deze daarmee opende. Gods. eigen Schrift, Gods eigen vinger, Gods eigen rhythme in de geschiedbeschrijving Zijner tendenzen schijnt te zeggen: Let op den man van zóó hooge geboorfe, van zulke Genesis, van déze toledooth.

Ja, nog meer. Ook de steenen zijn haast gaan spreken. En de feiten van den dag. Want die Abraham blijkt — in Genesis — XIV — met één slag een zeer fortuinlijk man geworden. Hij is overwinnaar in een enormen strijd geworden. Vier Koningen, resideerende buiten Kanaan, hadden gezamelijk het zwaard opgenomen tegen vijf stadsvorsten, allen uit Abrahams omgeving: de Jordaan streek. De vier geallieerde koningen, hadden in een streek, die later door de Doode Zee opgeslokt is, slag geleverd tegen een vijf stadsvorsten, kleine machthebbertjes, maar gehecht aan macht en titel. Aanleiding voor den strijd was gevonden in de poging der Jordaan-vorsten, om zich te bevrijden van het juk der Elamieten, die destijds in voor-Azië de lakens uitdeelden. De opstand was wel bedoeld geweest als een poging, om heel het Jordaan gebied — rja, heel het Westen — vrij te maken' van Elamietischen (en anderen) druk. Waarom dan ook Elam met andere rijken een strafexpeditie op touw gezet heeft. Welnu, deze laatste militaire operatie was in het nadeel van de bewoners van het Westen geëindigd; en tot de gevangenen, die, mét hun bezittingen, Werden weggesleept, behoorde ook Lot, de neef van Abraham, inwoner van Sodom.

En nu is het Abraham, die het initiatief neemt ter bevrijding. Zelf brengt hij een legermacht op de been; ook weet hij bondgenooten aan zich te associeëren. Heelemaal naar het Noorden, zien wij Abraham, opmarcheeren, — de ravitailleeringsmoeilijkheden blijkt hij te kunnen overwinnen, straks grijpt hij zijn kans door den overmachtigen vijand — zooveel „grootmachten" — .te verrassen en te verslaan, ja, te achtervolgen, tot benoorden Damascus. Een militair succes, dat, reeds voor wie de afstand kent, er wezen mag. Eén der resultaten is alvast, dat Lot bevrijd wordt. Een tweede, dat een enorme buit straks aan Abrahams voeten ligt. Kameelen, tapijten, goud, zilver, slaven, militair gerei, ja, wat niet al!

Met één slag is Abraham, die toch al een voornaam heer was, nu een gevestigd heerscher geworden. Een man, om mee te rekenen; vooral als men bedenkt, dat na veler inzicht de gevallen beslissing van beteekenis is geweest voor de controle van de handelsroute Eufraat- Damascus-Jordaandal-Roode Zee. Naar geldend oorlogs-, en volkerenrecht, komt dan ook de enorme buit Abraham toe: hij is kapitalen rijker geworden; — als hij wil, het schijnt dat de belotte Gods, die hem zegen had toegezegd (11 : 2), en hem ook landbezit, en een over heel de linie geldende heerscherspositie had gegarandeerd (11:2, 7; 13 : 15, 17), en die hem zelfs den rang van prominente figuur van universeel diacritische beteekenis had toegewezen (11 : 3)7. afgedacht nu van de toezegging van nakomelingschap, die trouwens nog komen kan, zóó maar in eenen in vervulling is gegaan. En dat op zoo'n mooie manier: niet zouder eigen machtvertoon en militaire krachtsinspanning. „Wie zich zelf helpt, dien helpt God", —• wij herinneren, ons die spreuk uit den mond van menig potentaat van wereldsche autarkie.

Wordt vervolgd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 september 1945

De Reformatie | 10 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 september 1945

De Reformatie | 10 Pagina's