GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Wij, zoo enkele vrienden, zaten gezellig bijeen, keuvelende over allerlei dingen van den dag. Over Indië natuurlijk en den doodgraver van ons Koninkrijk, Van Mook, zooals die door een Indisch deskundige werd gekenmerkt; over het voorstel der regeering inzake de bedrijfsorganisatie, dat naar de meening van mijn vrienden eenzelfden dienst zal bewijzen aan het bedrijfsleven, dat zonder souvereiniteit in eigen kring niet goed leven kan; en eindelijk, zooals dit onder kerkmenschen begrijpelijk is, over de nieuwe Sjoiode der niet vrijgemaakte kerken en het rapport, dat den weg wijzen moet de gebroken eenheid te herstellen of verdere scheur te voorkoinen.

Misschien wilt gij wel eens weten hoe door gewone belangstellende menschen over dit rapport wordt geoordeeld, zoo naar den eersten indruk, die gemeenlijk, onder verstandige menschen, wel de juiste pleegt te zijn.

Eén van onzen kring zei: „dat rapport lijkt zoo op het eerste gezicht niet zoo slecht, want het maakt op mij den indruk, dat het feitelijk al hetgeen de vorige synoden hebben gedaan min of meer veroordeelt. Maar als ik daarna de discussies lees, verdwijnt die indruk aanstonds. Daar is gewezen op de eenzijdigheid van het rapport en gevraagd naar het oordeel "der commissie over hetgeen daar is geschied. En daarop is door den rapporteur geantwoord, dat dit niet tot de taak zijner commissie behoorde; daar waren andere commissies voor.

Doch — dat hij en zijn medeleden achter de besluiten der genoemde synoden stonden, dat was eerste voorwaarde voor alle handeling en bespreking.

Als dat nu zoo is, dan is natuurlijk alles uit, en kunnen de kerken, die zeggen, dat zij wachten met een beslissing, of zij zich bij de vr ij gemaakte kerken zullen voegen, al dan niet, tot de conclusie komen, dat deze Synode geen stap kan doen van eenig belang tot herstel van wat gebroken werd, tot w e g n e m i n g van het kwaad, dat is geschied.

Want dan moet toch allereerst dat kwaad worden bezien en weggenomen. Dat is de werkeUjke conditio sine qua non voor alle verzoening.

Toen viel een ander in met te zeggen: „ik kan u geen ongeUjk geven, want dit rapport lijkt mij één stuk diplomatie. Nu ja, diplomatie van de heel gewone soort, die door de meeste menschen, misschien wel eens door ons allen, gevolgd wordt, als wij onzen naaste kwaad hebben gedaan, daardoor in moeiUjkheden komen en nog verdere moeihjkheden vreezen, en daarom tot een bespreking met dien naaste willen komen zonder maar in iets schuld te erkennen of ons aandeel in de verwijdering weg te nemen."

„Dat is een lastig geval", riepen wij allemaal tegelijk.

Mijn vriend schoot in een lach en zei: „maar de zaak is toch heel eenvoudig.

Daar is tusschen mij en dien naaste, dien ik kwaad heb gedaan, maar één geschil, en de zaak heeft dus een zeer smalle basis. Een basis, waarop ik mij niet veilig gevoel. Wat doe ik nu? Ik v e r- breed die basis, zoodat ik ruimte heb voor mijn wandelingen, om de z a a k heen. Ik zeg niet: ik heb mijn naaste lief als mij zelf, naar het gebod van mijn Koning en Heere, maar ik proclameer mijn liefde tot de menschheid. Hoe breeder de basis, hoe gemakkelijker. Ik roep uit, ik declameer: Seid uinschlungen Millionen, zooals Schiller dat deed. Ik haal er Jan en alleman bjj, zoodat zelfs mijn gekrenkten naaste de dingen onhelder worden, laat staan dengenen, die niet direct persoonhjk in het geval betrokken waren.

Welnu — dat is het rapport.

De rapporteur had zich moeten bepalen tot het punt in kwestie en de wezenlijke smalle basis moeten kiezen, waarop zijn naaste en hij zich moeten stellen, zal de eenheid wezenlijk worden hersteld. Maar wat doet hfl nu? Hij haalt er van alles bij, ik zou haast zeggen: hij declameert het' bekende' woord van Schiller, om van Schilder meer los te komen. Hij haalt er eerst de Christelijk gereformeerden bij.

Nu had ik onlangs een onderhoud met een paar christehjk-gereformeerden. Zij zeiden: inzake den doop kwamen wij dicht bij elkander, maar gij zegt ook: als die binding wordt opgeheven, en dat met herstel van geschonden rechten natuurlijk, dan is alles weer goed.

Maar dan zijt gij met ons niet klaar, want wij willen 1905 absoluut niet. Dat moet verdwijnen.

Welnu — als de Vrijgemaakte kerken met de Christelijk-gereformeerden in dat geval niet kla^r komen, hoe zal dan de Synode der niet vrijgemaakte kerken met hen kunnen praten?

Echter is deze verbreeding van de basis nog niet voldoende. Daar worden de buitenlandsche kerken bijgehaald, zelfs een kerkelijke internationale in Amerika. Alle werelddeelen worden in de zaak batrokken. Is die basis nu niet breed, gansch de aarde omvattend? En hoe lang zullen de ontroerde en nog niet tot een beslissing gekomen kerken wel moeten wachten? Ik zou zeggen: tot St. Juttemis.

Weet gij, zoo zei toen een derde, waaraan dit rapport en het spreken van den rapporteur mij doet denken?

Het lijkt een beetje geleerd en ik vraag daarvoor wel verontschuldiging, maar gij weet allen toch ook wel iets van de evolutieleer van Spencer. Die ziet den ontwikkelingsgang der menschheid aldus: de onbeschaafde oermensch had eerst voor alle werkzaamheden die hij zoo in het leven moest verrichten, maar één instrument, zeg: een ruw steenen mes. Maar allengs maakte hij allerlei andere instrumenten, telkens voor een onderdeel van zijn handelen.

En naarmate nu die instrumenten worden verfijnd, en zich richten op een bepaald onderdeel, worden ze meer ondergeschikt voor andere handelingen.

Taine heeft, naar gij weet, deze leer "ten grondslag gelegd aan zijn theorie: Le principe des spécialités.

En Macaulay heeft er een handig gebruik van gemaakt, in zijn bekende , .Essays", in een strijd, dien hij had te voeren tegen den jongen Gladstone, toen nog heelemaal bevangen in de Anglikaansche beschouwing omtrent de verhouding van kerk en staat. De verwarring van kerk en overheid, precies zoo, als vele menschen in de gereformeerde synodocratische kerken dat thans doen: de sjmode is overheid en wij bemoeien ons dus maar niet met de dingen, die in geschil zijn. Wij gehoorzamen en hebben dan onze rust.

Macaulay leidde nu uit Spencers verdeeling van den arbeid de ongeschiktheid af van den staat om zich met de kerk te bemoeien, en hoezeer hij, een echte liberaal, zelve de dingen niet zuiver zag, inzake deze kwestie stond hij dichter bij de waarheid dan Gladstone in zijn jeugd.

Gebeurt er nu met dat rapport niet hetzelfde? Het kent één bepaald instrument tot herstel der eenheid en tot keering van verdere scheuring. Maar hoe meer dit in die richting verfijnd wordt, des te minder wordt het geschikt om over iets anders te handelen, en dat nog wel over de oorzaak van alle geschil en omtrent de schuldvraag.

Dat is zeer ernstig — deze verdeeling van den arbeid over verschillende commissies.

Maar, zoo viel nu een vierde in, dan kunnen zij, die zeggen te wachten op wat deze sjTiode zal doen, toch weinig bevredigd zich gevoelen.

Zij hebben met een ongerust hart geroepen: doe r'echt...

Maar daarop bestaat nu weinig kans.

Als zij blijven roepen en niet kiezen, moet ik tot de conclusie komen, dat zij al blij zijn met een voorwendsel, om hun traagheid en hun niet-willen-vrijmaken van hetgeen door de synoden geschiedde, daarmee te bedekken.

Want als zij werkelijk hebben gemeend, wat Tij zeiden, dan zullen zij nu tot een beslissing moeten komen. Het wachten en wachten wordt dan waarlijk zonde.

Wij moeten zekerlijk allen bidden om herstel van de eenheid, die gebroken werd, maar wel begrijpen, dat die eenheid niet het voornaamste is. Dat schijnt mij de grootste fout te zijn van dit rapport, dat het de klacht over de gebroken eenheid op den voorgrond stelt en daarin den nood der kerken ziet. Dat is naar de schrift niet juist.

Want niet de eenheid, doch de gehoorzaamheid moet op den voorgrond staan. En als wij gehoorzaam wandelen aan het Woord van God, zullen wij vooral in deze wereld van groote verwarring, van wisseling der normen omtrent goed en kweiad, van aanbidding van den mensch, die nu weer alles kan, allerwege tot een breuk moeten komen.

Dan gaat allerwege een eenheid weg, die er niet zijn mag.

Wij twisten nu menigmaal over de vraag: wie scheurde, wie begon. Het schijnt mij toe, dat die vraag van wéinig nut is. Evenmin als op het schoolplein, of in de volkerenwereld bij een oorlog, worden wij het daarover toch eens. Het doet er ook niet toe.

Voor ons, die verantwoordeUjk zijn voor God, is de groote vraag: waar staat gij als de scheur er is? Staat gij aan den goeden of aan den verkeerden kant?

Staat gij, waar uw Koning en Heere wil, dat gij zult staan, of hebt gij gekozen voor menschelijke wijsheid en menschelyke vinding en menschelyken dwang?

Daar gaat het om in ons leven. Het leven ook van vandaag.

Op allerlei gebied. In allerlei probleem — dat modewoord van heden.

Want als het ongeloof of als onze ongehoorzaamheid de dingen aanraakt, worden zij allemaal tot problemen.

En soms raken zij daardoor heelemaal weg uit ons gezicht.

Wij kwamen zoo in dit gesprek tot een zeer teleurstellend resultaat. Ik raak natuurlijk niet aan de bedoelingen.

Als men mij vraagt: maar moet gij de goede trouw van de stellers van dat rapport niet aanvaarden? Moet gij niet aannemen dat zij waarlijk het goede bedoelen? Dan antwoord ik: natuurlijk. Maar dat moest er dan ook nog bijkomen, dat men het niet goed bedoelde, dat men niet te goeder trouw was. Dan was alle onderhoud van te voren immers uitgesloten.

Heel dat beroep op de goede bedoelingen verwart altijd de kwestie. Onze ministers, Schermerhom en Logeman en de heer Van Mook bedoelen het ook goed. Maar zij zijn, naar onze meening verblind. Zij zien de dingen niet goed.

En zoo is het ook met de stellers van dit rapport. Zij zien de dingen niet goed. En als men met hen praten wil, moet dat allereerst worden beseft en bewezen. Opdat het rechte gezicht weer terugkomt. En eerst dan, dan

Maar mijn verhaal is ten einde.

Ontvang de hartelijke groeten en heilbede van

Uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's