GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

is ER EEN „TUSSCHENTOESTAND" ?

XV.

Dat de doodsdag met den „dag van Jezus Christus" samenvalt, d.w.z. da? voor het besef van wie Lei^ tijdelijk leven verlaat het net zoo zal weztn, alsof de dag van Christus' wederkomst onmiddellijk na zijn eigen heengaan uit het tijdeUjk leven volgde, wil de schrijver op nog andere bijbelplaatsen aannemeUjk maken.

Zoo wordt 'door hem aangehaald Filipp. 1:6: „vertrouwende ditzelve, dat Hij, die een goed werk in u begonnen heeft, dit zal voleindigen tot op den dag van Jezus Christus". Schrijver voorziet deze plaats van volgende kantteekening:

a) Christus werkt zijn goede werk in ons tot onzen dood; b) Hij voleindigt dat „tot op Zijn dag"; c) dus grenst die dag aan het leven van ons allen, oftewel „aan onzen dood", onverschillig, in welke eeuw wij leven. , -

Daar verstaan wij eveijwel niets van. Schrijver werkt voor de zooveelste maal zijn bewijzen uit Biet hetgeen door hem zelf nog te bewijzen is. Hoe lang, zoo vraagt hij, werkt Christus zijn goede werk in ons ? Er is maar één antwoord na o g e^l ij k, zegt hij: tot onzen dood. Maar dat is nu jui st, wat hij moet bew ij z e n. INDIEN er een bewust doorleefde tusschentoestand is, en INDIEN er ook na het oogenblik van het heengaan uit dit leven bij Gods heiligen GELOOP moet zijn, een onwrikbaar geloof, dat God niet maar iets, doch ALLES zal doen, een vast geloof, dat inderdaad de Christus weerkomt, en dat al Gods kinderen hereenigd of voor het eerst in ^root verband vereenigd zullen worden, en dat het bloed der martelaren gewroken worden zal, welnu, dan verdwijnt toch dit verzekerde antwoord van' onzen auteur als sneeuw voor de zon?

Wij voor onè gelooven wel niet, dat Paulu's in deze plaats ziet op den tussehentoestand; wij lezen den tekst zóó, dat hij eenvoudig zpgt: wat van Godswege begonnen is (in de kerk en in haar individueele leden) dat komt af, en dat zal de groote ^^ë getuigen; met dat voltooien van zijn werk in kerk en kerkleden gaat God door tot het eind.

Maar lioe wij zelf over deze plaats denken doet niet ter zake,

We constateeren slechts: INDIEN er een tussehentoestand is, en INDIEN Paulus eens ondersteld wprden kon, ds.p.ron het '^? "- '-p hnhbcn. we'ru: dstn zou zijn uitspraak terdege op dien tussehentoestand kunnen slaan. Want dan zou er ook „in den hemel" GELOOF noodig wezen (hetgeen trouwens voor ons besef waar is); en dat GELOOF zou, dan ook daar een werk Gods zijn, want: ook in den hemel wordt het gploof onderhouden door den Geest; ook daar geldt het, dat wij niets hebben, dat niet ontvangen is. Dacht men soms, dat de werking van den Geest pas begon na den zondeval, en ojphield bij het sterven van den individu? Maar ze was er in het oude paradijs en ze zal er zijn in alle toekomend paradijs.

Het komt mij niet op de exegese van een bepaal-, den tekst, doch op de daarom heen geweven gedachtenspinsels aan. Hoe ver zijn we toCh van huis afgeraakt in de vroegere Gereformeerde kerken "^ Daar schrijft nu heusch een predikant: dat het — nota bene — instrijd is met het Pinkstergebeuren, een heiligmakend werk van Christus aan onze ziel ^n te nemen in den hemel. „Lijnrecht in strijd met het Pinkstergebeuren"' Maar waarom toch? Als de auteur bedoelt: een WEDERBAREND werk, en dit dan nog weer in den zeer bepaalden zin van PRINCIPIEEL VER­ ANDEREND werk, OMZETTEND werk, uit den DOOD in het LEVEN overbrengend werk, dan geven we hem gelijk. Bedoelt hij een werk dat de zonde vernielt, dan geven we hem nóg gehjk. Maar er is toch ook een voortbouwen van den Geest op eenmaal gelegde grondslagen? En er is toch ook een „voleindigen" van wat al eerder BE­ GONNEN is? En daarover handelt Paulus toch hier? Welnu, onderstel even den tusschen-toestand, en Paulus' woord zou, zoodra op exegetische gronden te verdedigen viel, ^at hij daarop het oog had, een krachtig bewijs leveren voor de leer, dat de gestorvenen door het geloof, hetwelk de H. Geest onderhoudt, reikhalzend uitzien naar den dag der dagen. Dat Paulus sterven en wederkomst in é é n hjn ziet liggen, behoeft de schrijver ons niet te verzekeren. Het gaat er slechts om, dat óp die ééne lijn ook nog veel kan hggen tusschen die twee momenten. Ik zie den uittocht uit Egypte en de kroning van David ook „in één hjn liggen". Maar er ligt nog al wat tusschen die momenten, da^t ik.

Weinig lezers zullen ooit bij de viering van het heilig avondmaal gedacht hebben, dat de woorden: doet dat totdat Hij komt, dienst konden doen ter bestrijding van de leer van een interimstoestand der gestorvenen tusschen dood en eindgericht. Toch bhjkt dit bij onzen auteur mogehjk. Uit 1 Cor. 11 : 26 volgt zijns inziens hetzelfde als uit Filipp. 1 : 6. Wij moeten het avondmaal vieren tot aan onzen dood, en düs „totdat Hij komt"; dat is bHjkbaar hetzelfde volgens schrijver. Bewijs geleverd! Maar wij vragen alweer: als Christus zegt: ziet ik ben met ulieden al de dagen tot aan de voleinding der wereld (Matth. 28: 20) beteekent dit dan: ik ben met ulieden tot aan uw doodsmoment? Of wU Hij de KERK van ALLE eeuwen zeggen, bij haar te zijn en Mjven? Maar dan kan ook in 1 Cor. 11 aan de kerk gezegd zijn, dat het avondmaal een instelUng van Christus is, door de kerk te onderhouden tot aan de parousie.

Zooeven stelden we de oratorisch bedoelde vraag: zou Christus nu heusch in Matth. 28 : 20 willen zeggen: ik ben met u tot aan uw dood? We bedoelden: dat wel niemand zoo iets in zijn hoofd zou halen. Maar tot onze verbazing haalt de schrijver het toch in zijn hoofd. Ook zijnerzijds blijkt hij te denken aan Ma< -th. 28:20: PP^ b-Von-'nr'ip'i, c"I • '^ ^- ^- I < j> < aj^< ^«ï!& < aiS& < as55> «; =c> < s> «> < as=è> < a; *Ê> 'S; *5> «s=rê> < s> < as=s> '«> we in zijn boek nog niet opgemerkt hadden. En kijk, daar staat het heusch: Jezus, zoo zegt schrij­

ver, had ook kuimen zeggen: ik ben met u tot aan uw dood. Men houde ons ten goede, dat wij aan zulk „bewijsmateriaal" niet te veel aandacht besteden. Het wil er bij ons niet in, dat dezelfde Heiland die zooeven zijn blik had laten gaan over alle plaatsen

(gaat heen, onderwijst alle volken) niet nu zijn oog over alle t ij d e n zou hebben doen gaan. Ook Christus' eschatologische rede uit Matth. 24 wil schrijver aanhalen voor zich. Hij oppert de mogeHjkheid eener andere vertaling van' Matth. 24 : 34. In onze vertaling luidt dit vers: dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn. De nieuwe vertaling (Bijbelgenootschap) zegt: voordat dit alles geschiedt. Schrijver wil het nog weer anders. Hij acht het althans mogelijk, het zóó te lezen: dit geslacht zal geenszins ontkomen (n.l. deze dingen), totdat al deze dingen zullen zijn geschied. Op die manier wU hij klaar maken: voor dit geslacht was dit het wereldeinde. Oftewel: het einde van een persoon, wat deze tijdelijke wereld betreft, en het einde van een bepaald geslacht,

beteekent voor dien persoon en voor dat geslacht tevens het wereldeinde. Wij voor ons gelooven, dat de Christus hier niet meer zegt, dan dat de tijdens zijn spreken aanwezige generatie den inzet nog zou beleven van de verschrikkehjke dingen, die Hij voorspeld had (Jeruzalems ondergang b.v.); den inzet die een begin der smarten, een voorteeken van het wereldgericht beteekende. „Deze dingen" zijn dan niet bepaald alle details van het over vele eeuwen zich uitstrekkende wereldleed. Maar inzooverre voorteekenen en slotacteft toch samenhangen, worden ze ook niet met zooveel woorden van elkaar losgemaakt, „al deze dingen" zijn één geheel. En als de nieuwe vertaling met haar „totdat dit alles ge-

284 ....; •; . misschien niet meer dan: totdat dit alles, heel het complex, gaat gebeuren. Beteekent de uitdrukking „dit alles" niet meer dan: ondergang van Jeruzalem en tempel, dan vervalt zelfs alle begin van moeilijkheid (Zahn).

Maar hoe dit wezen moge, — het zal toch duidehjk zijn, dat deze plaats niet in het minst bewijst, dat voor de individueele men^chen, die sterven, de dood een „d e u r zonder d i ep t e" (bl. 49), of een „doorgang zonder diepte" (47) is, zooals schrijver het uitdrukt. Het is een aardig beeld: deur-zonder-diepte; ge gaat de deur door, die het tijdehjke levensverbhjf Eifsluit, en — ineens voelt ge u in de nieuwe wereld. Het is weer het oude thema: achter de deur IS wel een diepte, doch schrijver bedoelt: wie de deur passeert, heeft geen „g e v o e 1", geen „i n d r u k", geen „w eet" van die diepte. Van den deur p a s s a n t-zonderdiepte gevoel maakt hij een deur-z e 1 f-zonderdiepte-realiteit. Ach, de kategorieën van verleden week Ge kunt op die manier evengoed tot een patient, die een operatie van enkele uren zal ondergaan zeggen: de narcotiseering is een deur-zonder-diepte: ge zijt er zóó weer, gezond en wel bij uw verstand. Maar de chirurg zou toch wel staan te kijken, als ge zeggen zoudt, dat de narcose toestand niet bestond, en dat z ij n ingaan tot de operatie-handeling een ingangzonder-diepte was. Ik denk: hij werd kwaad, tenminste als ge dan zoudt zeggen, dat „tegen elke andere voorstelling zoo krachtig mogeUjk moest worden geprotesteerd..."

Ja, dat beeld van die deur-zonder-diepte, is het toch niet een beetje wonderlijk? Er zijn er twee, als de narcosetoestand een aanvang neemt: de patient én de opera, teur. De één beleeft het moment-van-de-„deur" (als de patient in slaap valt) anders dan de ander (dié hem in slaap brengt). De uitdrukking „deur-zonder-diepte" past voor het GEVOEL van den patient, die evenwel gevoel-loos is. Ze past heelemaal niet voor den dokter, die zijn tijd noodig heeft.

Zoo zijn er ook twéé betrokken bij die „deur" van het tijdelijk sterven. De stervende, én — - zijn Heiland en Heer.

Onze schrijver nu kan zijn beeld van „deur-zonderdiepte" alleen inaar volhouden, indien hij aan den stervende denkt.

Niet als hij aan den Christus denkt.

Maar hiermee wordt het tot een drogbeeld, als iemand in de lijn van d i t gedachtenraam nóg zou zeggen, dat er twee door die deur gaan: de stervende en zijn Heer. Want ALS onze schrijver gelijk heeft, dan bUjft slechts dit over: Die Heer laat den stervende alleen; Hij is een wachter weliswaar, maar een wachter van bewegingloozen; een Wachter over roerloozen, een wachter over gevoel-loozen. Hij laat hem even door die deur glippen en is hem dan heelemaal kwijt ïot aan den jongsten dag; tegen dien tijd zal Hij wel weer eens naar hem omzien. Het is dan wel wat al te mooi gekleurd, als een kerkstem ergens zingt: als wij de doodsvallei betreen, laat ons elke aardsche vriend alleen, — maar Jezud Wat zou Jezus? Hij laat ons recht grondig alleen, als wij op die manier de deur-zonderdiepte worden doorgeschoven. Zeker, Hij waEikt we! over ons doode lijf, totdat het opgelost is in het stof, en is dus wel de grootste universeele kerkhof wachter, maar hij heeft geen cura animarum; zielszorg oefent hij niet meer, dat is immers in strijd met Pinksterfeest?

Maar wij hooren toch liever die kerkstem nog eens zingen. Ik wil er graag twee zien gaan door deze deur: niet maar alleen mijzelf, om Hem juist dan, als 't erop aankomt, terug te zien treden.

En als Hij zegt: het is „nabij", dan geloof ik Hem. Zegt hij het in Matth. 24 : 33 (vgl. 34), dan is het ook nabij: Jeruzalems ondergang, het begin der smarten.

Maar als Hij later op Patmos zijn knecht Johannes nader onderrichten wil, en Hem in visioenen aanspreekt, ook al, om mij daarin te onderwijzen, dan komt Hij den geest van Johannes in beslag nemen. Waarvoor? Voor een visioen, ook omtrent die „zielen onder het altaar". Diezelfde Jezus Christus, die aan zijn discipelen in Matth. 24 kwam verkondigen, dat iets „n a b ij" was, jj.l. de aanvang van de oorlogen die het wereldeinde zouden inluiden, doet nu zijn Pinkstergeest uitgaan tot zjjn discipel Johannes, om hem, nadat hij „in trance" gebracht is, te laten hóóren die hemel-vraag: hoe lang nog, hoe lang nog, hoe lang nog?

Als nu die ëchrijver geUjk had in zijn zeggen, at Christus in Matth. 24 wou leeren aan alle evende menschen: „het", d.w.z. het wereldeinde, s nabij; het „nabij" is vlakbij, voor de deur, het taat op de stoep van uw levenshuis;

en als die schrijver dan nog óók daarin geUjk ad, dat Christus in Matth. 24 wil zeggen: de dood s een ONMIDDELLIJKE doorgang tot het eeuwige leven (maar dan „onmiddelüjk" niet in den zin, aarin de chirurg uit de vergeüjking van daareven et woord kent, en... voor zidh afwijst, doch in en dwazen zin, waarin de patient het mis-kent en oor zich usurpeert),

• wel, dan begrijp ik niet, hoe diezelfde Christus nu later op Patmos bij die kerk het erin hamert, at na die deur, die geen diepte achter zich scheen te hebben, er toch nog geroepen wordt: hoe lahg og, hpe lang nog, hoe diep is het toch eigenlijk el achter deze deur? ?

Ja, nu versta ik wel, waarom die schrijver onlangs die „zielen onder het altaar" niet als geslacht (de „deur" reeds voorbij) maar als nog-teslachten (staande nog vóór de „deur") kwam aandienen; en waarom hij dat „altaar" van den hemel aar de aarde moest verleggen, om zichzelf getrouw te kimnen blijven. Maar die gedaehtensprongen zijn voor ons te grillig. Wij lezen liever wat er staat. En gelooven, dat de deur een diepte achter zich heeft, waarin er Iemand met pns meegaat: „ik vrees niet, neen, schoon ik door duistre dalen "

En dat „hoe lang nog? " schijnt mij in elk geval een „klaar 'protest" tegen een redeneering als van onzen auteur, die daar zegt: ik wil een „klaar-protest" tegen de leer, dat er in den hemel stemmen zijn, die roepen: hoe „lang nog? ", ja, die iets „r o e p e n", afgedacht van de vraag, wat het an ook verder wezen mag.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's