GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het vierde formulier van eenigheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vierde formulier van eenigheid.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

18

We gaan, nu voorbij aan enkele vragen, die de lectuur der in de beide voorafgaande artikelen aangehaalde pericoop bij-ons opriep, en haasten ons naar het vervolg. Nadat gezegd is dat de kerk de kinderen moet besdhouwen en behandelen als zulken, die deelen in de wederbarende genade van den H. Geest, vervolgt het stuk aldus:

, J)it houdt niet in, dat aangaande den tijd, waarop de Heilige Geest gijn wederbarend werk in de uitverkorenen aanvangt, op grond van Gods Woord eenige stellige uitspraak gedaan kan worden; de Heere vervult zijn belofte naar zijn vrijmaoht op zijn tijd, hetzij vóór, onder of na den doop”.

liegt men deze uitspraak naast de voorgaande, d£in - ontwaart men al spoedig, dat de synodocratisch geleide gemeenschap hier officieel verklaart, dat men in .de kerk voor zijn „beschouwen" en „behandelen" niet wil afgaan op eenige stellige uitspraak aangaande den tijd, waarop eventueel de feitelijke grondslag voor dat „beschouwen" en „behandelen" zou kunnen zijn gelegd — door God zelf.

Wat wij hiermee bedoelen is licht in te zien.

Men heeft gezegd: alle kinderen zijn te beschouw«n en te behandelen als deelende in de. wederbarende genade.

Nu is „wederbarende genade" niet anders te verstaan dan in dezen zin: een uit genade uitgaande werking van den Geest, door welke Hij een daartoe uitverkorene wederbaart.

En die werking HEEFT dus bij wie ERIN DEE­ LEN een aanvang genomen. Men sprak immers niet over zooiets als „voorbereidende genade", doch over „wederbarende genade". Er Wordt ~-zoo is de voorstelling van _zaken — er wordt in die uitverkorenen iets gedaan dat metterdaad wederbaart; van de verkiezing komt het daarin tót de UITVOERING van het besluit der verkiezing.

Wie dus reëel de kinderen beschouwt en behandelt in den in dit formulier vereischten zin, zegt daarmee: ik beschouw en behandel de kinderen als zulken in wie het wederbarende werk begonnen is. Dit laa.tste, dat'de verkleinde God zijn besluit nu kwam uitvoeren, is de FEITELIJKE grondslag van zijn „beschouwen" en „behandelen". DEELEN in een BELOFTE, dat is een RECHT. Wie daarop zich grondt |(en dat is gereformeerd) heeft een RECHTS-grond-Elag voor zijn „beschouwen en behandelen". Maar DEELEN in een WERKZAME GENADE, een reeds •WERKENDE genade, dat is een FEIT. Wie dèarop fcicfa gmndit, heeft een FEITELIJKEN grondslag in zijn „beschouwen en behandelen". Hij zegt dus daarmee WEL DEGELIJK IETS OVER HET TIJDSTIP, waarop de wederbarende werking BEGONNEN is. Wel niet stellig — want zijn beschouwen(!) en behandelen houdt een slag om den arm! — maar dan tocli onderstellender wijze. En op die onderstelling, of eigenlijk: op dien onderstelden feitelijken grondslag bouwt hij dan le een beschouwing, 2e een bejegening. Een theorie, en een practijk. Hij zegt: dat onderstelde tijdsüp LIGT ACHTER ONS: het is al begonnen. Iemand loopt; het loopen IS dus begonnen. De Geest werkt; hfet werken IS dus begonnen.

Dat deze methode van beschouwen en behandelen gevaarUjk is, en ongereformeerd, sprmgt in het oog. Een zóó geweldig ding als beschouwen en bejegenen moet zicih gronden op stellige uitspraken der openbaring. Waar haalt men anders den moed vandaan? 't Zijn toch'geen kleinlghedai: beschouwen — behandelen?

Hier voorzie ik een tegenwerping.

Men zal immers vragen: maar hoe is het dan met volwassenen? Ge zult de volwassen bel ij ders toch wel degelijk „beschouwen en behandelen" als deelende in de wederbarende genade; en hebt ge wel dienaangaande een stellige uitspraak, die dit beschouwen en behandelen legitimeert? Immers neen? Zij kunnen toch zichzelf en anderen bedriegen? En dus zijt ge toch zelfs hier aangewezen op onderstellingen? En indien het hier zoo mag, zou het dan voor de kinderen niet zoo mogen zijn?

Op deze tegenwerping zouden we wiUen antwoorden, dat we inzake de volwassenen wel degelijk stellige uitspraken hebben. De Schrift stelt ons met stelligheid den eisdh, dat we elkander op ons woord moeten gelooven totdat het tegendeel blijkt. Als dus iemand openlijk gezegd heeft, dat hij in Christus gelooft en Hem als Zaligmaker aanneemt, hebben wij daarnaar ons leven in te richten. We hebben hem in de kerk op te nemen, indien hij „van buiten" komt; hem tot het avondmaal toe te laten; hem tot de bizondere ambten verkiesbaar te verklaren, en wat dies meer zij. Want als we ieder moesten •wantrouwen zoolang tot o n o m-s t o o tel ij k bewezen was, dat hij Christus door een waarachtig geloof was ingelijfd, dan moesten we bij ieder wachten tot na zijn dood; dan kan de kerkvergadering en kerk-organisatie eerst in den hemel beginnen. Als Christus beveelt: gaat uit in de heele wereld, maakt alle volken tot mijn discipelen, hen doopende, dan is daar een stellige uitspraak: als een volwassen jood of heiden zegt: ik ben discipel van den Nazarener, en de kerk kan constateeren, dat hij zich dienovereenkomstig gedraagt, dan heeft zij krachtens die stellige idtspraak van Christus hem te d o o-pen, d.w.z. de christelijke kerk in te lijven.

Maar die stellige uitspraak ontbreekt bij de kinderen, althans op dat ééne puntje waarop dit nieuwbakken formulier alles concentreert, in zijn krampachtige poging om de synode^Berkouwer ondanks haar misdaden de hand boven het hoofd te houden.

Ik zeg met nadruk : althansop dat ééne puntje.

Want men moet ons niet in de schoenen schuiven, dat wij zouden verklaren dat voor de beschouwing en behandeling der kinderen er geen stellige uitspraak zou liggen. Dank zij Gods genade: die is er. Zij is d « z e stellige uitspraak: dat de kinderen deelen in de belofte. Dat is immers die RECHTS-grondslag van daar straks: deelen in dè BELOFTE. In de belofte van den Heiligen Geest, die het geloof WERKT. Ik heb met al mijn collega's destijds beloofd, dat ik dat zou leeren. En ook dat ik alles zou bestrijden wat daarmee in strijd is. Dat heeft ook Ridderbos beloofd. En Grosheide. Enfin, al die kerkscheurders van '44 en daarna hebben dat eenmaal beloofd. Maar zij hebben op dit pimt zelf die belofte verbroken en wilden bovendien ons dwingen, mét hen haar te breken. Want zélfs nu nog springen zg zóómaar van het begrip „deelen in de BELOFTE" over óp de totaal andere figuur: „deelen in de AAN HET WERK ZIJNDE genade". Ze springen van de stellige uitspraak, die een RECHTS-grondslag schépt, over op de onderstellende fictie, die een FEITE­ LIJKEN grondslag fantaseert. En dan hebben ze nog den euvelen moed, te praten van binding, van verzwakking der exegese, en van ontrouw (bij anderen!) aan het onderteekeningsformulier.

En dan gaan ze lijmen en krammen.

Eerst heet het: beschouwen en behandelen als zulken in wie de wederbarende actie BE­ GONNEN IS!

Later verzekert men: maar dat beteekent geen stellige uitspraak, dat de wederbarende actie a 1 BEGONNEN IS; o neen; we willen alle bezwaarden graag van de door ons geschorsten losweeken en daarom zeggen we dat laatste er nog eens nadrukkelijk b\j. De één kan deze concessie krijgen, de ander gene, mits wij maar mogen volhouden onze onderstel-Ij n g s - theorie.

Want die onderstellingstheorie Ugt hier nu naakt en bloot. Het staat er zoo brutaal mogelijk^ zekerheid hebben we aangaande dien „feitehjken grondslag" niet, maar ons „beschouwen en behandelen" als ware de beslissende keer in het leven onzer kinderen AL GESCHIED, dat houden we toch vol. Al z 1 e n we den feitelijken grondslag niet, we zullen hem toch onderstellen. Vrijmoedig verzekeren we u: VTfl beschouwen op grond van een onderstelling. En we behandelen op grond van diezelfde onderstelling. Wé maken ofts „beschouwen" en ook ons „behandelen" los van Gods stelling en bouwen beide handelingen op onze onderstellingen.

Ik roep allen belijders toe: maakt u los van deze gevaarlijke leer. En ik neem, nadat ik in opdracht der kerken sedert 1933/4 me heb mogen en moeten beiag houden met de vraag, waarop een gereformeerd menschenklnd zijn „b e s c h o u w e n" en „b e h a n-dele n", zijn „theorie" en zijn „practijk" grondea moet welbewust en niet zonder erkenning, dat pas de

brutaliteit der binding me het dieptepunt van dezen onzedelijken handel heeft laten zien, ik neem hier Lindebooms qualificatie over: dit is een DOODSLEER. Geen enkel college over ook maar één vak van welken theologischen èn niet-theologischen gereformeerden hoogleeraar mag het „beschouwen" en het „behandelen" bouwen op wat men welbewust verklaart niet meer dan een fictie te zijn, een verzinsel, omtrent wat God „wel zal gedaan hebbe n". Ik herhaal: het is een zonde tegen het tweede gebod: te zeggen: „God zal wel" (dit of dat gedaan hebben), en daarna te verklaren: nu LEER ik meteen maar („beschouwen") alsof het zoo IS en ik DOE ook maar (, > behandelen") alsof het zoo IS. Deze alsof-theorie is niet eens een „alsof-filosofie". Wat zoo heet, zocht nog naar €en ken-theorie. Hier is veel lichter bedrijf.

Men wordt dan ook bepaald kregel, als men dit compFomis-en camouflage-product toch nog een poging ziet wagen om de onderstelling s-theorie wat , , op te mixen" (zóó zou een nederlandsoh amerikaan het zeggen) met de verzekering, dat men toch op een stellige uitspraak zich wil gronden. Staat er niet, dat wy de kinderen zóó moeten beschouwen en behandelen (als Kuyper en dus Riddsrbos-Grosheide v.'iUen) „bouwende o p G o d s belofte"? Wat klinkt een gereformeerd mensch „stelliger" in de ooren dan dat woord: „Gods belofte”?

Maar zulk spreken is niet meer dan een zonde, ditmaal ook tegen het derde gebod. Als ik beloofd heb, ergens om 8 uur een lezing te houden, dan mag de secretaris van het comité mij wel Bcirij\-en: „bouv/ende op uw belofte, beschouw en behandel ik u als iemand, die om 8 uur in de zaal zult zijn"; maar hij mag me niet (als ik niet meer beloofd heb dan het genoemde) schrijven: .„bouwende op uw belofte, beschouw en behandel ik u als iemand, die om 3 uur met den trein aankomt, dan tot 4 uur met mijn vrouw en mij tliee drinkt en me daarbij vertelt, hoe het gaat met uw gezondheid en hoe duur het leven toch wel is, dan tot 5 uur de stad gaat bekijken, tot 6 uur dit, tot 7 uur dat en tot 8 uur weer wat anders zult doen" De vergelijking mist elk decorum, behalve dat der duidelijkheid. In vollen ernst vraag ik: waar heeft God beloofd, dat Hij in deverbondskinderen(in allemaal, althans in hen „in den rege 1", ordinaarlijk, zooals Riddsrbos in 1943 het kvram zeggen) zal beginnen met de wederbarende werking op een tijdstip, dat tot het verleden zal behoorenzoo vaak ons „beschouwen" en „b e h a n d e 1 , e n" een aanvang neemt? DAT moet beloofd zijn, zal het verantwoord zfln, te zeggen: „krachtens z ij n b e-!' o f t e" beschouw en behandel ik de kinderen als zulken, in wie bet wedeiteren al in feite begonnen is. Wij mogen God alleen aan zijn w e r k e 1 ij k e beloften houden. Het is misbruik van zijn Naam (zonde tegen het 3e gebod) te zeggen: krachtens zyn belofte neem ik aan dat dit en dat hier en nu door Hem gewrocht is, — wanneer het heelemaal niet door Hem beloofd is, dat Hij het zou gewerkt hebben „hier en nu”.

Men wil ginds de lieden doen gelooven, dat men met de oude A-menschen in vollen vrede leeft. Dr Ridderbos komt prompt op tigd met zijn (te Bediun destijds wel voorbijgeganen) „leermeester" ds T. Boa voor den dag, en dr K. D^jk heeft nog pas dr Smilde als manvan-A den volke voorgesteld. Maar als de heeren het zich Iherinnieiren virillen dan ben ik bereid, hun de plaats te noemen waar èn Diermanse èn Noordtz^(M.) èn Lindeboom openlijk schreven (nog na 1905); h e t i s niet waar, dat God den regel volgt de uitverkoren kinderen te wederbaren vóór hun doop. Let wel: de uitverkoren Idnderen. Niet eens die. Laat staan: de verbondskinderen.

Maar die door Diermanse-Noordtey-Lindeboom ontkende regel wordt in het product van '46 toch maar als regel „beleden"; en alle Kamper heeren-synodocraten, al laten ze hun ds Nawijn verzekeren in „De Bazuin", dat het synodocratische Kampen toch heusch het oude is (maar het werd een dépendance der V.U., tot in de vergissingen toe), moeten nu Lindeboom en Noordtzy op ditstr^gdpunt verloochenen en werken de „collega's" weg, die voor dit bedrijf niet te vinden zijn.

Want het is toch duidelijk dat het „b e s c h o u w e n" tf«r kinderen begint by hun geboorte ?

En het „behandelen” ook?

Vooral het „beschouwen" en , .behandelen" krachtens Gods belofte? Wie niet aanstonds als de kinderen er zyn, ja, reeds vóór hun geboorte, hen plaatst in het licht van Gods belofte, die heeft geen gereformeerde opvoedingaleer, noch zoodanige »pvo€dingspractijk meer overgehouden.

Maar wanneer dan het beschouwen en behandelen begint dadel ij k bij de geboorte, dan staat jr WEER in 1946: dat Gods regel is te wede r-baren vóór de geboorte. Ge moet hier , d e k i n d e r e n" beschouwen en behandelen als ïitverkorenen (de valsche verbondsleer); ge moet ze beschouwen en behandelen als zulke verlorenen, die in de prille jeugd reeds wedergeboren Zfln; ge móet ze beschouwen en behandelen lis wedergeboren vóór de geboorte ('t beginpunt van iw „beschou.w«i en behandelen”).

Dat is hier de naakte B-theorie, onvervalscht.

Wat er op volgt (over dat niet weten wanneer Gods Geest precies begint) strijdt er wel tegen. Maar dit wordt toch geleerd, zoogenaamd „krachtens de

b e 1 o f t e". En nu wij hier de „doodsleer" terugvinden is het de tijd een stap terug te gaan en nog eens die fraaie Uitspraak te bekyken uit het voorgaande gedeelte, dat de kerk „geen onderscheid moet maken tusschen leden en leden.

• K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Het vierde formulier van eenigheid.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's