GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het vierde formulier van eenigheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vierde formulier van eenigheid.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

19

Ons vorig artikel liep uit op d^.: .opmerking^ dat h.et.. noodig zou zijn, na helgëSnK betoogd is, nof'eens liet zoeklicht te richten op de uitspraak, dat de kerk geen ondersdheid'moet maken tusschen leden en leden.

Teneinde het juiste verband niet kwijt te raken, drukken wij de passage wederom af:

„Nochtans moet de Kerk, daar het haar niet gegeven is over het verborgene te oordeélen, geen onderscheid maken tusschen le^en en leden, doch de kinderen beschouwen en behandelen als sulken, die deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest",

Hier vragen enkele dingen de aandacht.

A. Daar is allereerst het woordje „n o c h t a n s". Ik weet niet, of de sjTiodeleiders nog precies zich herinneren, wat er alzoo te doen geweest is over het woordje „d o c h", gelijk dit voorkwam in de uitspraken van 1942. Daar heette het:

„dat de Heere in de belofte des Verbond^ ongetwijfeld toezegt de God niet alleen van de geloovigen, maar ook van hun zaad te zijn (Gfin. 17 : 1); DOCH in Zijn Wocyrd ons niet minder openbaart, dat zij niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn (Roi/n. 9 : 6)".

Prof. dr S. Greijdanus heeft in zijn bezwaarschrift dit woordje „d o c h" bestreden, als ter plaatse niet op de juiste wijze gebruikt. Misschien hebben de opstellers van dit formulier van prof. Greijdanus' bedenkingen even weinig onthouden als dr F. W. Grosheide bleek bewaard tg hebben in het geheugen; wij hebben immers in den door ons wel meer geciteerden brief van dr Grosheide aan ds Waagmeester het bewijs, dat deze praeadviseur-commissiepraeses van de mcening van prof. Greijdanus inzake de sacramenten niet alleen niets begrepen had (en daarmee dus van de kern van het heele conflict), doch ook volkomen onware en fantastische mededeelingen er over gaf in semi-officieele correspondentie i). Hoe dit zij, in elk geval had men, na prof. G^-eijdanus' critiek op het woordje „doch" in gemelde uitspraak van 1942, dès te rheer reden, om het woord „nochtans" in de „oecumenisch"(!) goeii te keuren vervangingsformule van 1946 niet dan met groote duidelijkheid te hanteeren.

Is dit geschied?

Ik geloof het niet.

De gedachtengang immers luidt:

1). de Schrift leert, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn;

2). nochtans moet de kerk geen onderscheid maken tusschen leden en leden;

3). motief voor 2: over het verborgene kan de kerk niet oordeélen.

Het onder 1 gezegde is dus gesproken op gezag der Schrift; maar het onder 2 vervatte eigenlijk op gezag der hoogeerwaarde synode. Deze heeft dan ook, al doet ze overigens haar best (ter zake overigens niet dienende) bijbeluitspraken te citeeren ter staving van haar uitspraken onder 1 en 2, voor het onder 3 gezegde — het motief — geen enkele Schriftuitspraak gegeven, 't Komt dus met dat „nochtans" ongeveer hierop neer: de bijbel zegt wel zóó, maar wij zeggen toch maar zus.

Nog wankeler komt dit „nochtans" te staan, wanneer we Rom. 9 opslaan, het hoofdstuk, waar-in vs 6 de uitspraak voorkomt over hen, die, al zijn ze uit Israël, niet allen Israël zijn.

De apostel betoogt daar:

l). niet alle stamvaders, die uit Abraham gesproten zijn, zijn dragers der messiaansche belofte; want die loopt over Izaak, en niet over Ismaël;

2). niet allen, die uit Israël-Jacob-geboren zijn, nemen de hem gegeven belofte aan, en bewijzen da< .rmee, in Jacobs geloofsoverwinning, die hem tot Israël maakte, hun vader gelijk te zijn; ©r zijn besnedenen, die hun besnijdenis verloochenen: ze besnijden het hart niet. , ,

Zou nu de synode, die dit 4e formulier van eenigheid opstelde, in haar „nochtans" parallel met da Schrift loopen, dan zou men voor het minst mogen verwachten, dat de Schrift tot Abraham en Israël gezégd had:

1) niet al uw lijfelijke afstammelingen — o Abraham — zullen de messiaansche belofte dragen; nochtans moogt gij geen onderscheid tusschen kinderen en kinderen maken;

2) niet al uw lijfelijke afstammelingen — o Israël — zullen uw geloof navolgen, nochtans moogt gij geea onderscheid tusschen kinderen en kinderen maken.

Maar de werkelijkheid is deze:

1). als Abraham zijn lijfelijken zoon Ismaël voordraagt om de plaats te mogen bekleeden, die de toegezegde belofte-zoon zal innemen, dan wordt hem dit verboden (Gen. 17 : 18, 19, 21; 21 : 11, 12); hij moet de kinderen behandelen naar het op hen betrekking hebbende woord Gods, dat hun recht s-staat regelt. Niet allen die uit Abraham zijn, staan op Abrahams naam; en daarom moet Abraham onderscheid maken tusschen kind en kind (vgl. ook de zonen van Ketura);

2) als Israël roemt: ij zijn allen Israël, en maken geen onderscheid tusschen kinderen en kinderen, dan treden de profeten op met hun: ijt gij Mij niet als de Mooren, de Filistijnen, de Syriërs, o kinderen Israels ? Amos 9:7; en de Dooper met zijn: ij adderengebroedsels, zoudt ge u niet bekeeren van uw pócherij? en (ihfistus met zijn: oudt ge niet eens rekenen met het feit, dat men Abrahams werken moet doen, om den naam van Abrahams kind waard te zijn? (Joh 8 : 39).

Reeds wie hierop !et, zal er toe neigen, het synodocratische formulier op dit punt te vervangen door een uitspraak in dezen geest:

„Ons leert de Schrift, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn. Hierom dient de kerk onderscheid te maken tusschen leden en leden": ;

B. Z o u men den tekst van dit • 4e formulier van eerilgheid serieus mogen nemen, dan kon de conclusie geen andere zijn, . dan dat .het beroemde „oordeel der liefde" er in prijs gegeven is. Er staat immers, dat de kerk „over het verborgene" niet kan , , 0 o r d e e 1 e n"? En een „oordeel der liefde" is vermoidsljjk toch zeker wel een „oordeel" ? Men zal bec'oelcn: een stellige uitspraak aangaande de verbor-

gen dingen. Het zij zoo; maar wanneer nog in 1942 ihet „oordeel der liefde" noodzakelijk genoemd is en officieel is uitgestrekt over volwassen en onvolwassen, over mondige en onmondige kinderen (II, a, Bub 4), dan rijst de vraag: welke be teekenis heeft hier toch wel het woord „oordeel(en)"? En tevens het woord „beschouwen" („beschouwen en behandelen" als deelende in de wederbarende genade des Geestes? ).

C. Maar over dat „oordeel der liefde" moeten we nog even doorpraten. In 1942 was gezegd:

1. „voor wedergeboren houden", dat IS het „oordeel der liefde"; en

2. „voor in Christus geheiligd houden", dat IS het „oordeel der liefde".

Het staat er duidelijk (vgl. II, a, sub 4, vergeleken met sub 3).

Reeds in dat jaar hebben degenen, die de Gereformeerde Kerken hebben willen trekken uit den modder van den chaos, dien ze waren binnen gemanipuleerd, in hun bezwaarschrift dit „o o r d e e 1 der 1 i e f-d e" aangaande de kleine kinderen onder handen genomen. ZB hebben in hun bezwaarschrift opgemerkt: volwassenen zeggen iets over hun innerlijk leven (de geloofsbelijdenis), en daarom nemen we hen»in dit hun spreken vertrouwend aan; kinderen evenwal zeggen NIETS over hun innerlijk leven, en daarom m-oeten we h è n beoordeelen naar wat God over hen zegt. Het hielp natuurlijk niet: het bleef staan, zooais het er stond.

Intusschen bleef men ginds zitten met het toch wel beschamende feit, dat men in 1942 onder voorgang van Ridderbos-Grosheide het recht van bediening van den kinderdoop heeft gegrond op een „oordeel der liefd e". „In Christus geheiligd" is immers hier inhoud van het „oordeel der liefde", en cp den inhoud van dat oordeel behooren de kinderen gedoopt te wezen (denk maar aan het doopsformulier: in Christus gei'.eiiigd en daarom beiioorende gedoopt te vrezen).

En kijk, nu is wel die Ieer(!)uitspraak aangaande dit „oordeel der liefde" in 1946 officieel door iets anders „vervangen" (want de uitspraken van 1942, II, sub 2-4 zijn in '46 „vervangen") doch het gezegde is toch z a k e 1 ij k gehandhaafd. Want de synode-Duur-Eema sprak (zie haar besluitenboekje, en Acta, art, 229, sub 4) uit, dat volgens de bewoordingen van 1905 ieder die de woorden aangaande het „hemden voor" verwierp, met de confessie in strijd kwam. Daarmee zei ze overduidelijk dat tenminste deze „parel van groote waarde"(!) moest gelden als z a k e 1 ij k e inhoud van 1905-1942; en voorts, dat ze mede diende gehandhaafd te worden. We besluiten dus,

1e, dat de term „BESCHOUWEN als deelende in de wederbarende genade" PRECIES HETZELFDE inhouden - wil „VOOR wedergeboren en in Christus geheiligd HOUDEN";

2e, dat het „BEHANDELEN als deelende in de wederbarende genade" de aan dit „oordeel" (deze „beschouwing") der liefde conforme bejegening wil wezen.

De „behandeling" (of „bejegening") nu, die de kerk haar leden doet ondergaan, is primair deze, dat ze:

a). de kinderen zonder geloofsbehjdenis toelaat tot den doop,

b). de volwassenen na geloofsbelijdenis toelaat tot het avondmaal.

Die „toelating" is kerkelijk „behandelen", „bejegenen".

Nu is het avondmaal als instelling gegrond op bevel en belofte Gods. Maar de TOELATING van N. N. tot dit avondmaal is hier geschied naar aanleiding van het oordeel der liefde, dat N. N. naar waarheid gezegd heeft: ik geloof van harte, en voorts op grond yan het feit, dat God bevolen heeft, aan dezulken het eaorament van het avondmaal uit te reiken,

En de doop?

De doop als instelling is, ook volgens 1905, gegrond ftp'hevel en belofte Gods, Maar de TOELATING van Éf^.N. tot dezen doop is hier gegrond op een oordeel

Wat vooi-een oordeel is dit echter?

Ik kan voor zoo'n oordeel der liefde plaats inïflimen, inzooveire men de o u d e r s op het oog heeft, en omtrent HEN verklaart: zij zeggen God lief te hebiben, en dit van HEN op hun eerewoord aannemende, iconclTideeBen w^, dat dus hun kinderen kinderen van geloovigrai zijn, van wie dan de S c Ih r i/1 verder zegt, Öat hun , (dien kinderen) de beloften toekomen (in Londen moesten de ouders in de periode' van a Lasco dan ook verklaren, dat hun kinderen heusch kinderen der gemeente waren). Maar van niets-zeggende kinderen kan men niet verklaren: ik vertrouw ze op hun pwwd. Het „oordeel der liefde" raakt dus in zulk een betoog dé kinderen niet. Althans niet direct. Hoogstens indirect: men gelooft dat de ouders eerlijk etaan in de kerk, en dat daarom de bondslijn tot de kinderen doorloopt.

Wie het zoo construeert, heeft (wat ook vele oudere theologen doen) het „oordeel der liefde" wel opgenomen als element in de leer omtrent den kinderdoop, dodh daarmee nog niets verklaard omtrent het verborgen leven der kinderen; wèl over het intieme leven der > r s, doch niet over dat der kinderen liet hij zich uit. Er was ter zake van den kinderdoop z.i. een niet-absoluut, en er wias óók een wèl-absoluut-betrouwbare factor in geding z.i. De niet-absoluut-betrouwbare factor was de verklaring der ouders aangaande zichzelf. Maar de wèl-absoluut-betrouwbare was de dubbele verzekering Gods:

a). dat men ouders moet bejegenen als menschen, die de waarheid spraken aangaande hun eigen geloof, zulks totdat het tegendeel blijkt;

b). dat aan kinderen van zulke ouders het recht op doopsbediening toekomt.

Maar het 4e formulier van eenigheid construeert de dingen volkomen anders. En in dit formulier kan ik dit „oordeel der liefde" als „oordeel" niet plaatsen, met die „liefde" weet ik trouwens ook geen raad meer, want ik weet haar object niet meer.'

Want niet van het verborgen leven der ouders, doch van dat der kinderen is in dit nieuwe formulier sprake. Het kind „zal wel" deelen in de wederbarende genade Gods. Hoe weet ik dat? Het kind zei toch niets? Wel, nieuwsgierige vrager, ik, lid eener van Greijdanus en dergelijken verloste kerk, ik weet dit „krachtens de belofte". Daarop „BOUW ik". En, alzoo bouw6nde(!) zeg jk: die belofte „zal wel" gemeend zijn; mijn synode — zie brief-Grosheide, — wilde immers metterdaad handhaven, dat de beloften Gods onvoorwaardelijk zijn^ en daarom zeg ik: ze „z a 1 w e 1" ook dezen keer gegolden hebben, én „zal we 1" in aanvankelijke vervulling gegaan zijn tevens; en dus bejegen ik dit kind maar vast voorwaardelijk als deelende in een reeds in vervulling gegane onvoorwaardelijke belofte.. En vraagt gij, nieuwsgierige bediUer, mij soms, > wat mijn „oordeel der liefde" beteekent, en wie het „object" dezer „liefde" is? Wel, de bediening van den doop Eian mijn kind is in onze goed-synodale kerk gegrond op het (onderstelde) „in Christus geheiligd zijn" (want on^e doopvragen met het woordje „daarom" heeft de synode gelaten wat ze waren), dat is dus op het (onderstelde) „wedergeboren zijn". Valt u me in de rede met de opmerking, dat mijn kind geen woord gezegd heeft over zijn innerlijk leven? Maar dat weet ik ook wel. Ik „bouw" echter niet op het spreken van mijn kind, doch op dat van God. Hij heeft beloofd...

Nu wordt het meenens.

Wat heeft Hij beloofd? zoo vraagt de lastige, vrijgemaakte criticus.

Wel, Hij heeft volgens den synodocratischen redeneergang zoo iets beloofd (zie artikel verleden week), als dat Hij de kinderen in den regel zal wederbaren vóór hun geboorte (of: doop).

Maar dan blijft er geen andere conclusie over, dan dat men hier het oordeel der liefde uitstrekt tot God. HIJ „zal wel".

Maar hier nadert men de blasphemie. Men heeft het over den rots grond der goddelijke belofte. Maar men maakt er een zandgrond van: den zandgrond der menscheUjke onderstelling.

D, We werpen dit heele stuk verre van ons af, en laten de synodocratische leiders rustig concludeeren (als 't kerels zijn) dat we nu aartsketters zijn.We hebben ook een beetje te doen met hun-„oecumenische" synode die 't allemaal zóómaar goed vond. En we vragen aa, n 't slot van dit artikel: welken zin heeft dat zeggen: geen onderscheid maken tusschen leden en leden?

Geen enkelen goeden zin.

De kerk moet wel degelijk onderscheid maken.

Onderscheid tusschen mondige en leden. niet-mondige

Onderscheid tusschen niet-sprekende en welsprekende.

Het is heelemaal geen toeval dat zoowel het latijnsche als het grieksche en bijbelsche woord voor „kind" (in-fans en nêpios) zoo iets beteekent als: niet-sprekend; met de bij-gedachte: niet als mondige meesprekend (vooral „nêpios").^

Kinderen spreken niet. Ursinus zegt dan ook: zij gelooven niet.

Hun doop zich laten aansluiten bij een oordeel der liefde, inzooverre dit zou beteekenen: hen zelf op hun woord gelooven, heeft geen redelijken zin.

En daarom moet de kerk wel, degelijk verschil maken tusschen leden en leden.

Bij de volwassenen moet zij de bediening van het sacrament van den (volwassen) doop en van het avondmaal gronden op Gods bevel, dat de beloften te verzegelen zijn aan hen, die verklaard hebben erin te gelooven. Aanwijzing voor het mogen bedienen van het sacrament óók aan dien bepaalden N. N. is deze hun verklaring zelf, die door het oordeel der liefde aanvaard wordt totdat het tegendeel blijkt. Grond echter is: Gods spreken. „A a n w ij z i n g" en „grond" zijn verschillend.

En bij de kinderen moet zij de bediening van den (kinder)doop gronden op Gods bevel, dat de beloften te verzegelen zijn aan kinderen van hen, die verklaard hebben erin te gelooven. Aanwijzing voor het mogen bedienen van het sacrament óók aan dien bepaalden N. N. is deze Ihun verklaring zelf (de doop van 'n klein kind grijpt terug naar de geloofsbelijdenis der ouders), welke verklaring nog steeds door het oordeel der liefde aanvaard wordt (want er was geen excommunicatie). Grond echter is: Gods spreken. „Aanwijzing" en „grond" zijn ook nu weer verschillend.

En zóó worden mondigen als mondig, en onmondii gen als onmondig behandeld.

Want juist omdat de kerk niet over de aanwezig» heid van hetgeen (door de ouders) is verklaard aau« gaande ihet verborgene (in henzelf) met volkome» zekerheid assertorisch oordeelen kan, moet zij onder« scheid maken tusschen leden en leden: leden die voop zichzelf kunnen spreken, en leden voor wie de ouders spreken. Desprekenden (de mondigen, de ouders)j verklaren: ons komen de beloften toe. En God zegt; dan komen ze ook uw kinderen toe.

Het doopsformuUer, de Catechismus verklaart: deo kinderen is de H. Geest, die het geloof WERKT, toegezegd. Toegezegd. En antwoord 74 Gatech. laat er geen twijfel over bestaan, dat dit deelen in de toezegging „grond" is voor de rechtmatigiheid der bediening van den doop ook aan de kinderen volgens den catechismus. Daar is dus het oordeel der liefde (in den zin van: een niet-met-zekerheid-constateeren, doch afgaan-op-wat-door-den-persoon-in-kwestie-ge'^ zegd, dan wel omtrent-hem-te-onderstellen-is) alleen aanwezig voor wat het geloovig zijn der ouders betreft. Overigens is hier all^ vast en bondig: de gron-. den liggen alle vast. Maar het synodocratiaohe formulier laat het oordeel der liefde over alles en allen gaan: de ouders „zullen wel" godzalig zijn, de kinderen „zullen Wel" inwendig vernieuwd zijn, er „zal dus wel"' recht zijn op toediening van het doopssacrament; het „zal wel" een volle doop zijn, en geen halve, geen half ijdele, d.w.z. leege, en het „zal dus wel" een 'uitver^ korene zijn, die behoort tot de klasse der direct, d.w.z. vóór de geboorte wedergeborenen. Zegt iemand, dat het ook wel een te wederbaren kind wezen kan? O, ja, dat heeft de synode van 1946 toegelaten toen de kerk eemnaal verlost was van de kankerplekken. Zegt iemand anders, dat dit veranderen van wet gemeen is? Het „zal wel" allerrechtvaardigst zijn. Zegt iemand, dat hij nu nog niet weet wanneer — theologisch gesproken — een kind vol gedoopt is, n.l. reeds indien het uitverkoren is, ook al is het nog niet wedergeboren, , dan wel alleen indien het ook heuschelijk al wedergeboren is? Dat „zal wel" duidelijk zijn aan de e.v. synode. Het oordeel der liefde omvat ook synodes.

Zóó ongeveer spookt het in het brein der enkelen, die hun synode ginds nog serieus nemen.

Maar de man, die zich van dit tasten en zoeken en wroeten afkeert, is nu voor goed gewaarschuwd, als hij 't eemnaal dóór heeft. Hij weet, dat, ondanks alle pogingen van Grosheide en de zijnen, om aan hun eigen naakte feiten nooit meer door God of menschen herinnerd te worden, de zaken hier zoo staan: .

als candidaat H. J. S. of wie dan ook niet leert, dat èehte sacramenten inwendige aanwezige genade verzegelen, dan hoort hij in de zuivere kerk van deze ketter jagers niet thuis;

en als dr J. Waterink niet leert, dat échte opvoeding het inwendig aanwezig geloof, dat er al is tot „ontplooiing", tot „openbaring" brengt, dan hoort hij in de zuivere universiteit van deze ketterjagers niet thuis;

en als de dominee op de catechisatie en de onderwijzer op de school niet leert, dat hun leiding confirmatie is, bevestiging ip het aanwezig geloof, de aanwezige genade, dan hoort de dominee in de zuivere leerkamer en de onderwijzer in de zuivere christelijke school niet thuis. Laat hem voor ons part lid van de Partij van den Arbeid wezen, en zich van heel den handel geep zier aantrekken, maar hardop de dingen anders zéggen dan zóó mag hij het niet; want dan — als hij het al te duidelijk zégt — dan moet hij wel den weg der Meijerinks op Onze vervangingsformule „zal wel" een gouden kleinood zijn.

„De kerk mag - geen onderscheid maken tusschen leden en leden"

En passant gaat daar ook al het „onderscheidenlijk" preekeii overboord. Tenminste als met onderscheiding de „groote" onderscheiding bedoeld wordt. En, als met „preeken" „VOL" preeken gemeend is. Want waarom zou wel bij de sacramenten, maar niet bij de prediking de beroemde onderscheiding van „vol" en „niet-vol" zin-vol wezen?

Nu houden we maar op: We naderen de grens van ernst en luim. Maar het is om bij te schreien. Want de tegenstellingen tusschen 'dit 4© formulier en de Schrift worden scherper en scherper.

Het synodocratischeform ulier verklaart: niet allen ZIJN Israël, die uit Israël zijn; noch'''^3 zullen wij geen verschil maken tusschen sprekei - n niet-sprekers (Ie fout); zullen wij de belofte e - it spreken der Schrift als een geen zekerheid bie< ? n factor beschouv/en (2e fout); zullen wij de ki' a bejegenen (en dus doopen) op dezelfde „gara ." (met aanhalingsteekens, als 'tu blieft) als v p wij de volwassenen bejegenen (en derhalve a: de avondmaalstafel ontvangen) (3e fout); en - ize „fearanties" zoeken in het (onderstelde) bezit van wederbarende genade (4e fout).

Maar de Schrift zegt: niet allen zijn Israël, die uit Israël zijn; DAAROM TEMEER moet gij de kerkelijke garanties (zonder aanhalingsteekens, als 't u blieft) vinden in wat God zegt en niet in wat de menschen zeggen omtrent zichzelf ol' hun kinderen. Als de bediening van het sacament Ji'np; aan wat in den (RI'-(rekenden of niet-sprekenden) ru-isch is of onderg; , : !d v/ordt aanviezig te zijn, wel, daif zag het er niet best uit met deze bediening. Bij

de volwassenen zou ze dan geschieden op autorisatie van een enkelvoudig, en bij de kinderen op die van een dubbel oordeel der liefde in den aangegeven zin: by volwassenen een oordeel der liefde aangaande henzelf, biJ de kinderen een aangaande die volwassenen en óók nog aangaande henzelf. Weg er nxee; de Schrift en de kerk van alle eeuw haalt een streep door den regel, dat de kerk geen onderscheid moet maken tusschen leden en leden.

K. S.


1) We laten, ten overvloede, hier den tekst van dezen brief nog eens afdïukken: Amsterdam, 30 Sept. 1944: Hooggeachte Ds Waagmeester;

Uw brief van 16 Sept. ontving ik eerst gisteren, 29 Sept. Zoo kan ik nu pas antwoorden. Cand. Schilder heeft inderdaad van het eerste met hem gehouden onderhoud een verslag gemaakt. Wanneer U hoort, dat het onderhoud 3 uur geduurd heeft, zult U begrijpen, dat het ver-. slag slechts kort is. Het is geen officieel verslag, het is «iet door deputaten aanvaard, maar in het algemeen niet onjuist,

Nu zijn bij dat onderhoud allerlei kwesties aan de orde gekomen. Doel was cand. Schilder, en ook cand. (nu Ds) Hey, die ook aanwezig was, te overreden om instemming te betuigen met de leerbeslissingen van 1905 en 1942. Om dat te doen moesten de dogmatische kwesties besproken worden, en moest worden aangetoond, dat de genoemde beslissingen inderdaad in overeenstemming waren met Schrift en Belijdenis. Daardoor zijn we, en daar leg ik nadruk op, van het een op het ander gekomen en zoo zijn allerlei punten aan de orde gesteld, die den achtergrond der leerbeslissingen raken.

Op die manier kwam ook de kwestie van het Remonstrantisme ter sprake. Wanneer men, gelijk sommige bezwaarden doen, de geloofsgehoorzaamheid tot voorwaarde maakt van de vervulling der belofte Gods, is men inderdaad zeer dicht bij het Remonstrantisme. En de Synode heeft metterdaad willen handliaven, dat de beloften Gods onvoorwaardelijk zijn. Ons Doopsformulier zegt eerst, wat we hebben en daarna, dat we vermaand en verplicht worden tot een nieuwe gehoorzaamheid.

Bij de bespreking is ook het sacrament aan de orde gekomen. Er is op gewezen, dat Art. 33 Ned. Gel. Bel. eerst zegt, dat het sacrament dient om de beloften te verzegelen en pand te zijn. Er volgt: En ook om ons geloof te voeden en te onderhouden. Dat staat er niet slechts van het Avondmaal, maar van het sacrament in het algemeen. Dus is er ook bij den Doop (natuurlijk met de uitzonderingen, waarvan Art. 35 spreekt, de goddelooze ontvangt wel etc.) geloof aanwezig. Als er geen geloof is, kan het niet gevoed en onderhouden worden.

Wat nu verder cand. Schilder betreft, er is na het eerste onderhoud nog een tweede geweest. Daarna heeft hij, wat hem niet gevraagd was, een breede mem.orie ingediend. In die memorie ontkent hij o.m., dat het sacrament inwendige aanwezige genade verzegelt. De Synode heeft dat in strijd geacht met Art. 33, waar uitdrukkelijk beleden wordt, dat de sacramenten zijn teekenen en zegelen van een inwendige, onzienlijke zaalc. Cand. Schilder schijnt de opvatting van Prof. Greijdanus te huldigen, dat hét safcrament voor ieder, die het ontvangt, hetzelfde is (in strijd met Art. 35), on dat het eerst als het geloovig aanvaard wordt, Gods belofte verzegelt.

Ü kunt van dit schrijven gerust gebruik maken. Als het U tenminste bei-eikt!

Met vr. gr.,

Uw dw. (w.g.) F. W. GROSHEIDE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Het vierde formulier van eenigheid.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's