GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder-de Synodocratle.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder-de Synodocratle.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

16

Maar nog dieper dringt dr Zuidema door in het sterke en innige verband, dat God tusschen zijn verkiezende activiteit en het door Hem gestelde en steeïs in stand gehouden verbond heeft gelegd en bij den voortduur bewaart. Nóg fijner wordt zijn analyse daarvan.

Dat is trouwens ook noodzakelijk!

Want als men uit Gods Woord heeft verstaan en nu ook werkelijk gelooft, dat alle kinderen der geloovigen bij hun geboorte, niet maar naar een menschelijk, al te menschelijk „oordeel der liefde", doch „in feite" , , in de heilige gemeenschap van Christus Jezus onzen Heer" zijn „opgenomen"; als men inderdaad ontdekt, dat deze kinderen, zonder éénige uitzondering, „in Christus geheiligd zijn" en dus niet één van hen , , alleen maar uitwendig tot het genadeverbond behoort", dan is men, als men "tenminste naar een eenigszins juiste en volledige kennis omtrent het verband tusschen verkiezing en verbond streeft, nog lang niet waar men wezen moet

Het, verbond, dat God actueel in deze bedeeling laat functionneeren, roept imrners onweerstandelijk een veelkleurig verkeer tusschen den levenden God in Christus en de bondelingen in het leven. En dit door Gods verbond-stellende—en^—handhavende activiteit te voorschijn geroepen en genormeerde verkeer doorloopt weer een zeer gevarieerde historie. Bovendien maken óók de menschen, die God reeds van hun geboorte af met den band van zijn verbond omvat, een ontwikkeling, een rijk geschakeerde historie door. Voor wie deze feiten "goed overweegt, is het aanstonds duidelijk, dat wie de verhouding van verkiezing en verbond alleen maar beziet, zooals deze zich aan ons voordoet op het moment waarop God de kleine kinderen der geloovigen als ^kleine kinderen in zijn verbond opneemt, nooit een volledig beeld daarvan ontvangt.

Dit blijkt reeds aanstonds als men overweegt, dat aan het verbond volstrekt inhaerent is de eisch, de" roeping tot geloof. „De Belofte des verbonds' moet geloofd worden. Want zonder geloof is het onmogelijk God te behagen", zegt dr Zuidema. Maar wanneer men vasthoudt dat deze' roeping tot geloof tot de stuctuur van het verbond behoort, mag men geen moment uit het oog verliezen, dat deze roeping dan pas actueel wordt, zich dan pas, op de bondelingen toespitst, wanneer zij „in staat zijn om te gelooven", wanneer zij in zooverre tot hxm verstand zijn gekomen, dat zij, wat dat betreft, tot het geloof kunnen komen. En daarom geldt deze roeping, deze verbondseisch voor de jonge kinderen niét. „Zij - ktmnen nog niet gelooven, want hoe zal iemand gelooven, die de prediking des evangelies nog niet gehoord heeft, en nog niet begrijpen kan? Vandaar de vermaning aan de ouders, dat zij hun kinderen bij het opwassen, van den heiligen doop breeder hebben te onderwijzen. Het geloof in eigen doop kan eerst dan gevraagd worden, wanneer de schriftuurlijke leer van den doop verstaan kan worden".¹)

Daar nu de roeping tot geloof ten opzichte van de zeer jonge kinderen niét actueel is, mogen en moeten we hen alleen in het licht, in den greep van Gods belofte zien. Zij zijn, als onmondige Icinderen voor wie de roeping tot geloof en bekeering nóg niet geldt, zonder meer „in Christus geheiligd" en in diens heilige gemeenschap opgenomen.

Dit feit heeft, zooals dr Zuidema dan betoogrt, gewichtige consequenties.

Want op grond daarvan „komt men tot de leer, dat wij onze jonge kinderen niet alleen hebben te beschouwen, als Gods lieve kinderen, maar dat ze het in feite zijn. Zoodat de ouders niet mogen twijfelen aan de zaligheid hunner jongstervende kinderen. Waar het persoolijk geloof van het kind nog niet aanwezig kon zijn, daar was ook het persoonlijk ongeloof nog niet mogelijk. En het is juist dit persoonlijk ongeloof, waardoor verbondskinderen uit kunnen vallen uit het genadeverbond. Al Gods beloften zijn in Jezus Christus ja en Amen een iegelijk, die gelooft. Ze zijn 't ook voor onze jonge kinderen, wier leven God in him prille jeugd afsnijdt, en in wie de satan het ongeloof niet kon blazen. God nam ze voor dien tijd reeds tot Zich, waardoor zij ook bewaard zijn gebleven voor een krachteloos maken van de beloften des verbonds door ongeloof. Dies geen twijfel over de zaligheid onzer jong gestoiT^en kinderen. Dies enkel heilige jaloezie: dat God hun de genade gaf, dat zij langs een veel korteren weg dan wij in mogen gaan in het eeuwig Koninkrijk van onzen Heere Jezus Christus".

Staat het nu met de jonge kinderen zóó, ten opzichte van de opgroeiende bondelingen is de situatie geheel anders. Ten opzichte van hen ontplooit zich de volledige structuur van het verbond zooals deze door God in deze bedeeling wordt geopenbaard en toegespitst. Voor hen wordt óók de roeping tot geloof in volstrekten zin actueel. Wanneer n.l. de bondelingen tot hun verstand zijn gekomen, „behoort bij den doop het geloof. Om de eenvoudige reden, dat Gods beloften geloofd willen worden. Zij, die tot het geloof komen, nadat zij in hun jeugd gedoopt waren, blijven in het verbond.-, En dat gelooven is niet anders dan het zich toeëigenen van Gods beloften, bij eigen doop hem persoonlijk van Godswege betuigd en verzekerd; het is niets anders dan de hand op Gods Woord leggen, en in God zijn woord prijzen. Dat gelooven Is niet anders dan het gaan steunen op Gods genadeverbond, waartoe men krachtens geboorte uit geloovige ouders, naar luid der Schrift, van God het recht gekregen heeft. Neen, dit gelooven is een gelooven in Gods genadige belofteni; het is niet een steunen op een verborgen ingeving omtrent persoonlijke uitverkiezing. Wij worden van onze uitverkiezing verzekerd in den weg des verbonds en des geloofs in het Verbond. Wie gelooft, zal zalig worden. Gedoopt zijnde en geloofd hebbende, wordt ge zalig. Hier ligt de wondere weg van God, die naar de eeuwige zaligheid voert, voor ons in deze bedeeling open in de Schrift. Hier zien wij, hoe het genadeverbond uitloopt daar, waar ook de uitverkiezing haar einde heeft. De beide sporen van verbond en uitverkiezing vallen hier samen. Hier wordt de uitverkiezing ons openbaar. Openbaar midden in het verbond. Hier is zij geen verborgenheid meer. Want de Schrift leert ons, dat alwie gelooft in de beloften Gods in Christus Jezus, zalig wordt. En diezelfde Schrift leert, dat alleen de uitverkorenen zalig worden. Men wordt van zijn toebehooren tot het genadeverbond niet verzekerd doordat men 'verzekerd wordt van zijn uitverkiezing, maar juist andersom: wij worden in deze bedeeling verzekerd van onze uitverkiezing, doordat wij met geheel ons verstand, met geheel onze ziel, al onze krachten, gelooven in en dies steunen op de beloften Gods, waarvan Hij ons de verzegeling gaf in onzen doop, en op welken doop wij recht hadden omdat wij kinderen van geloovigen waren.

De verborgenheid der persoonlijke uitverkiezing wordt openbaar door de gelooyige eigen sianvaarding van de genade Gods en van het verbond Zijner genade. Maar wie den omgekeerden weg bewandelt, en vanuit zijn zekerheid der uitverkiezing buiten (het verbond en de rechten des verbonds om, zeker wil worden van zijn toebehooren tot het genadeverbond, die bewandelt een weg, waarop geen licht van Gods Woord valt. Wij worden van onze uitverkiezing alleen verzekerd door het geloof. Door welk geloof? Door het geloof in eigen uitverkiezing? Neen, maar door het geloof in .Ipzus Christus, door het geloof in de beloften van het Evangelie, door het geloof, waarmee wij de hand leggen op den Bijbel, en betuigen: Gij zijt "mijn God naar Uw Woord en naar uw beloften". Volkomen terecht besluit dr Zuidema deze heldere uiteenzetting met deze „toepassing".

„Men kan op deze waarheid der Schrift nooit genoeg den nadruk leggen, de aandacht vestigen, het geloof richten. Hier ligt de troost des verbonds, hier ligt de zekerheid des heils, hier de openBaring van den levenden God, hier is God ons nabij en hier zijn wij nabij onzen God, hier de rust onzer ziel, hier de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat".

Aan de reeds eerder geformuleerde stellingen waarin we dr Zuidema's opvattingen in dezen weergaven, kunnen we thans deze toevoegen.

God verwerkelijkt zijn verkiezing binnen het verbond in den weg van het geloof aan zijn veitbondsbelofte. De bondelingen, die tot het geloof komen, blijven in het verbond en blijken zoo uitverkoren te zijn. Zjij worden in en door dit geloof in Gods beloften van hun persoonlijke verkiezing verzekerd. Verkiezing en verbond bereiken beide hun voleinding in de zaligheid van de geloovtnde bondelingen. V

Maar in het verbond krijgen we óók te maken met die zeer velen, die al te velen, welke Gods beloften, die hun waarachtig gegeven woorden, verachten; de roeping tot geloof en bekeering, welke rusteloos tot hen uitgaat, a'f w ij - zen; het verbond, waarin ze waarachtig waren opgenomen, verbreken en aldus werkelijk en feitelijk uit het verbond uitvallen en alzoo blijken verworpen te zgn.

Dr Zuidema spreekt in verband met dit ontzettende gebeuren van een „r a a d s e 1", het raadsel van ongeloof. Het woord mysterie past hier z.i. niet. Dat woord is de schoone aanduiding van Gods heilsdaden, van zijn heilgeheimeniss e n, die Hij aan zijn kinderen als zoodanig openbaart. Maar de werken van Satan en de goddeloosheden der menschen zijn raadselen, donkere, huiveringwekkende, gruwelijke raadselen.

„De zondeval is een raadsel. Bc wil het eensdeels geen mysterie noemen, want de duivel heeft geen mysteriën. Die zijn van onzen God. Majir de imitatie van Gods mysteriën Zijner liefde: het raadsel van den duivel. En wie het oplost?

Zoo is ook het ongeloof van verbondskinderen.

Wanneer zij tot het verstand komen, en het bloed van Jezus Christus onrein achten, Hem verwerpen, en Gods beloften naast zich neer leggen, ja, dan staan wij voor een raadsel. Een raadsel, dat we kunnen oplossen, als we den zondeval kunnen oplossen. Maar wij kiuinen niet. Naast den zondeval vin'den wij den afval. De afval uit het genadeverbond. Bij Kain begonnen, en steeds in de geslachten der geloovigen voortgezet. Dat is de duivel i n de kerk, het ongeloof binnen het verbond, dat is de verbondsverbreking, de schending van de heilige grenzen der verbondsgenade Gods. Dat is het mede, dat ons doet roepen naar de wederkomst van Christus, wanneer het verbond nimmer meer verbroken kan worden. Er zijn er, die door ongeloof het verbond krachteloos hebben gemaakt. Zij zijn de eenigen, in wie het verbond niet tot zijn hoogste volvoering: de eeuwige zaligheid komt. Hun ongeloof is verbondsveraohting, is versmading van het bloed van Jezus, is uitval, afval, degeneratie. Maar het raadsel uit de hel. En zooals bij den zondeval de straf op den val niet uitbleef: de eeuwige dood het slot, zoo blijft bij dezen afval de straf niet uit: de terugval in het in-Adam-begrepen-zijn en daarom kinderen des toorns, aan de verdoemenis onderworpen. Maar daarenboven: onderworpen aan de wraak des verbonds, door welke hun gericht en verdoemenis nog des te zwaarder wordt".


1) Deze en volgende citaten uit het Kerkblad enz. van 13 Juli 1939, 25e Jaarg. No. 28.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1947

De Reformatie | 12 Pagina's

Bezwaarden over en onder-de Synodocratle.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1947

De Reformatie | 12 Pagina's