GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

BEZWaaRdEn OVER En OndER dE synodocRatiE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BEZWaaRdEn OVER En OndER dE synodocRatiE.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zagen in het vorige artikel, dat dr Zuidema het breken van het verbond een raadsel van Satan, een raadsel uit de hel noemde.

Hiermede is evenwel deze verschrikkelijke realiteit nog niet ten volle, nog niet in haar volle concreetheid get eekend.

Dwars door en over de zwarte duisternis van dezen wirwar van de zonden en misdaden van Satan en menschen speelt namelijk tóch, en ten volle, óók het licht van Gods majesteit, heiligheid en eeuwig" welbehagen.

BJj het genoemde raadsel komt inderdaad Gods mysterie. „Ja, tgch ook het mysterie. Het mysterie der verwerping van «Gods zijde. Geen verkiezing, maar verwerping. Ben mysterie. Zooals bij den zondeval naast het raadsel van den duivel en zijn werk in een menschenziel kwam het mysterie van wat Calvijn zoo uitdrukte, en onopgelost naast elkander liet staan: De mensch viel door eigen schuld, bij Gods voorzienigheid ! Neen, niet het verband tusschen verbond, en uitverkiezing, is onbegrijpelijk: dit verband is immers het wezen van het verbond, de zin van het verbond, de grond van het verbond en het eind van het verbond. Maar dat dit doorsneden wordt door het ongeloof en het raadsel van satans praktijken eenerzijds, en de souvereiniteit der verwerping van Godswege andererzijds, wie die het oplost? "

Deze doorkruising van het satanische raadsel in .het ongeloof der menschen èn de souvereiniteit Gods in zijn verwerping, is voor menschen ondoorgrondelijk. Zij( is door God niet geopenbaard. „Eén ding heeft God ons slechts geopenbaard. En meer mogen wij niet weten. Onze Vader, die wijs is en liefderijk, wetende wat goed voor ons is, zegt het ons: meer mogen wij niet weten. En één ding moeten wij weten. Daarmede toch hebben wij te maken. Dat is: Ongeloof is onze eigen schuld. Ongeloof van verbondskinderen, die den weg geweten hebben, het ligt terecht voor hun persoonlijke verantwoordelijkheid; zij hebben derPweg geweten, niet gewild: zoo staat geschreven in de dagvaarding Gods, waarnaar ze veroordeeld zullen worden.

Ongeloof van gedoopte kinderen van geloovigen: hun eigen schuld. Ja, spreekt het geloof, en het schrijft Gode niets bngerijmds toe. Ja, zoo is het bij God, zegt Gods kind, ook al is het met een bloedend ouderhart, wanneer hij denkt aan één zijner kinderen, die door ongeloof Gods genade veracht heeft. En al bezwijken hier zijn vleesch en zijn hart, hij verheerlijkt zijn God, en geeft Gode d' eer, staande aan Gods zijde, en getuigende met de Schrift: Ongeloof is eigen schuld.

Zoo ontmoeten wij het raadsel van het ongeloof en het mysterie der verwerping midden in de kerk, zoo­ als het begonnen is met Adam en Eva: Kain een doodslager, die door zijn ongeloof Giod niet behagen kon.

En wij belijden: I> e kinderen der geloovigen zgn allen begrepen in het genadeverbond; hun komt de belofte toe. Tenzij zij door ongeloof het evangelie voor zichzelf krachteloos maken".

Wanneer men dit zoo zegt, maakt men van het geloof geen voorwaarde voor het opgenomen worden in het verbond en het onvangen van Gods beloften! O neen, het geplaatst worden in den band des verbonds en het s^óó begiftigd worden met Gods rijke beloften gaat aan alle geloof vooraf en geschieden dus nimmer op conditie van het geloof. Verbond en belofte brengen wel de roeping tot geloof mee, ze binden die wel met uitersten ernst op de zielen van de bondelingen, van de met Gtods belofte gezegenden, vast, maar geloof is nimmer voorwaarde voor het komen in het verbond en het ontvangen der belofte.

„Neen, hier is het geloof niet de voorwaard e; hier hangen de beloften Gods niet af' van ons geloof. Maar hier is het ongeloof de eenige uitzondering. Bij het verbond behoort de uitverkiezing naar z'n wezen, en dus het geloof. Bij ranken, in Christus ingeplant, behoort, dat zij vrucht dragen, ook de vrucht des geloofs.

En evenzeer: Tenzij door ongeloof. Het raadsel dezer bedeeling. Waarvoor Adam en* Eva ootmoedig hun hoofd bogen: 't kwam van hun zondeval en die van het gansche menschelijk geslacht in en met hen".

Zuidema besluit zijn bewogen vertolking van deze Schriftuurlijke doctrina met deze aangrijpende woorden.

„Wij kunnen hier niet één ongebroken lijn ontdekken. Wij staan hier bij een structuiu-van de bedeeling tusschen zondeval en Christus' wederoprichting aller dingen, die ons doet zuchten om de spoedige wederkomst des Heeren. Wij zien hier in een afgrond.

En hebben maar één woord: Dat wij, onze kinderen en de afvalligen des verbonds afmanende van het ongeloof, zoolang het nog heden der genade is, voorts inkeeren tot onszelf, ons heenkeeren tot onzen God, en belijden: Onuitsprekelijk is dfe macht der verkiezende genade Gods. Die ons bij het geloof bewaart: ons. Waarom mij, o HEBRE? Bn die ons bij de verkregen verlossing beschut en bewaart, door ons te geven de v o l h a r d i n g der heiligen. Loof den Heere, m'n ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden".

Als laatste van de stellingen, waarin we dr Zuidema's opvattingen kort wilden formuleeren geven we nog de volgende. *

Onder hen, d i e w a a r l i j k i n h e t verbond worden opgenomen en Gods belofte waarlijk ontvangen, komen zulken voor, die door hun ongeloof het verbond breken, de bel'o'ften krachteloos maken, daardoor uit het verbond uitvallen, terugvallen in het „in Adam begrepen zijn" en toevallen aan de wraak des verbonds, door welke hun gericht en verdoemenis nog des te zwaarder wordt. In den weg van dit raadselachtige, aan de heilsbedoeling van Gods verbond vreemde ongeloof, dat ten volle de eigen schuld, i sen blijft van de ongeloovigen, voltrekt God zijn eeuwige verwerping inde kerk, binnen hetverbond, onder hen die waarlijkJjondelingen zijn.

V We willen ons overzicht van dr Zuidema's beschouwingen besluiten met het doorgeven van enkele op-"merkingen, welke hij ten aanzien van den doop lanceerde.

t Met kracht handhaaft hij de objectiviteit, de %eldaad van Zijn koninklijk bevel. gl het van iedere gesteldheid van den ontvanger volstrekt onafhankelijke karakter, van den doop. t 7. L J. è

De doop — zoo schrijft hij_— is voor den gedoopte een teeken en zegel van het genadeverbond. En dat is voor dien gedoopte, „niet, omdat hij dat als een teeken is gaan opvatten en ook niét voorzoover hij daarin is gaan gelooven. O neen. Onafhankelijk van den gedoopte en van zijn geloof en van zijn bewuste leven is en blijft de doop voor hem een teeken Gods. Omdat de Christus het doopwater daartoe heeft ingesteld. Lang voordat wij leefden en geloofden. En aan die instellingsac.te van onzen Koning ontleent de doop z'n heiligheid.' Jezus Christus heeft aan water een bepaald karakter willen geven, door het tot doopwater aan te stellen, en het als doopwater voor de heilige bestemming van een garantieteeken af te zonderen. Dat op zichzelf doodgewone water heeft van den Heere Jezus een heilige bestemming gekregen. En een heilige gebruikswijze. Het is een goddelijk teeken en zegel geworden. Een zegel is een garantieteeken. De doop en het doopwater zijn derhalve een heilig garantieteeken geworden door Christus' instelling". 2)

Gods doop is voorts een volstrekt persoonlijk teeken en zegel. Van een „algemeenen doop" — en natuurlijk ook van een „algemeene belofte" — moet dr Zuidema niets hebben. „De doop, zoo schrijft hij, is hoogst persoonlijk. En de HEERE God heeft niet één middel in mijn persoonlijk leven gebruikt, dat zoo exclusief voor mij alleen is, als mijn doop. Daarmede heeft God iets voor mij apart te zeggen. Den Bijbel en de prediking geeft Hij aan Zijn gemeente; het Heilig Avondmaal is een igemeenschapsmaaltijd. Maar

de doop is voor mij individueel. En blijft ook voor mij individueel. En houdt z'n taal en z'n zin voor mij individueel tot in eeuwigheid. Ik weet niet iets, waarmede de HEERE mij zoo direct, als onder vier oogen, toespreekt, als toen hij door de taal van dit sacrament mij toesprak.

Als het mij nu ook maar toespreekt! D.w.z.: als ik er nu maar naar wil hóóren. En het doe'. We herinneren ons ons leven lang, wat een hoog personage ons €sens heeft willen zeggen. We willen dat ook voor geen prijs meer vergeten. Welnu, bij onzen doop heeft de HEERE God ons toegesproken); en Hij heeft ons daar willen zeggen, dat wij gewasschen zijn in het bloed van den Christus en dat wij gewasschen worden met den Geest van den Christus^

Twee dingen: schuldvergeving in Christus'. borgtochtelijk lijden. En heiligmaking door den Geest van Christus, Die in ons woont. Daar spreekt de doop vEin. Dat zegt m ij n doop aan m ij. En dat mag ik nooit vergeten".

Met het volgende heerlijke loflied op den doop beëindigt Zuidema zijn uiteenzettingen. „De doop is niet onmisbaar. Maar ik zou mijn doop toch niet graag missen. Want nooit meer heeft God zoo direct tot mij willen spreken van Zijn gunst en liefde voor mij. Als de duivel mij aan het twijfelen brengt over Gods genade; of als ik allen troost moet missen in dagen van druk, dan heb ik zooveel aan m'n doop. En dan denk ik daar aan. Aan dat hoogst persoonlijke woord van Jezus Christus en van den Vader, bij mijn doop tot mij gericht. En ik denk: Maar God heeft toen toch niet gelogen! Hij is toch niet een Ggd, dat Hij liegen zoude? En God heeft er toch geen berouw van, _van wat Hij mij toen heeft laten zeggen? En zoo heeft mijn geloof véél aan den doop. Mijn geloof geeft geen waarde aan den doop. Maar de doop geeft steun aan mijn zwakke geloof.

De Heere Jezus is vast voor mij gestorven: Ik geloof mijn doop! Ik geloof in God, Diè mij heeft laten doopen. En zoo geeft de doop mij telkens weer zekerheid, wanneer twijfel mij wil bespringen. De gemeenste twijfel is dan ook wel de twijfel aan mijn doop, en dus wat de Bijbel mij leert van mijn doop. Want die twijfel zaagt den tak door, waarop ik moet zitten. Maar: de Geest Gods overwint onzen twijfel. En dat geschiedt in den weg van de telkens vei*nieuwde verbinding van ons hart aan onzen doop. Mijn doop van toen en daar, het valt niet te zeggen, hoeveel blijdschap daarin niet voor mij geborgen ligt. Jezus stierf ook voor mij.

En: de Heilige Geest werkt ook in mij. Boven de zwakke zelfwaarneming, door welke wij ervaren het werk des Geestes in ons, staat de vastheid en helderheid van den heiligen doop als garantieteeken, dat de Geest van Christus bezig is mij te reinigen van mijn verborgen zonden, en mij al meer los te maken van den ouden mensch. Als een berg tegen een blauwen hemel, helder en vast. Mijn doop zegt mij, dat Gods Geest mij niet loslaat. Jezus zegt mij dat door den doop.

Als ik nu maar gelóóf. En geloovig gebruik maak van mijn doop. En dit hoogstindividueele teeken met onderscheiding behandel. Dan zal bij ons de dankzegging niet ontbreken: M'n God, ik dank U, dat ik gedoopt ben. Dat ik niet maar een nummer ben» uit een groote kudde, maar dat ik apart gedoopt ben, en Gij apart mij alleen hebt willen spreken van Uw eeuwige zaligheid".

Dit is de boodschap, welke dr Zuidema in het jaar 1939 aan de toen reeds in ernstige crisis verkeerende Gereformeerde Kerken van uit Indië richtte.

Ik geloof, dat ik zonder vrees voor overdrijving kan zeggen, dat in dien tijd niemand zóó scherp, zóó diep en zóó vroom over verbond en doop heeft geschreven als hij!

In het schriftuurlijke licht, dat ook en speciaal Zuidema op de werkelijkheden van verbond en doop wierp, doorschouwden v/e de valsche en gevaarlijke constructies, welke synodale papieren in 1942 en volgende jaren de kerken indroegen en waaraan de synodes ons n.b. als aan „Goddelijke waarheden" wilde binden, tot op den bodem.

En voor een plaats, een openlijk en eerlijk gegunde, plaats voor de verkondiging van déze doctrina in de Gereformeerde Kerken hebben we nu den zwaren, ker­ kdijken strijd der laatste jaren doorstreden.

Wij hebben het vurig begeerde doel niet mogen bereiken. De HEERE heeft dit niet aan ons, geschonken. Integendeel, wat Zuidema leerde werd zelfs als een z.g. „derde verbondsbeschouwing" nadrukkelijk afgewezen. De vervangingsformule werd speciaal daartegen opgesteld en uitgevaardigd. We buigen ons in dezen voor Gods onnaspeurlijke, heilige en wijze voorzienigheid. Maar we blijven tegelijk onzen hemelschen Vader dankbaar voor wat Hij Zuidema liet zien en schrijven. En we bidden van Hem, dat Hij ons de genade geve, om deze heerlijke verlossende waarheid — wat in de gebonden Gereformeerde Kerken met een eerlijke consoiëntie niet meer mo blijven prediken „onverhinderd"!


2) Deze en volgende citaten uit het Kerkblad enz. van 2 Maart 1939, 25e Jaarg. No. 9.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 oktober 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

BEZWaaRdEn OVER En OndER dE synodocRatiE.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 oktober 1947

De Reformatie | 8 Pagina's