GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

De figuur van Maeterlink is kenmerkend voor het karakter van onzen tijd. Juist hij in zijn dichterlijk drama de man der mystiek, een moderne Plotinus.

Als het koude verstandsrationalisme aan het eind van zijn latijn is gekomen, zoeken de z.g.n. moderne menschen heil in de mystiek.

En dan volgt de gruwel van het ergste paganisme.

Zoo mondde de hoogmoed van het Grieksch redelijk denken uit op den nog grooteren hoogmoed van Plotinus' mystiek, die voor Maeterlink hooger nog stond dan Plato, want deze bleef voor de poort van het allerdiepste geheim staan. Plotinus durfde tot zijn binnenkameren door te dringen.

Zoo nu ging het 'ook in de negentiende eeuw, toen het zoo trotsch begonnen denken in doffe vermoeidheid scheen te vervallen.

Het harde materialisme bevredigde niet meer. De rede-aanbidding zocht weer steun in de diepten van het gevoel, en sprak weer van „de herleving der ziel".

De belijder van den Christus der Schriften werd in het midden der vorige eeuw een domper genoemd, omdat hij niet mee wilde doen aan de verheerlijking van het verstand, dat immers alles verklaren en alles goed maken zou.

Nu is hét anders geworden, en heet hij, als hij ten minste weerstand weet te bieden aan de moderne verleiding, intellectualist, een woord, dat klinkt als een scheldnaam.

Hij wees eens echter niet de rede af, maar haar hoogmoed.

Trouwens heel die minachting der rede en het roemen in het irrationalisme is niet veel meer dan komedie, want juist in de mystiek leeft de hoogmoedige rede zich het meest uit,

Zoo roemen de moderne menschen dan weer op hun zwijgen, en zij praten van den morgen tot den avond. Zij pochen op hun daad en hebben niet dan leege woorden.

En als zij moeten regeeren, dan hebben zij een regferingsvoorlichting noodig, want zij moeten de arme domme onderdanen, die zuchten onder hun wanbeleid, „begrip bijbrengen" omtrent hun doen.

Zijn zij communist, dan dienen daartoe ook de meest verfijnde martelwerktuigen.

Van dat alles hooren wij rondom ons heen.

In de mystiek leeft de verleiding des satans het sterkst.

En er is geen kwaad, waartegen wij meer op onze hoede moeten zijn.

„Daar is het, dat de mensch uit eigen kracht wil opklimmen tot GJod, langs onmiddellijken weg. Gode gelijk worden, blijft zijn begeeren. In het „goddelijke versmelten". En hoe die mystieke termen dan meer mogen luiden.

De mensch wil zichzelf verlossen uit de ellende, waarin hij door zijn zonde viel. Hij wil het verloren paradijs terug. Hij heeft zijn eigen catechismus. Hij tracht zich zelf te verlossen van de verantwoordelijkheid voor zijn val, zelfs die op - de wording aller dingen te leggen, dus feitelijk zijn schuld op God te schuiven, zooals Kierkegaard, Barth en Brunner dat doen.

Hij zoekt door eigen kracht een nieuwe wereld, nu eens langs den weg der evolutie, dan langs dien der revolutie. Hij wacht dan op^ een wonder. Zooals een Marx !^et ook deed. En de* socialisten thans allerwege. En dan volgt het nieuwe rijk, dat hier koninkrijk Gods heet, daar die wereld van smettelooze deugd, die, naar het woord van een onzer wijsgeeren, de mensch zich zelf zal moeten geven zal hij haar ontvangen.

Wij leven thans in een periode van^e meest gevaarlijke mystiek, die het geraden doet zijn, dit woord zelfs in ^nstigen zin niet meer te noemen. Ook geen onderscheiding tusschen mystiek en mysticisme.

Van deze moderne mystiek nu was Maeterlink een der eerste profeten. Hij zocht het raadsel van het leven, het „groot geheim" te doorgronden en door die ontdekking te komen tot het groot geluk, de ontkoming aan de ellenden van den eigen dag.

Als alle mystieken kende hij eenige trappen van ontstijging aan de stof om zoo te komen tot het „hoogere" doel van den mensch.

Plotinus kende vier stadia; hij had aan drie genoeg. Eerst die van het gewone leven in gezin en maatschappij, in den dagelijkschen arbeid om het brood.

Dat leven lag volgens hem als weerloos in de armen van het noodlot.

Maar er is een heilsweg naar boven, want achter dit tijdleven ligt dan het ware leven, achter ons ik het transcendentale ik.

Het leven van denken en droomen, dat diepere leven, dat wij zoo enkele oogenblikken kunnen doorleven als de „eeuwigheid" het tijdelijke doortrilt. Zooals dff vrijzinnigheid van dezen dag spreekt van het „diepst Tan ons zelf".

Wie denkt hier ook niet aan Kierkegaard met zijn „sprong" van uit het gewone leven in de „existentie" ?

Nu niet langzamerhand, maar door een mystieken sprong?

Em gewaagd stu^; „Wagnis" zooals men het dan het liefst nog noemt.

Daar in dat innerlijke leven omspoelt ons dan de „oceaan der eeuwigheid", het mysterie, dat ook wel „God" wordt genoemd.

De derde sfeer is dan die van het, „goddelijke" zelf.

Hier is niets anders dan satanische begoocheling, en als wij daarvan spreken, moet de belijder van den Christus zich niet boven die verleiding verheven wanen. Want hoeveel piëtistisch zelfonderzoek leidt tot hetzelfde kwaad?

Maeterlink sprak van de moraal zijner mystiek.

Hij had de ziel weer ontdekt, hij mocht haar weer zien ontheven aan de booze stof. In zijn drama's treden d£in ook eigenlijk geen menschen, maar „zielen" op.

En die ? iel kan nu als waden door de grootste misdaden, zonder dat het haar maar even raakt.

Want hij ziet haar als een vrouw, die haar haren werpt over haar zonden. Die zonden liggen mijlen ver van haar troon.

Zij begaat ze, maar wroeging kent ze niet. Ja, het kwaad heeft zelfs haar zuiverheid gediend. Hier dus dien gruwel: laat ons de zonde doen, opdat de genade te meerder worde.

Een kwaad, dat elke revolutie kent. In 1789 waren er, die zeiden: al waden wij ook tot den hals toe in het bloed van de vijanden van het geluk, dat wij willen brengen, de ziel blijft zuiver en rein.

En zat achter de gruwelen, die de nationaal-socialisten durfden te bedrijven, terwijl zij zich toch onschuldig achtten, niet dezelfde mystiek? Was de middeleeuwsche, meest gruwelijke mysticus Eckehart niet de groote man in Rosenbergs werken?

Dit alles bedreigt nu in steeds sterkere mate ons leven.

Laat ons maar eens letten op de meest geprezen moderne dichters, die gemeenlijk het gevoelen, van hun tijd het klaarst vermogen uit te drukken. Het klaarst — dat wil hier zeggen: juist in hun onklare taal.

De waarachtig geloovige dichter, die zijn ellende heeft leeren kennen en die alleenhoopt op de verlossing door het bloed van Christus, zingt van de groote werken Gods. Lees maar de psalmen. De oHh berijmde n.l., want in de berijming scliuilt nogal eens een stuk booze mystiek. Om een enkel voorbeeld te noemen, als de berijmde psalm ons zoo dierbaar doet zingen: ods verborgen omgang vinden, terwijl het Woord Gods zegt in Ps. 25 : 14: De verborgenheid des Heeren is voor degen'èn, die Hem vreezen, en zijn verbond, om hun die bekend te maken".

Onze moderne dichters hebben het al maar over zich zelf en hun „geliefde".

In „Criteriiun" bespreekt C. Cretien deze moderne poëzie van Roland Holst tot Bertus Aafkes.

Zijn opstel draagt tot opschrift: „het lied der louteren".

De hedendaagsche poëzie, zegt hij, is cultuurpes­ simisme, doch ook het verlangen naar vernietiging van hetgeen er is, en het zoeken naar, het wachten op de nieuwe wereld, waarin het leven zich heeft ontworsteld aan den ban der aarde, is opgekomen uit de kwade stof tot het zuivere leven van den geest, de „ziel".

" Een geleerde heeft gewaagd van een „collectief on-' bewuste". Hij zegt, dat in de droomen •*an den mensoh altijd weer dezelfde figuren opkomen: die van den held, de schaduw, de slang, maar inzonderheid van de jonkvrouw. Nadat zij eeuwenlang als vruchten eener primitieve fantasie werden beschouwd, verschijnen thans die mythische gestalten in een nieuw licht. Wij zien ze weer, als de oude heidenen, als godinnen, maar nu niet buiten, doch i n den mensch. Zij zijn werkelijkheden.

Roemt men in deze dagen ook niet van de „parapsychologie", die onder haar verklaring zelfs de wonderen van onzen Heiland en Heere betrekt, alsof zij de Schrift zou willen rechtvaardigen? Maar alles is hier subjectivisme, een spreken uit het hart van den mensch.

De godin der moderne dichters nu is die heidensche jonkvrouw, zooals Rome zijn Maria heeft.

Die jonkvrouw is Kora, het zuivere, reine meisje. Proserpina, zooals de Grieken haar ook noemden, of dê vestaalsche maagd der Romeinen.

Bij de Grieken was Proserpina of Kora de zuivere idee, die uit den hemel neerdaalde, om bloemen te plukken op de aarde, maar die toen door den god der aarde, Pluto, werd gevangen genomen en die, zal er vruchtbaarheid en vreugd wezen op de aarde, daaruit moet opstijgen om er uit verlost te worden. Ook de gnostiek sprak daarvan.

Hier werkt Plato's mystiek : -de ziel viel uit hoogere oorden naar beneden, vermengde ^ch met de stof en zoo ontstond dan het aardsche leven. Het lichaam, het „vleesch" is de kerker der ziel.

Maax hier treedt ook aanstonds voor onze aandacht de zwoele heiderische afgodendienst, de dienst van Astarte, die met zijn zinnelijkheid en vreeselijke immoraliteit zoo grooten invloed oefende op het Joodsche volk. Daarom gewagen de profeten steeds weer met zoo grooten afschuw van de hoererij.

Want deze reine maagd heeft tot onafscheidelijke pendant de „groote hoer". Wij weten, hoe dicht de mystiek vaak ligt bij de ontzettendste zedeloosheid.

Kora is dan het „gansch andere", de zuivere wereld. Maar onze samenleving, de huidige maatschappij is de „groote hoer". En nu moet die wereld, waarin wij leven, worden vernietigd, opdat de hoogere, schoone wereld der reine ziel komen mag.

Het fata morgana der revolutie, dat Groen van Prinsterer profeteerde, toen hij zeide, dat deze nieuwe revolutie veel erger zoude zijn dan wat men in het laatst der achttiende eeuw beleven moest, der achttiende eeuw beleven moest.

Ziehier de mystiek, die het moderne leven al meer vergiftigt.

Laat ons wakende zijn. Want zien wij de mystiek ook niet haar werking oefenen allerwege, ook in wat zich „kerk" nog noemt?

En leeft menigmaal haar dualisme, die misvatting van de tegenstelling: vleesch en geest, van het gewone leven van allen dag en het „godsdienstige" in onze vrome overdenkinen, wat, zooals het dan heet. God aan onze ziel heeft gedaan, niet in ons aller hart ?

Met hartelijke groeten en heil uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 oktober 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 oktober 1947

De Reformatie | 8 Pagina's