GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

De couranten hebben ons bericht, dat de asch van Multatuli en zijn echtgenoote, mevrouw Douwes Dekker—Schepel, welke" sedert jaren was opgeborgen in de bibliotheek van de Amsterdamsche universiteit, door de zorgen van het Multatuli-genootschap en de vereeniging , voor lijkverbranding overgebracht werd naar den umentuin achter het crematorium te Velsen.

Hieraan was een plechtigheid ter herdenking van Multatuli verbonden. Vertegenwoordigd was de minister van overzeesche gebieden, voorts waren er afgevaardigden van verschillende universiteitssenaten, ook van Groningen, waar aan den voorgevel van het universiteitsgebouw de woorden gegrift staan: Uw woord is een lamp voor mijnen voet.

Het wijst wel op een teekenend verval.

En dan waren er de mannen van de Dageraad en het Humanistisch verbond. Er is een monument verrezen, een twee meter hooge steen, waarvan de top uitloopt in een fakkel. Hoog in den steen is de naam Multatuli gebeiteld met de jaartallen 1820—1887, en onderaan den steen staan de zeker het meest gewaardeerde woorden van Multatuli: de roeping des menschen is mensch te zijn.

Alles wijst er dus op, dat men er prijs op stelt, aan ons volk deze wijsheid van den atheïst Multatuli voor te houden: de roeping des menschen; en dan het antwoord: mensch te zijn.

Het is de boodschap, die Dageraad en Humanistisch verbond hebben voor de wereld van heden; voor den m.ensch, die thans met wanhoop in het hart te midden van de ellenden en pijnigende onzekerheden van dezen dag zoekt naar een nieuw veilig tehuis hier beneden.

De boodschap is wel uitermate arm.

Zij gelijkt op datgene, wat een onzer moderne wijsgeeren, Jaspers, aaii het eind van een teekening van dezen tijd als eenige redding wist te noemen: laat de mensch zich herinneren dat hij mensch is.

Nu zal de mensch antwoorden: alles goed en wel, mdar wie en wat i s dan die mensch ?

Eerst als de wijsgeer en de humanist en de atheïst een antwoord op die vraag kunnen geven, die inzonderheid weer het hui.dige geslacht kwelt, beteekent de roep: wees mensch, iets.

De mensch, die eenigen vat wil hebben op dien raad, zal vragen: maar wie ben ik dan? Of zooals Kant zijn vragen stelde: wat kan ik weten, wat kan ik doen, wat kan ik hopen, om te eindigen: wie is toch de mensch? Ook hij bleef het antwoord schuldig.

En ook bij Multatuli zal men noch in zijn leven noch in zijn prediking eenig sintwoord van waarde vihden.

Het zou de bedoeling kunnen zijn, dat men zei: ziehier een mensch, .rein van leven, zuiver in alles, een groot en edel mensch, in alles een rijk voorbeeld voor jong en oud, zoodat men'zou kunnen zeggen: zoo moet een mensch leven. Dat is: mensch zijn.

Wees mensch, zooals de humanisten dat ook thans plegen té zeggen.

Maar dat kan niemand ten aanzien van Multatuli volhouden-, inzonderheid niet, als men zijn naam verbindt aan die van haar, aan wie hij trouw beloofde. Zeker niet het laatste, wat men van een mensch toch vragen mag, wil m.en hem tot voorbeeld - stellen voor jong en oud.

Ook de humanist kan dit niet, wanneer men, om een anderen naam te noemen, denkt aan de wijze, waarop hij een man als Bilderdijk heeft beoordeeld. Van dezen geloovigen belijder der geopenbaarde waarheid heeft men — ik noenl nu alleen maar Busken Huet en Van Vloten — allerlei kwaad weten te vertellen. Zeker, men gaf toe, dan niet klaar nog te zijn met een zoo groote figuur als Bilderdijk was, hij was een groot man, maar mensch, zoodat men, op hem wijzende, zal zeggen: wees als hij — mensch?

Men antwoordde met een hartgrondig: neen.

Denk dan, zoo werd gezegd, alleen maar aan het feit, dat hij in Engeland een tweede huwelijk aanging, zonder dat het eerste wettelijk was ontbonden. En die eerste vrouw was wel geen nobele vrouw, verre van dien, en zij weigerde ook haar man te volgen in de hem door d6 lieden der democratie en der vrijheid opgedrongen ballingschap, doch dit verontschuldigde hem niet. '

Maar Multatuli, wiens asch dan nu „rust" naast die van zijn vrouw, was zeer zeker heelemaal göen ideaal echtgenoot. '

Men moet Meerkerks studie er maar op nalezen, die, eens directeur van Sappemeers Hoogereburgerschool, waar Douwes Dekker kortelijks vertoefde, hem van zeer nabij kende. Een ontrouwer echtgenoot, die overigens ook met alle moreele wetten spotte, als hij, is nauwelijks denkbaar.

Ik neem het waarlijk niet voor Meerkerks étudie op, maar als men den eenen groeten litterator diskwalificeert als mensch om zijn huwelijksverhoudingen, dan gaat het niet aan om den anderen als mensch te verheerlijken dite een gewichtige boodschap in zijn leven aan ons menschen heeft gebracht.

Trouwens er is hier een merkwaardig verschil.' Multatuli ^-ik heb veel geleden — heeft steeds zich zelf verheerlijkt, terwijl Bilderdijk zei: met Bilderdijk heb ik niet veel op.

Bilderdijk was de worstelaar met zijn lot, die zich zelf niet alleen voor Gods aangezicht verootmoedigde, maar die heel die schuldbekentenis uitgoot in zijn gedichten. Hij leefde alleen bij en door de genade Gods in Christus Jezus, zijn Heiland'^en Verlosser en Heer.

De ongeloovige wereld zegt dan: wat was die man toch slecht; hij erkent het zelf. En daartegenover: wat zijn die humanisten toch groot en braaf.

Wij verheerlijken Bilderdijk niet als mensch; hij is terecht door Rudolf van Reest in zijn kostelijke biografie geteekend als een „onbegriepelijk mensch". Maar het eenvoudigst kind Gods begrijpt Bilderdijks zelfaanklacht voor den troon Gods, Wiens ontferming hij inriep, volkomen.

Bilderdijk wist, wie de mensch is, omdat hij dezen mocht zien in het licht van het Woord Gods en de belijdenis van de kerk des Heeren.

Maar Multatuli heeft zichzelf in het geheel niet gekend.

Zien we nu van den mensch af, om te letten op zijn geschriften dan wordt alles nog heel anders.

Dan heeft Bilderdijk den weg mogen wijzen, waarin den mensch het eenig goed antwoord ontvangt op die de eeuwen door klemmende vraag: wie is toch de mensch, en hoe vindt hij een veilig tehuis voor tijd en eeuwigheid, het behoud voor gansch het menschelijk leven ? f•

Een antwoord dat nooit beschaamt.

Maar Multatuli heeft niets anders gedaan dan vastigheden afbreken, dan alles ondermijnen, wat den mensch waarlijk rust kan geven en blijdschap en kr-acht.

Zijn arbeid staat mee schuldig aan het feit, dat de mensch zich thans algeheel, om een moderne wijsgeerige uitdrukking te gebruiken, „ongeborgen" gevoelt, vol levensangst en hevige vrees te midden van een wereld, die alle houvast heeft verloren.

Dit is het toch, waartoe zoo goed als alle wereldwijzen van thans concludeeren. Wij leven, dus begon Huizinga zijn bekende werk, in een bezeten wereld en wij weten het.

Ik vertel nu wat een bekend wijsgeer van dezen dag constateert in zijn boek; dat den sprekenden titel draagt: De crisis van den mensch.

Hij wijst op de mogelijkheid, dat de existentioneele wijsbegeerte misschien een antwoord kan vinden, heel misschien, maar hij zegt, dat onze samenleving een nieuwe zwenking doormaakt naar een nieuwe primitiviteit, naar een toestand van de, zooals de wijzen dan meenen, oorspronkelijke dierlijkheid.

De universeele normen, dus zegt hij, ontleend aan de religie, hebben hun bindend karakter verloren, maar nu' is er een strfeven, om maatstaven te vinden, die het antwoord op de vraag: wat is de niensch, zouden kunnen doen benaderen. Men stelt de vijaag en men zoekt.

Men zoekt naar het immanente, onpersoonlijke Z ij n, de sferen van het historische, het sociologische, en ten slotte het biologische, waarin men dan dus zoo ongeveer tot het dierlijke is afgedaald. Het is alles geleerd genoeg. Maar dit beteekent, dus verklaart hij verder, dat men met dit laatste dan ook het natuurlijke eindpunt heeft bereikt van het geestelijk afdalingsproces, dat den nadruk achtereenvolgens vanhet hemelsche naar het wereldsche, en van de wereldsche naar de aardsche krachten verplaatst, en den mensch ten slotte terugvoert naar den donkeren moederschoot van de bewustelooze natuur. Nu — daar houdt dan zelfs het vragen op. .

En daarna zegt hij nog: vrijheid en redelijkheid als wezenskenmerken van den mensch zijn van hieruit geheel onverstaanbaar geworden. Het bestaan wordt geheel neergedrukt in het een-dimensionale vlak van de naakte vitaliteit, waarin het normstichtend denken het veld ruimt voor de normlooze daad en de levensstrijd slechts gaat om voedsel en om brood.

Dan volgt nog een teekening van het resultaat voor onzen tijd voor gansch het leven; een vreeselijk resultaat, waartoe het denken van, de negentiende eeuw, waarin voor ons land Multatuli zulk een, inzonderheid voor de toenmaals studeerende jeugd, bedroevend aandeel had.

Is, zoo werd door een wijsgeer gevraagd, een goede gemeenschap onder de menschen nog mogelijk, nu er is een zoo geweldige afbrokkeling van alle maatstaven, die gevolgd wordt door de dictatuur eener primitieve politieke ideologie; men denke maar aan het communisme en nationaal-socialisme; terwijl de politiek dezer dictatoren, die hun eisohen stellen voor staat en maatschappij, niets ontmoeten dan een innerlijk onvoorbereid en weerloos denken, dat nog nauwelijks zich rekenschap kan geven van het probleem der politiek als cultuurfaptor. En zoo is het voor alle levensgebied.

En nu roept men: de roeping van den mensch is mensch te zijn ? i

Ik neem een, anderen getuige, n.l. Martin Buber, die vooral door de geleerden der dialectische theologie zoo ernstig genomen wordt.

Hij gaf een studie over: het probleem mensch. , van den

Nu eerst, zoo meent hij, klemt dit probleem als nimmer tevoren. Hij wijst dan op drieërlei. Vooreerst op de verhouding van den mensqh tot de wereld en de dingen der wereld.

De vastheid van allerlei waarlijk levensverband is verdwenen.

Die verbanden, waarin de mensch veiligheid nog vinden kon, zooals het gezin, de familie, de dorps-en stadsgemeenschap enz.

Dat alles verdwijnt en de mensch stelt er voor in de plaats zijn organisaties: partij en vakverbond èn vereeniging, waarin hij zich al eenzamer gaat gevoelen.

In de tweede plaats wordt de mensch verlegen met gansch de ontplooiing van het leven. Met zijn techniek allermeest. Hij heeft veel gevonden, dat hem macht zou geven, maar hij wordt er van de slaaf. De machine overheerscht hem. Hij wordt al angstiger voor de eigen technische vindingen. Hij beheerscht zijn werk niet meer, hij wordt er door beheerscht.

En dan is daar de maatschappij met haar om het productieproces. roep

Ook hier alles verlegenheid.

Het maatschappelijk leven onttrekt zich al meer aan zijn wil en gebod.

En letten wij dan op het politiek gebeuren, dan ziet de mensch met steeds grooteren schrik, hoe hij aan machten wordt overgeleverd, die al zijn doelstellingen onder den voet loopen en ten slotte alles met vernietiging bedreigen.

Hij ziet zich als een vader van demonen, die hij geen meester meer kan worden. En zeker krijgt dan de vraag: wat is toch de mensch, waartoe is hij er, wat is het doel van zijn leven een nieuwe pra-ctische beduidenis. Dat zal wel waar wezen.

Maar in de derde plaats, en dat behoorde juist in de eerste plaats te zijn gesteld, heeft de mensch het geloof in God, het Christelijk geloof verloren.

En — ja, daarmee verliest hij ook de. wereld en zich zelf.

Wat voor zin heeft die macht en die machteloosheid?

Maar de wijzen dezer dagen zinnen nu alle op de vraag: wie en wat is toch de mensch?

Het zal mijn lezers niet onaangenaam wezen, als ik nog iets vertel hoe het dan nu bij die wijzen staat met deze vraag. En met het antwoord.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 maart 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 maart 1948

De Reformatie | 8 Pagina's