GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Betere Belofte (B).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Betere Belofte (B).

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij zullen niet meer elk zijn naaste en elk zijn broeder leeren: ent den Heere, want zij allen zullen Mij kennen, van hunne kleinen tot hunne grooten, luidt het Woord des Heeren. Jer. 31 : 34 (vert. dr G. Ch, Aalders).

De priester stand, de profeten s t a n d, de koningsstand,

dat zijn drie voorbijgaande blinkende kwaden. Niet priesters, niet koningen, niet profeten zijn een voorbijgaand kwaad, doch hun stand, hun aparte stand.

Blinkend zijn ze alle drie. Priesters, tenminste zij, die onder hen van stand zijn, dragen decoraties, waarop koningen vaak tot stervens toe jaloersch zijn: tot aan den rand van ^den afgrond grijpen ze ernaar, in èn buiten de theocratie. Koningen van stand wonen in gewelfde huizen, en verzamelen hun „vorsten" als even zoovele sterren van gewenschte grootte om zichzelf als ster van eerste grootte heen; en mocht hun soms het aantal van die vorsten niet tot genoegen zijn, welaan, dan maken zij zich vorsten: welzalig, zingt men dan, hij, die zijn ridders slaat en den nederige uit het stof verhoogt, dat hij bij prinsen wone. En wat de klasse-profeten aangaat: voor het geluid hunner stem beven stammen en volken; hun opgeheven hand bezweert toornige goden boven, en woelige massa's beneden; ook koningen slaat hun spreuk; met dorheid slaat zij dezen de hand, met roelaatschheid genen het lijf, met schrik een derde het hart. En als de nederige man, die „arme", zijn God wil leeren kennen (want al wat God heet, woont in donkerheid), dan moet er een beroepsprofeet zijn, die 't gordijn verschuift, of die — want dit eerste passeert maar zelden — van achter de gordijnen komt om een dictaat voor te lezen: zóó zegt Jahwe: ik heb het zelf uit zijnen mond gehoord; ik, de profeet-van-professie; gij, arme, niet, want gij hebt zoo geen orgaan voor zoo iets voor het „hooren" van de stem van Elohim. O, die prof eet-van-stand: hij heeft het zelf uit zijnen mond gehoord, en geen ander dan die gansoh wijze man kan immer uit dien mond des Heeren iets te hooren komen.

Dus is een ieder, klein en groot, afhankelijk van den profetenstsuid: en als er honger in het land is, of wel een algemeene „magerheid der ziel", dan klinkt de paraenese van profeet tot leek, of, als de profeten valsch geworden zijn, zelfs de schrijnende boetezang der schamelen van onwetendheid, de wederzijdsche noodiging van leek tot leek, van heel dat leekenvolk: ga kennen den Heere, verzamel kennis van Jahwe — komt, laat ons optrekken of op zoek gaan naar de profetenschool, - naar het profetenhuis. „Kent den Heere", is dan de leus, , , deoe Jahwe", weet af van Jahwe, zorg, dat ge het rechte gewaar wordt van Jahwe, die in de donkerheid woont, tusschen de cherubs.

Tusschen de cherubs, dat is: daar b o-V e n de ark. Want boven het verzoendeksel der axk staan de cherubs. En alleen de mannen-van-stand, de hiërarchen, hebben daar verstand van, en worden daar ontvangen in audiëntie door God Jahwe.

Zoo isi o o k die ark een voorbijgaand blinkend kwaad. Zij is een blinkend ding, maar ze markeert den afstand, dien de armen, de leeken, de' onbevoegden hebben te bewaren tusschen zichzelf èn het heiligdom, Waar Israels koning audiëntie verleent, alleen aan de lieden-van-stand. Audiëntie aan de notabelen, de „nagieds", .de menschen-met-distinctieven, de ingewjden van de hiërarchie. En het volk, het gewone voik, de gemeene man staat op een afstand. En ze moeten elkaar opwekken, of hooren opwekken, den Heere te gaan kennen, het rechte van Hem gewaar te worden.

Want dat dit het in onzen tekst gebruikte hebieeuwsche woord kan beteekenen (niet zoozeer kennen als wel leeren kennen) bevestigt menige onder ons reeds gemeengoed geworden vertaling van andere Schriftplaatsen. ^) God leeren kennen, dat doet men op onderscheiden manier: als Hij wonderen geelt, bergen schudt, boven tabernakelen rookt, in een heiligdom neerdaalt, door profeten of priesters ambtelijk onderricht laat geven, of nader van zich wil laten hooren. Men kan dan ook de „kennis" weer kwijt raken en verwerpen (Hos. 4:6, Ridderbos). Zij is in specifieken ziii opgedragen aan „wachters" (profeten, Jes. 5ö : 10), die evenwel de „kennis" des Heeren kunnen nalaten, als zij n.l. verzuimen daarop te s t u-a e e r e n, zich er mee in te laten in diepgaand onderzoek (Jer. 2:8); de oproep tot hen in hun qualiteit luidde wei: ken den Heere" (zooals" vandaag het foimulier der bevestiging van ouderlingen hun voorhoudt dat ze zich moeten oefenen in de kennis der geloofsmysteriën), maar dat vermaan klopte zelfs bij hen vaak aan doovemansdeur: oe dan niet des te vaker bij het volk? En hoezeer was dan een oproep van heilbegeerigen op haar plaats: aat ons wèl Jahwe gaan kennen?

Al dien tijd zijn de leeken aangewezen op de menschen van den clericalen stand. Ze moeten naar de ark toe, naar het centrum, naar de metropool, naar „tusschen" of „bij de cherubs". Ze moeten hun vaste tijden ervoor reserveeren, als b.v. de oproep klinkt in , , liederen .hammaaloth": komt, gaat met ons en doet als wij, en laat ons Jahwe weer kennen, drinkt uit de revelatiebronnen, ge krijgt niet steeds de kans, die de hoogtijdagen bij de ark u bieden.

Het is blinkend, en mooi — maar het moet w e g. De tijd moet immers komen, waarin de profetie kan opklinken van tusschen de straatkeien, van tusschen de tenten, niet maar alleen van het kerkelijke Lithostrotos. Och, of al Gods volk profeten was! Diie , .geestelijke stand" moet weg, dat centrum opgeheven worden; men moet een iv o 1 k van koningen, priesters, profeten zien geboren worden.

Welaan, ook Jeremia weet daarvan te profeteeren. Is hij niet zelf de man, die heeft gezegd: eest maar getroost, g-ij leeken-van-vandaag, — de liederen hammaaloth, de psalmen van de zoekers naar de metropool, van de verkromde bedevaartgangers, die Jahwe nog tusschen de cherubs door tusschenpersonen moeten zoeken, die zullen eenmaal overwonnen worden? Ja, Jeremia heeft de armoede gekend van de liederen hammaaloth, juist wijl het optochts liederen zijn van menschen die van uit de periferie naar 't centrum, van I 't achterland naar de metropool, van de duistere leekenhutten naar de neonlampen in de hallen van het pontificale centrum moeten reizen, een troep amechtige pelgrims, wien het willen leeren kennen van Jahwe zoo'n moeite kost. En omdat Jeremia de liederen hammaaloth als op-tochts-liederen („phoitan eis didaskalou", les gaan halen) wil te boven komen, en niet meer de menschen wil laten afhangen van het geografische hiërarchenplekje van „tusschen de cherubi m", daarom profeteerde hij reeds in hoofdstuk 3: til maar, stil maar, ge behoeft straks niet meer u te vergenoegen met de psalmen der oude bedeeling, der bede-vaart: e belioeft niet altijd de kennis te gaan halen „van bij' de ark". Want kijk, wel is „Viouwe Israël" van Jahwe afgehoereerd (ze is, zegt Jahwe, in Mijn verbond niet blijven staan, haar naam is dan ook Afkeerigheid, 3 : 6, vgl. 31 : 32), en wel is Juda eveneens van Mij weggeloopen, haar naam is dan ook Trouwelooze, 3:7, en wel hebben deze beide huizen, 3 : 8, vgl. 31 : 31, Mij verlaten, 31 ; 32, en wel hebben dus die beide zusters om een uitgereikten s c h e l d ­ brief maar zoowat gelachen, 3 : S, vgl. 31 : 32, — maar: r komt weer genade, 3 : 12, en Jahwe's woonhuis staat straks weer open voor de wederkeerende vrouw; en dan krijgt ze weder herders naar haar hart, en niet meer van die luie lieden, die zelf niet eens Jahwe willen leeren keimen of doen ondervinden, 3 : 15, vgl. 31 : 34, en dan

Wel, dan wordt het alles beter. Dan is het niet meer noodig de kennis te gaan halen van tusschen de cherubim, bij den clericalen stand. En het zal geschieden, als gij u vermeerdert en vruchtbaar wordt in het land (3 : 16, vgl. 31 : 27, 28) in die dagen (3 : 16, vgl. 31:1, 27, 31), dan zal men niet meer spreken over de ark des verbonds (hoort ge den Hebreeërbrief al in de verte, ook Hebr. 8? ), en zij zal niemand in den zin komen (wie maalt er dan nog om een „centrum"? ) en men zal aan haar niet denken (de oude bedeeling immers is dan verouderd, de nieuwe breekt aan, die geen clerus meer kent) en haar niet zoeken (ieder kan het ambt, immers het ambt aller geloovigen bekleeden) en zij zal niet weer gemaakt worden (Gods gedane verbóndsphasen nemen geen keer, 3 : 16). Dat is, neen, niet volgens een theoloog dien men uitwerpt sedert 1944, doch volgens Aalders: Heen^ewezen wordt naar een tijd, waarin men het geheel en al zonder dat heiligste en meest op den voorgrond tredende zinnebeeld van 's Heeren tegenwoordigheid zal kunnen doen Hier is niet maar sprake van een tijd, waarin men de ark zal MOETEN missen — dat zou ook geen belofte, maar veeleer een oordeel zijn — doch hier is sprake van een tijd, waarin men de ark zal KUNNEN missen; men zal het uitnemend buiten de ark kunnen doen". En een ander, naast hem staande (Ridderbos), meent, dat dit vers (aangaande de overbodig geworden ark) slaat op beide weggevoerde volksdeelen"), en is van oordeel, dat deze arkprofetie de vromen in Juda „komt troosten met de verzekering, dat in den toekomstigen heilstijd wegens den grooteren rijkdom der Godsopenbaring de ark overbodig zal zijn geworden, zoodat niemand haar zal missen Zoo wijst onze profetie dus heen naar een hoogere, minder aan uiterlijkheden gebonden heilsbedeeling". ^) „Al de leden van het (ïodsvolk", zpo hoort hij Jeremia (in 31 : 34) verzekeren, „zullen den Heere kennen, vgl. Jes. 54 : 13" (welke laatste profetie zijns inziens heenwijst naar een betere bedeeling, in beginsel gekomen in de dagen des Nieuwen Verbonds en nog hare volk om e-ne verwezenlijking wi a c h t e n d".'') Zijn broeder opwekken tot het kennen van den Ifcere is profetentaak, meent hij; welnu: eze taak der profeten zal dan in ieder geval zijn vervallen zoodat de volksgenooten geen behoefte meer hebben aan de menschelijke bemiddeling der profeten, veeleer zelf allen profeten zijn, vgl. Joel 2 : 28 v.". ^) „De Geest wordt dus geschonken aan heel het volk zonder onderscheid van geslacht, leeftijd, of stand"; men gaat overal profeteeren, d.w.z. „profetische uiting" verrichten. ^) Gelijk trouwens een derde, uit denzelfden kring (Grosheide), verzekert, dat de woorden „op alle vleesch" (uit Joel 2) daar staan in tegenstelling met het particularistische van de oude bedeeling"; het „ganse he menschelijke geslach't ontvajigt (z.i.) deel aan de uitstorting des Geestes". „Zoo konjen we" —• aldus deze derde getuige — „tot deze oplossing, dat God Zijn Geest uitstort over alle menschen, in dien zin, dat allen er deel aan kunnen hebben, maar dat. de daadwerkelijke vruchten toch weer binnen een beperkten kring openbaar worden, binnen den kring des verbonds, immers binnen den kring van hen, die de beloften ontvangen, maar die overal wordt gevonden. Doch dan ook heel het volk, niet alleen priesters of profeten". —

De stand is afgeschaft — derhalve.

Welke stand?

De hiërarchenstand. De grondmotieven van den Hebreeërbrief zijn hier al blootgelegd. Het apostolaat houdt o p".7)

En dit niet alleen.

Niet slechts de Hebreeërbrief komt hier ons naderbij, doch ook dat andere motief van „de zonden niet meer gedenken", uit onzen context. Levi's - verstrooiing, een straf in Gen. 49, is omgekeerd in een zegen in Deut. 33. De verstoring van Silo, waar eerst de ark was neergezet, was straf (Jer. 7 : 14); zoo ook die van den tempel (7 : 14), gelijk de ontblooting van de ark door de verhuizing van de wolk eveneens als oordeel geldt (Ezechiël 9). Maar wat als oordeel geldt, het MOETEN missen van de ark, dat zal in een zegen worden beroofd van den ijrikkel: r komt een KUNNEN, een MOGEN, en zóó, onder dit beding, een WILLEN missen van de ark. Men zal ze niet weer maken (Jer. 3 : 16); een vrijgemaakte kerk wordt niet meer hiërarchisch, zoolang de. stepi door haar vernomen en gehoorzaamd wordt: oe wordt gij wederom der dienstbaarheid onderworpen? 't Apostolaat houdt op; 't ambt aller geloovi­ gen, dat wordt nu uitgelegd.


1) Hos. 13 : 4 (een God behalve Mij leerdet Gij niet kennen, Ridderbos „door openbaringen en wonderen" aan hen bekend gemaakt). Jer. 2 : 8 (in het hebr.: ij kenden Mij niet, maar door Aalders vertaald: ij wilden Mij niet kennen).

2) Godswoord der Profeten, Hl, 268.

3) A. w. 242.

4) K, V. op Jes. s. v. 154.

5) Godswoord, 246.

6) K. V. Joel 152.

7) Grosheide, Komm. Rottenburg, Hand. I, 69, 70: „Er Is geen profeet meer noodig, allen zullen deel hebben aan de volle gave des Geestes en de openbaring voor de Kerk is volledig, zoodat zij er bij kan leven. Maar ook hier moet worden bedacht, dat deze dingen niet a-daequaat kunnen worden beschreven" (70).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 april 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De Betere Belofte (B).

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 april 1948

De Reformatie | 8 Pagina's