GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Antwoorden met „ja” of „neen”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoorden met „ja” of „neen”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De doop van Johannes, was die uit God of uit de menschen? Lucas 20 : 4.

Ze behoorden nog tot de kerk dier dagen, die menschen aan wie de Christus eens de vraag voorlegde, of de doop van Johannes uit God was dan wel uit de mensdhen. Ze betaalden nog, met den rabbi van Nazareth, belasting aan denzelfden tempel, en kwamen nog naar hetzelfde feest. Officieel waren ze nog gerechtigd en verplicht, elkaar aan te spreken" als „broeders". „Mannen-broeders”.

Nog steeds stond onder het „messiaansch geheim" de Heiland tegenover de niet-geloovigen („zie toe, dat gij het niemand zegt"). Want Hij wilde als broeder onder het broedervolk behandeld worden en derhalve in doen en laten naar de Schrift beoordeeld worden. Als iemand zegt: ik ben uw broeder, dan beteekent dat, als hij geen zwetser is: toets mij aan de Schrift.

Tusschen Hem nu en de leiders van beteekenende groepen in de kerk (farizeeën, overpriesters, schriftgeleerden) was debevoegdheids vraag gesteld. Zeg ons, zoo luidde het met autoriteit gestelde ultimatum, door wat „macht", d.i. krachtens welke bevoegdheid, gij deze dingen doet. Gij permitteert u erg veel. Gij preekt gij doet „herderswerk" zoo vaak gij zieken geneest; uw discipelen doopen; gij zet uw prediking kracht bij door teekenen en wonderen. Maar zijt gij wel bevoegd ? Kunt gij u ambtelijk legitimeeren? Hebben zij, die kerkehjke opdrachten te verstrekken hebben, u al eens onderzocht, en beproefd bevonden? En is hun testimonium geldig gebleven tot op vandaag? En zoo ja, welke autoriteit heeft u dan volmacht verleend? Staat ze ook onder onze suprematie? Erkent ge het kerkelijk gezag? Zijt ge soms maar door u zelf geautoriseerd? Zoo niet, dan zijt ge eigenlijk een scheurmaker. Men moet in de kerk zijn autoriteit kunnen bewijzen; waar is uW „Ausweis" ?

Men heeft vaak volstaan met de opmerking, dat die vraag een strikvraag was en nu de Heiland haar als ongepermitteerd aan de kaak wil stellen door er een andere strikvraag tegenover te plaatsen.

Maar deze meening kan, vooral in het slot, niet juist zijn. „Handigheden" zijn, indien ze niet de wet aandringen, geen messiaansch wapen. De Heiland, die immers den tempel en zijn autoriteiten niet vóórtijdig — d.w.z. niet voordat Hij door God daartoe gemachtigd is — den rug toekeert, geeft ieder het recht, op behoorlijke wijze naar zijn papieren te vragen.

Alleen maar — zijn papieren zijn: de Schriften. Die zijn het, die van Hem getuigen. Men moet, om Hem als w e r k e 1 ij k Gemachtigde te erkennen. Hem niet vragen naar een of ander diploma van een tot nu toe bij de vigeerende kerkwet geregeld examen, want Hij is niet „een", maar Hij is DE ambtsdrager.

Homo novus, een mensch, zooals er vóórdien niet was geregistreerd. En dan bovendien: homo unus: EEN mensch slechts is er zooals Hij. Eten ambt voor één maal, en dan later voor niemand anders, dat is het zijne. Hij is niet één van een 1 o o p e n d e reeks. En Hij wordt ook niet één van een nieuwe reeks. Tot een reeks behoort Hij niet. Hij zal nooit examen kunnen doen, want examen legt men af voor een beroep, een ambt, dat onder algemeene regelen valt, dat men dus onder algemeene wetten brengen kan.

Doch wie heeft ooit een 'examen voor het Messiassdhap willen instellen of afnemen? Een één-keersambt, daarvoor kan niemand examineeren of geëxamineerd worden.

Dat is het paradoxale in Christus' optreden. Hij accepteert inderdaad de vraag naar zijn bevoegdheid: Hij is immers IN de kerk? Maar als haar Hoofd en Middelaar kan Hij geen brevet van menschen toonen; Hij heeft maar één solutie: Toetst Mij in leer en leven aan de Schriften; die zijn het, die van Mij getuigen. Gaat na wat Ik doe; gaat óók na, wat de Schriften van zóó iemand zeggen — en d& n weet ge, krachtens welke bevoegdheid Ik handel.

Laat men hier nu maar spreken van exemplarisch Schriftgebruik: wij voor ons vinden hier den regel, die in Gods Huis geldt als huisregel. De Heiland, staande onder „messiaansch geheim", wil als broeder onder de broeders bejegend worden, en dus dan óók uit de Schrifiten gelegitimeerd. Want als Hij scheurmaker is, dan is Hij geen broeder. Eén van beide: Hij moet dan van de broederlijst geschrapt v/orden ó f de anderen. De Schrift maakt uit, wie van den huisregel afwijkt, en wie zich er aan houdt. Inzooverre dus geeft (het verhaal ons door de vervnjzing naar dien huisregel leiding voor ons eigen leven. Men zégt tot ons het ééne jaar: wij zijn geen broeders; en vraagt naief in het andere: zouden wij geen broeders zijn? Wij antwoorden BEIDE malen: Komt, laat ons ons doen en laten confronteeren met den geschrev^en huisregel! Wat staat geschreven? En: hoe leest gij?

En dan voorts: men vroeg ons soms naar onze papieren. Door wat macht - bevoegdheid - preekt de dominee, dien de kerk niet eens tot een stichteüjk woord autoriseeren wilde? Door wat bevoegdheid doopt een dienaar des Woords, dien men eerst schorste, en toen afzette? Is zijn bevoegdheid soms uit de menschen? Uit de groep, die hem volgde in zijn. groot schandaal, en toen maar zich den kerknaam annexeerde? Of uit God? Ze kunnen geen examenbriefje meer vertoonen van een erkend genootschap, want daar zegt men: zijn diploma is verscheurd, verbrand, in den naam des Heeren. Ge moogt van dat genootschap de praeadviezen in de kachel werpen desnoods, maar haal de verkoolde resten van hun in 's Heeren naam ingetrokken ambtelijke vergunningsdiploma's nietweer uit de kachel; want het intrekkingsdecreet daar heeft heel de synode den Naam des Heeren ónder en zijn kroon boven gezet. Maar hebt gij soms, gij preekers-doopers-kerkregeerders een machtigjngsbrief, dien wij wel niet geteekend hebben, maar dien gij toch wilt laten accepteeren, achteraf?

Wie hier geen worsteUng om de ambtelijke autorisatie ziet, die is beneden het niveau van Christus' opponenten uit het begin van onze jaartelling weggezonken.

En wat doet nu de Heiland?

Hij stelt him. een tegenvreiag.

Een vraag, kategorisch te beantwoorden.

Te beantwoorden met ja of neen.

De doop van Johannes — was die uit God of uit de menschen? Uit Gpd? Ja of neen? Uit de menschen? Neen of ja?

Een strik'^aag? En dezen keer dan van Hem?

Wij wezen die onderstelling al af.

Christus is volkomen zakehjk. Wie vol des H. Gteestes is, die is ten volle zakehjk. Gods Geest leert ons afrekenen met de tegenstelling van profetischen ijver, en zakelijke praeciseering in principieele kwesties.

Welnu, de Christus weet, en.zijn tegenstanders weten het ook, dat Johannes evenmin als Hijzelf een „papiertje" kon laten zien. Ook deze mensch was niet door „autoriteiten" gemachtigd. Geen wonder. De voorlooperS van den Messias vallen onder een algemeenen regel; en in zooverre valt de Dooper daar ook onder. Maar de laatste voorlooper heeft toch weer iets eigens, iets aparts. Iets eigens. Hij moet n.l. met de hand wijzen naax een bepaald menschenktnd, zeggende: DIE IS HET. Hij moet den overgang tusschen verwachtings-periode en vervullingstijd markeeren, en zeggen: wij zijn de streep gepasseerd. Alle voorlooperS vóór den laatsten zeggen, stervende: voorwaarts, marsch — wij zijn er

nog niet. De laatste evenwel moet zeggen: HALT, wij zijn er, kijk, daar staat Hij. Daar. Hij gebruikt vandaag het avondeten ten huize van dien en dien, straat zóó en zoo, nummer zooveel.

Had nu Israels clerus, die kerkelijke examencommissie, de Schriften goed gelezen, dan zou zij de aldaar aangewezen kenmerken der voorloopers van den Messias zuiver hebben geregistreerd. En tevens die van den Messias zelf. Zoo zou ze den Messias hebben herkend, en erkend, en meteen diens laatsten voorlooper als werkelijk 1 a a t s t e n, èn als w a a r a c h-tigen voorlooper.

Maar die KerkeUjke Examencommissie had de schriftuurlijke teekening van Messias en ook vanc messiaansche voorloopers verkeerd gelezen. Een deksel lag op haar aangezicht bij het lezen van het Oude Testament, d.w.z. bij het opmaken van de kenmerkenüjst van Messias en van messiaansche herauten-wegbereiders.

Daarom was ook Johannes den Dooper niet erkend in zijn ambteUjken dienst. „Buiten-modelsch", dat was het eenige wat ze voorloopig loslaten wilden.

En nu „vangt" de Christus hen niet. Hij opent ook geen „steekspel". Hij gaat niet „in de vechthouding staan", en Hij neemt heelemaal geen wraak. Maar Hij zegt, in ernst reageerende op de door hun vraag geschapen tempelsituatie: I k z a l u o o k w a t vragen, en gij moet met ja of neen antwoorden.

Was Johannes gemachtigd uit God?

Ja of neen?

Indien gij die vraag beantwoorden wilt, zult gij naar de Schriften moeten oordeelen. Gij zult dan zeggen, , wat gij houdt voor den schriftuurlijken huisregel. Heeft Johannes zich daaraan gehouden, ja of neen?

Indien gij daarop antwoordt, dan kunt gij het probleem der machtiging, der ambtelijke autorisatie stellen óók ten aanzien van Mijzelf. Want Ik ben in de lijn van Johannes, dat heeft de man zelf gezegd. Gij moet niet praten over den één, en zwijgen over den ander. Niet zeggen: wij maken het geschil tot een kwestie van dien of dien persoon Neen — zegt ons wat de Schrift naar uw me ening leert. Hoe leest gij? Hoe leest gij? Hoe leest gij?

Als ge die vraag ontwijkt — dan geef Ik u geen antwoord. Want dankunnen we niet spreken in de kerk.. Wij „handelen" wel, maar wij „onderhandelen" niet. Hoe leest gij? De vraag of wij werkelijk broeders zijn zal hieruit zijn te beantwoorden, of wij bereid zijn over en weer, precies te zeggen, met ja of neen, wat wij voor Schriftregel houden.

DAT verhaal van God den Heiligen Gteest wilde ik nu maar niet verder „toepassen". „Zangmeester, stem dit lied voor mijne neginoth". Voor die der deputaten èn voor die dergenen, die de deputatencolleges willen doorbreken.

Het is toch zoo „e e n v o u d i g", die zaak der kerk.

Toen de door Christus gevraagden weigerden, ja of neen te zeggen, toen heeft de Heere Christus gezegd: Ik laat u rustig staan. En tot zijn volgelingen heeft Hij gezegd: kom, wij gaan samen bidden — zij doen niet mee.

De één verklaart: als we niet samen bidden, „dan geeft het toch niets”.

De ander spreekt: als wij niet elk voor zich willen V e ra ntwoording doen van wat wij als Schriftuurllijk zien, „dan geeft het toch niets”.

Die ander was het Hoofd der kerk. De Middelaar Gods en der menschen.

Hij leek „hard”.

Maar Hij was zacht.

Want Hij zei tot de toeziende scharen: wij kunnen alleen praten overdeweidein deweide.

„De weide nu is Gods Woord”.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Antwoorden met „ja” of „neen”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's