GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Joornen - en niet zondigen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Joornen - en niet zondigen

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Weest toornig, en zondigt niet. Ef. 4 : 26.

Een luthersch theoloog, die over de plaatsbekleedende voldoening van Christus een uitvoerige studie heeft geschreven (W. Kölling), merkt daarin ergens (S. 108) op, dat de leer van Gods toorn voor heel de theologie van grondleggende en beslissende beteekenis is. Waar die leer werd verzwakt, daar verschrompelde ook de theologie; en toen de „toom Gods" geloochend werd, toen was het verval der theologie daarmee meteen compleet geworden. Dat is, zoo zegt hij, het sterkste kerk-en dogmenhistorische bewijs voor de beteekenis van Gods toom voor het geheel der theologie.

Velen, zoo gaat hij verder, beschouwen het als een anthropopathisme, als men Gode een heiligen toom toeschrijft'; een anthropopathisme is een spreekwijze, waarbij men mènschelijke gevoelens en ondervindingen overdraagt op God.

Maar er is reden, aldus de schrijver, om de zaak precies omgekeerd te stellen. Is het niet veeleer een theopathisme, een instraling van g o d d e - 1 ij k e heerlijkheid in ons menschen hart, als de Heilige Geest in ons de geschiktheid werkt tot heiligen toom? In ons, die als erfgenamen van Adam alleen maar de geneigdheid tot onheiligen toom hebben meegebracht, toen we op de wereld kwamen?

En dan haalt die theoloog de woorden van Ef. 4 : 26 aan: ordt toornig, en zondigt niet.

We kunnen in zijn woorden gereede stof voor critiek vinden. Wie niet gelooft, dat God aan.„a f f e c - ten" onderhevig is, die zal niet graag het woord „theo-pat his ch" in den mond nemen; en van die „instraling" van goddelijke heerlijkheid in ons hart zal een voorzichtig denker ook niet volhardend durven spreken.

Toch ligt er iets waars in zijn opmerking, en het is noodig, ons daarvan te doordringen.

Hoevelen zijn er nie? , die den toom als zonde zien? Wordt ge toornig? — dan zondigt ge. Hebt ge momenten van toorn? •— ze maken een pauze in uw gehoorzaamheid, want: „liefde is het groot gebod". Heeft de toom u het hart genomen? belijd schuld en genees zóó het euvel uwer scheuring. Heeft een redacteur ergens zich wel eens geïrriteerd getoond? neem dan dat kwaad voor aller rekening en zet het op één lijn met valsche binding, zedelooze afzetting, volhardende machtsusurpatie en laat daarna gezamenlijk af van den toorn.

Maar Paulus in zijn brief aan de Efeziërs beveelt den toom. Hij zegt niet: wanneer ge soms een booze bui mocht hebben, pas dan op, dat ge niet uit den band springt. Maar hij beveelt: wordt toornig. En hij voegt er aan toe: en zondigt niet. Dat kan beteekenen: laat den toorn heilig blijven; er i s dus een heilige toom, als ge hem zóó verstaat. Het kan óók willen zeggen: toomt, en laat op die manier af van zondigen. Is dat zijn bedoeling, dan ziet hij het toornen tegen wat zondig is als een directen strijd tegen de zonde, of als blijvende instigatie tot dien strijd.

Want de toom is een permanent ingaan tegen de zonde. Wie niet kan toornen, die kan niet proféteeren, die kan niet zichzelf en anderen meten aan de wet van God. Quid est enim poenitens, nisi homo irascens sibi? (Anselmus): wat is een man die boete doet anders dan iemand, die op zichzelf vertoornd is? En alleen die man kan aan de „praelaten", d.i. aan hen, die op de leidersplaats gezet zijn door kerkelijke beroeping, bevelen, dat zij de tucht handhaven tegen delinquenten.

Heel de kwestie der „samenspreking" zou met één slag van de baan zijn, en de vereeniging van wie waarlijk tot de kerk zich willen voegen zou geschieden kunnen, als er werkelijk getoornd werd. Geef mij een toornend man, die meent wat hij zegt en er voor staat, — wij kunnen elkaar ontmoeten aan de voetbank van Gods voeten. Maar wie zegt te toornen tegen de zonde en geen bewijs van dien blijft geven, die zondigt en doet zondigen. De zon gaat niet op over zijn toomigheid en daarom kan zij nooit erover ondergaan — hij kan den vrede niet stichten, den vrede met God en vóór God, eer de avond is gedaald — zóó haastig moet dat toegaan. Hij geeft den duivel plaats, hem, die de wet alleen maar predikt zóó als de vos de passie. Zoo iemand kan met wets a r t i k e l e n manipuleeren, fijntjes en vernuftig, en zonder eenigen toom, hoewel niet zonder nijd, die verterend is. Maar hij toomt niet vanwege de wet, die één en ongebroken is.

Wie niet toomt, die bewijst geen bekeering. Alleen — het vleesch blijve er buiten. Dat leert den nijd, de booze bui. De toom zij navolging Gods. Want God is een rechtvaardig Rechter, zegt psalm 7; een Rechter, die te allen dage toornt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1948

De Reformatie | 17 Pagina's

Joornen - en niet zondigen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1948

De Reformatie | 17 Pagina's