GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE GRUWEL DER CAMOUFLAGE!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GRUWEL DER CAMOUFLAGE!

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niemand, die verzocht wordt, zegge: ie verzoeking komt van God. Jac. 1:13. opdat u de satan niet verzoeke 1 Cor. 7:5.

Verzoeking is een poging om te verleiden tot zonde. En waar het luisteren naar het Woord van God (in Schrift en in feiten) het aangewezen middel is, om de zonde te doen wijken, daar wordt verzoeking altijd ingezet met onthouding van de kennis der Schriften en onthouding van de kennis der feiten. Camouflage plegen is altijd: den ander verzoeken. Wij doen nu niet, alsof we „nergens aan denken". We denken wel degelijk heel serieus aan wat er vandaag kerkelijk gebeurt. Wie de feiten camoufleert, wie niet RONDUIT SPREEKT, die^komt ons in verzoeking brengen. Tegenover hem past de bede: leid ons niet in verzoeking. Al wil hij mét ons bidden, bid eerst dit tégen hem.

Want op dat ronduit zeggen komt eigenlijk alles aan. Dat is en blijft het fijne puntje in de moeilijke kwestie der onderscheiding van (satanische) verzoeking en (goddelijke) beproeving.

In alle verzoeking en beproeving voelt de mensch — onwennig — zich geplaatst op het kruispunt van tweeërlei „wil" Gods; men duidt ze — met een niet geheel helderen i) naam — doorgaans aan als: de verborgen wil, en de geopenbaarde wil.

„Verborgen wil", dat is een kunstterm ter aanduiding van hetgeen God in zijn (aanvankelijk) voor ons verborgen blijvenden raad besloten heeft. Zoolang het niet ten uitvoer is gelegd, kennen wij den inhoud dier besluiten immers niet.

, , Geopenbaarde wil", onder dien naam evenwel vatten we saam hetgeen God in zijn (eens en voor al) geschreven of gesproken Woord meegedeeld heeft: verhaald, geboden, beloofd, en ook wel: voorspeld.

Nu wordt, figuurlijk gesproken, de van binnen beschreven rol der besluiten Gods elk oogenblik weer een beetje verder ontrold: een nieuw stukje schrift (art. 2 der belijdenis), verborgen tot vóór dien, komt dan bloot te liggen. De feiten van den dag laten zien, wat God te voren heeft bepaald. De aanvankelijk verborgen wil wordt dus tot op die hoogte dan min of meer bekend, en houdt inzóóverre op, verborgen te zijn. In die bekend-wording door de feiten nu ligt altijd een moment-van-verrassing. Wie had het zich zóó kunnen denken ? Zelfs wanneer hetgeen op een bepaald moment geschiedt, te voren door den geopenbaarden wil voorspeld was, zelfs dan blijft dat element der verrassing bestaan, en blijft er plaats voor een: „komt, verwondert u hier, menschen". Want de profetie is nooit zoo iets als een ge-ante-dateerde kroniek. Zij voorspelt nooit „tot in de puntjes".

In dit moment van (blijde, dan wel smartelijke) verrassing moet nu de mensch „beslissen", wat hij doen en laten moet; hoe hij op Gods ongedachte ageeren te r é - ageeren heeft.

Zal het goed zijn, dan zal die mensch, staande voor de taak tot het zijnerzijds historie-m^ken, zich willen vastklampen aan Gods geopenbaarden wil. De wet gehoorzaam zijn. De belofte gelooven. De profetie uit-leggen, en in haar licht de nieuwe, verrassende feiten-van-zooeven trachten te verstaan ; een feit ontdekt immers pas zóó zijn zin aan hem. Eerst op die manier kan zijn beslissend handelen z e d e 1 ij k zijh; eerst zoo is hij in z ij n „historie-maken" mensch-knecht, en geen gewaande, hoogmoedige „god".

En hier zetten nu Satan en God ieder op eigen wijs en elk met eigen doel het mes in ons vleesch.

Satan, die in zijn verzoeking kwaad wil, tracht de rechte, de „verstaande" explicatie der feiten-vanzooeven te verhinderen; immers als wij de feiten-vanden-dag onzuiver interpreteeren en benoemen, lezen wij het zooeven bloot gegeven stukje goddelijk schrift in het pas ontvouwde deel der rol van den eerst verborgen wil, verkeerd. We lezen niet, maar f a n-. taseeren. We schrijven dan valsch in ons dagboek; we kennen eigenlijk geen feiten, doch construeeren ze naar valsch begeeren, en met tendenzen van eigenwilligheid. We raken al verder van het spoor inzake Gods verborgen wil. En 't kan niet uitbüjven: we raken dan ó ó k al verder af van Gods geopenbaarden wil. De feiten immers èn de H. Schrift leggen ook elkander uit; ze kunnen nimmer met elkander strijden, en ook nooit elkaar passeeren zonder elkaar te raken. Eén God heeft ze beide gemaakt, en spreekt in beide zich getrouwelijk uit. Valsche geschiedschrijving i s reeds valsche Schriftverklaring, beter gezegd: Schriftverdraaiïng.

Derhalve tracht Satan de feiten ons verkeerd „voor te stellen", en in onze eigenwillige, eigenmachtige interpretatie der feiten ons te stijven. We praten dan parmantig over naakte feiten, maar vergeten, dat we reeds in de benoeming der feiten, in het zeggen: dit of dat is gebeurd, het geschiede op onze manier hebben , , aangekleed". Satan vermijdt het ronduit-zeggen-waar-het-opstaat. Hij doet dat ten aanzien van de feiten, van hun causalen samenhang, van hun „noodwendigen" of te verwachten loop. En reeds daarin voert hij ons ook verder van de Schrift af, ook van haar profetie, en de goede uitleg^ng daarvan. En wil hij ons hinderen in het verbinden — ook ter fine van verder gehoorzaamheidsbetoon — van het „toepassen" der bijbelsche prediking in en op de gegeven feiten.

Daarom was het ook Satan, die bij herhaling tot Christus zei: kies vrij, kies de heerlijkheid, de S c h r i f t verbiedt het niet, en de feiten (zie maar eens, hoe vriendelijk zij zijn) koersen een anderen kant niet uit. Satan, Christus verzoekende, verzwijgt bijvoorbeeld diens uitgang in Jeruzalem; v e r z w ij g t dien uitgang als inhoud èn van den „verborgen" èn van den „geopenbaarden" wil. Heer, dat zal geenszins u overkomen!

Maar God laat dien uitgang zéggen. Ronduit zeggen, zeggen met accent, immers door een missie van boven, met zeer bepaalde opdracht: Elia en Mozes.

Want God beproeft den Menschenzoon.

En ons.

Het wezen der beproeving bestaat daarin, dat de mensch, staande en zich ook be-vind-ende in het kruispunt van verborgen en geopenbaarden wil, è n de „feiten-van-zooeven" op hun werkelijke beteekenis moet schatten, è n de Schrift zuiver moet lezen, en met de feiten-van-zooeven moet zien accordeeren. Hij moet, om zoo te zeggen, het pas ontvouwde stukje schrift van de eerst toegevouwen rol-der-besluiten, ook waar de rest hem uitdrukkelijk verborgen gehouden blijft, dadelijk in concordantie zetten met het geschreven Woord. Hij moet „schrift" met „Schrift" vergelijken.

Die opdracht is zwaar; in haar existentiëele actualiteit en onontkoombaarheid beproeft ze hem dan ook in de hart-grondigheid van zijn geloof, dat het gesproken en geschreven Woord heeft in te drinken, óók in het moment-der-verrassing (als „de natuur" geneigd is, zich te ver-slikken, hetgeen bij stoute kinderen, en dat zijn wij, vaak een vorm van protest, van onwil is), en dat de nog resteerende verborgen inhouden van de rol der besluiten graag aan Vader overlaat, genoeg hebbende aan zijn geopenbaarden wil, den openbaringsinhoud, als één geheel genomen nu.

Beproeving ronduit kan dus alleen geschieden in en door het ronduitzeggen. Het zeggen, het voor oogen schilderen van de door de geschreven profetie nog opengelaten détails; (denk maar weer aan Mozes en Elia, die komen spreken met den Heiland over zijn komend kruislijden). Het ronduit zeggen, het voor de o o r e n lezen van den Schriftinhoud zelf, ditmaal aangaande de noodzaak van het offer der betaling voor de zonde.

Beproeven geschiedt bij naakte, onbekleede, in Gods licht bloot-gelegde feiten. Beproeven gebeurt óók vandaag nog in de buurt van Gods z è g - deputaties (als Mozes en Elia waren). Beproeven gebeurt daar, waar twee formules zeer concreten inhoud krijgen: a. er staat geschreven ; en b. er is geschied.

En daarom doet niet vroom, al wie de feiten camoufleert. Hij mag het niet zoo zien, maar hij schendt de bruid van Christus. Hij is een overtreder van het negende en dus van het vierde gebod. Hij is een skandalon, een steen, waarover een ander valt. Juist in zijn niet-polemiseeren!


1) De onhelderheid is met name veroorzaakt door het woord wU, dat hier niet steeds hetzelfde beduidt; en voorts door de deelwoorden. Hierop verder ingaan, heeft thans geen zin.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 oktober 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

DE GRUWEL DER CAMOUFLAGE!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 oktober 1948

De Reformatie | 8 Pagina's