GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Naar aanleiding van mijn opmerkingen aangaande de Utrechtsche studentenvereeniging, afd. S.S.R. ontving ik het volgend schrijven. Ik meen het „wederhoor" hier zoo royaal mogelijk te moeten toepassen en laat den goedgeschreven brief nu volgen.

Waarde Mamix.

Naar aanleiding van Uw Groninger Brieven in De Refori^iatie van 6 Nov. resp. 11 Dec. zouden wij graag enkele opmerkingen willen maken. Wij willen niet In extenso op allerlei details in Uw betoog ingaan, zowel om het feit, dat wij in De Reformatie niet te veel plaatsruimte willen vragen, alsook omdat het ons ondienstig lijkt in een algemeen blad als De Reformatie allerled zaken, die de interne kant van het S.S.R.-léven betreffen, uitvoerig te behandelen. Aangezien U echter deze punten aangesneden hebt, en deze' daardoor in het midden van een uitgebreide lezerskring gelegd hebt, die deze dingen moeilijk kunnen beoordelen, lijkt het ons geboden op Uw schrijven te reageren. "

In de eerste plaats zij het ons dan vergund een protestaan te tekenen tegen de wijze waarop U de betreffende zaak aangeroerd heeft. U geeft een historie-beschrijving van de afgelopen periode, die - wij, als S.S.R.-leden, die deze zaak van nabij hebben meegemaakt en zelfs het „stuk van de 22" met volle overtuiging ondertekend hebben, en nu nog ten volle voor onze rekening nemen, niet anders dan als onjuist kimnen qualificeren. U doet dit met een stellige zekerheid en op een waarschuwende toon, die ons met verbazing doet vragen, welke Uw kenbronnen"in dit •geval geweest zijn, en van wie U Uw inlichtingen ontvangen heeft. Het lijkt ons welhaast onmogelijk, dat U U hebt doen voorlichten door mensen, die ter zaJte kundig waren, en die de feiten binnen S.S.R. konden beoordelen. Uw conclusies zijn daarom evenmin op de feiten gebaseerd. Laten wij tot bewijs hiervan eens nader de derde en tweede alinea van onderen op pg. 99 bezien. U schrijft daar: „Ik hoorde eens een geestige jonge man, student, lid der vrijgemaakte kerk, zeggen: Ach, ik blijf in S.S.R. Ik zie dat verenigingsleven meer als spel. Het valt mij op, dat in het verhaal van den heer Puchinger dat spelelement een zo grote rol speelt". Deze voorstelling van zaken moet op ieder, die niet van de quaesties afweet wel zeer verwarrend werken. U wekt hier n.l. de suggestie, als zouden deze zaken als spel opgevat zijn. Dit nu wijzen wij met Idem van de hand. Wat is immers het geval? Zoals leder die de publicaties van de Heer Puchinger en zijn medestanders gevolgd heeft zeer goed weten kan, (en dat is toch wel een eerste vereiste, voordat men een sterk veroordelend stuk schrijft over eèn kleine episode uit hun werk) heeft de Heer Puchinger in allerlei geschriften, reeds vanaf 1943, dus voordat het kerkelijk conflict naar een acuut en catastrofaal einde geforceerd werd, o.m. geijverd voor een hernieuwd beleven en een ernstiger studie van en een verdieping in de belijdenisgeschriften. Als voorbeelden van deze publicaties noemen wij De Bosplan-brochure (1943),

Het Rapport Getoetst (1945), Mededelingenblad van S.S.I^. Afd. Utrecht, Llbertas ex Veritate, Het Calvin. Jongellngsblad, en niet te vergeten het 14-daags orgaan Polemlos. Steeds heeft de Heer Puchmger op scherpe en duidelijke wijze positie gekozen tegen allerlei, de grondslag van S.S.R. (de 3 formulieren van Enigheid) ondermijnende opvattingen. Met name werd strijd gevoerd tegen de Pluriformiteltstheorie, de leer van de Onzichtbare en Zichtbare Kerk, Foutieve opvattingen omtrent het leerstiik der Ware en Valse Kerk, de hypothese dei-terreinenscheiding, verschillende Barthiaanse dogmata en de juist zo uiterst gevaarlijke slappe aftreksels daarvan, die met name het studentenleven hier en daar dreigden en dreigen te vergiftigen. Het gevolg van deze strijd was, dat een schare van jongeren in de Utrechtse en andere afdelingen van S.S.R. nieuwe bezieling ontvingen, en zich met ernst en enthousiasme zetten tot een diepere studie en beleving van de Belijdenis. Op allerlei gebied kwam dit streven tot uiting, en veel werd in S.S.R. ten goede gekeerd. Steeds wees deze groep, en met name haar morele leider, de Heer Puchinger, met nadruk op het feit, dat S.S.R. een confessionele vereniging is. Alle studenten, die ernst willen maken met de Reformatorische belijdenis, zoals deze concreet is neergelegd In de 3 Formulieren, kunnen zich aaneensluiten in de vereniging voor Calvinistische studenten, de S.S.R., van welke kerk" ieder ook lid zij; niet, omdat dit laatste niet van belang of tèr zake zou zijn, (het is immers allen insiders bekend, dat het kerkelijk gesprek zeer intensief gevoerd wordt!) maar omdat te voren de afspraak gemaakt is, dat de S.S.R. geen kerkelijke, maar een confessionele vereniging is, wier doelstelling het Is, het gereformeerde studentenleven te bevorderen. In deze confessionele, interkerkelijke S.S.R. die zo vaak in onze vrijgemaakte kring op een disqualificerende toon gehekeld wordt, alsof het al een uitgemaakte zaak zou zijn, dat alle samenwerking met leden van andere kerken uit den boze is, is veel werk verricht, waarvoor wij met alle vrijmoedigheid God kunnen danken, en daarom weigeren wij vooralsnog de interkerkelijkheid van S.S.R. te breken. Alleen: de vraag loopt hierover: welke basis heeft men voor de Interkerkelijkheid? U had zeer wel kunnen weten, dat in Utrecht de strijd HIBRover liep. De polemiek ging niet over de interkerkelijkheid, maar over het interkerkelijkheidsFUNDAMENT. Tegen het huns insziens foutieve interkerkelijkheidsfundament (n.l. de interpretatietheorie) zoals deze uit de verklaring van de nieuwe Praeses gelezen kon worden, ging het stuk der 22, maar niet over de Interkerkelijkheid als zodanig. De 22 werden slechts, zo lazen zij uit de verklaring, gebonden aan een i.k. fundament dat zij niet konden aanvaarden, en hier zagen zij een beknotting hunner vrijheid. Wanneer U nu in Uw brieven dingen schrijft, dié de suggestie wekken, dat de 22 eerst streden tegen de i.k; en daarna met een schoonlijkend compromis zich zoet lieten houden, waarbij zij zich toch weer de i.k. lieten opdringen, is deze suggestie ten enen male onjuist. De strijd liep over de INTERPRETATIE-THEORIE als interkerkelijkheidsFUNDAMENT, niet over de Interkerkelijkheid ALS ZODANIG. Dit cardinale punt heeft U over het hoofd gezien, vandaar de geheel scheve voorstelling van zaken.

Deze strijd nu om eéh CONFESSIONELE S.S.R. is op telkens wisselende fronten en met telkens variërende middelen, vanaf 1943, met grote ernst en vasthoudendheid gevoerd. Dat lil die strijd ook wel eens (zoals in het door U aangehaalde stuk) de humor en het speelse vernuft gebruikt is, zult U, die deze wapenen zeer goed weet te hanteren, wel weten te billijken. Daarom treft het ons en zeer vele andere studenten onaangenaam, dat U nu de hele episode vanaf het „stuk der 22" tot eind 1948, beoordeelt naar de VORM van het laatste stuk van de Heer Puchinger, en alles qualificeert als spef) en meent „de Heer Puchinger in 's Heren Naam deze dienst te moeten doen, met hem tot de ernst van het gebeuren terug te roepen" (slot van Uw tweede brief, pg. 99). Welke Indruk moet dit alles maken op buitenstaanders, b.v. ouders in onze Kerken, die op deze wijze een wantrouwen ojpvatten jegens S.S.R. en die hun kinderen niet, of met bezwaard hart S.S.R.lid zullen laten worden? Meent U dat het dienstig Is voor onze In S.S.R. hard werkende vrijgemaakte studenten dergelijke klanken te horen, en, waar ze vaak van andere zijde de beschuldiging van extremisten en absolutisten te zijn, te horen krijgen, nu ook nog vanuit eigen kring aangevallen te worden? En dit alles doordat niet de feiten geraadpleegd zijn, maar door een weergave van feiten te geven, die w'ij niét anders dan als onjuist moeten besterrtpelen.

Het is niet onze bedoeling in dit stuk de interkerkelijkheid van S.S, R. uitvoerig te behandelen (dit is reeds elders meermalen in extenso geschied, zie de aangehaalde geschriften van de Heer Puchinger en zijn medestanders), het ging er slechts om Uw beschrijving van een stukje historie van S.S.R. te weerleggen, omdat wij weten dat deze onjuist is. Toch is het vvellicht dienstig hier iets meer over het interkerkelijk karakter van de S.S.R. te zeggen. U staat naar wij menen te weten, en zoals ook zeer duidelijk jjlijkt uit Uw Brieven op het standpunt, dat een interkerkelijke S.S.R. niet juist 'is, en U acht een vereniging als H. de Cock in Groningen de enige mogelijkheid als Gereformeerde studenten contact met elkaar te zoeken. Wij menen, dat een Interkerkelijke, S.S.R. momenteel nog wel degelijk de mogelijkheden biedt, afgezien nog van de plicht, die wij daar hebben te vervullen, om ons als Gereformeerde studenten te verdiepen in de beginselen en ons te vormen. Op dit punt staan dus onze visies tegenover elkaar. Wij zullen eikaars argumenten naarstiglijk en met voorzichtigheid aan de Schrift moeten toetsen, en wanneei er feiten aangehaald worden, deze juist aanhalen, en ons verder. rustig op deze materie moeten bezinnen. Maar zolang er ook in onze kring nog verschil van gevoelen bestaat ten aanzien van dit punt, (vveet U bv. dat Prof. Schilder op een conferentie van S.S.R.-studenten te Woudschoten gezegd heeft: „Lid worden van een interkerkelijke S.S.R.? Ja, MITS we eerlijk voor ons standpunt uitkomen, en niet in een onchristelijk quiëtisme om de feiten heenlopen". Weet U, dat Prof. Veenhof evenzo denkt, en zelf medewerker is aan het blad Polemics, waaraan ook Hervormden en Synodaal-Gereformeerden meewerken? Weet U, dat Prof. Holwerda het afgeraden heeft direct te breken met S.S.R. OMDAT het interkerkelijk is, hetgeen toch zou moeten, indien Prof. Holwerda van mening was, dat inter-Jtgrkelflke saiiienwérking qua talis zondig zou zijn? ) menen wij dat het onjuist is, en dat het jegens een bepaalde hardwerkende groep slechts een ongemotiveerd wantrouwen kan stichten, wanneer op apodictische toon verzekerd wordt, alsof dit al een uitgemaakte zaak is: „Hoe ver inzonderheid de tnterkerkelijkheid ons afvoert van de eenvoudige gehoorzaamheid aan de Koning der Kerk" pg. 54. „Onze leuze is (dan) feitelijk niet meer: Tegen de Revolutie het Evangelie, maar tegen de Revolutie onze Christelijke organisaties, alle bang voor de Kerk van Christus, die zij liefst willen ontzien in zwijgen en in verdeling van postjes en baantjes", (ld.) „Tot hun bleek, hoe de interkerkelijkheid alle Reformatie weerhoudt", (ld.) Nog erger vinden wij uitlatingen, dat de vrijgemaakte studenten uit allerlei BIJMOTIEVBN toch maar lid blijven vaji een interkerkelijke verenigiiig als de S.S.R. Is, bijv.: ' „de grote studentenvereniging behield voor velen zoveel bekoorlijks, dat zij er niet van konden scheiden (pg.54). Deze insinuatie wijzen wij met verontwaardiging van de hand. Weet U, hoeveel strijd het soms kost, om ondanks alles op onze post te blijven, en daar te volharden in de taak, die wij zieij? Hoeveel plezieriger en , , bekoorlijker" lijkt het soms onr met een klein groepje gelijkdenkenden ons af te schelden en zo bevrijd te worden van onze zware opdracht. Wij kunnen U de verzekering geven, dat wij niet om het „bekoorlijke" of het „spelelement" in de „gezelligheids"vereniging S.S.R. zitten, en daarvoor veel van onze kostbare tijd geven. Wanneer wij in dit verband nog even wijzen op de strijd, die wij vooral sinds 1943 voeren voor een nieuwe reformatie ook in het studentenleven, begrijpt U dan, dat wij ons verbaasd en gegriefd gevoelen, wanneer U in De Reformatie, inplaats van ook eens te wijzen op het positieve, dat bereikt is, en het Ideaal wsiamaar wij streven, ALLEEN met alle kracht aanvalt datgene, wat U meent, dat fout is, deels uitgaande van een onjuiste situatietekening, deels omdat U de interkerkelijkheid, ongeacht haar concretisering tn de practijk, die van plaats tot plaats, en van geval tot geval wisselt, en ongeacht haar fundering, verfoeit.

Na het bovenstaande mogen wij wellicht nog even op enfcele kleinere pimten ingaan Tweemaal haalt U de uitspraak van de Heer Puchinger aan, dat men een oplossing vond, welke Voetius en Kuiper heel hun leven lang tevergeefs zochten, waar U verdere beschouwingen aan vastknoopt. Wij staan haast verlegen hier iets over op te merken, want nu ja, laten wij het maar eerlijk zeggen, een gra, pje begrijpt men, of men begrijpt hem niet. Voor insiders was deze zinsnede van de Heer Puchinger volkomen duidelijk. Humor uit te leggen is omnogelijk. Hetzelfde geldt van de Ingang, Doorgang, Uitgang en Afgang, waaraan U vele ernstige woorden wijdt. Het is jammer, dat ons alfabeth, naast het uitroep-en vraagteken, niet ook nog een ironieteken kent! Wellicht was dan het stuk van de Heer Puchinger ook voor outsiders (ofschoon het voor hen in het geheel niet geschreven was) duidelijker geweest.

Waarde Mamlx, aan het einde gekomen van ons schrijven, zullen wij, gedachtig aan het Wilhelmus, dat gij volgens velen, , en de Biëcorf der Heilige Roomsche Kerk, die gij volgens allen geschreven hebt, U niet verzoeken, deze Uw twee Bijenkorven in de vorm van Groninger Brieven terug te trekken. Maar wel mogen wij wellicht verwachten, dat de bijen, die misschien uit Uw volgende Bijenkorf zullen uitvliegen, meer Jioning der rechtvaardigheid bij zich zullen dragen, en dat zij minder felle angels, en in ieder geval een betere oriëntatie-zin zullen bezitten. •

Met dankbare groeten.

Uw

H. L. VAN ALLER.

W. K. VAN DIJK.

Mij rest nu nauwelijks ruimte meer. Ik volsta thans met een viertal opmerkingen.

aj Mijn bronnen waren alleen het gepubliceerde, dat daarom ook alleen voor publieke behandeling: in aanmerking komt.

b. Men doet altijd goed te bedenken, dat, als ik mij richt tegen wat iemand in een bepaald geval zegt of doet, dit uitsluitend en alleen gaat tegen datgene, wat hij zei of deed, en niet tegen zijn persoon of overigen arbeid. Zelfs^ het beste paard struikelt wel eens en ook de beste vriend kan in zijn beste bedoelingen ons nopen tot gerechte critiek. Ik stel daarom voor, hét woord insinuatie te laten vervallen. Niemand tegen? Aangenomen. Dan is de weg voorts voor verder gesprek weer vrij. Van het loopje aan het slot met Marnix genomen heb ik genoten.

e. Blijft uiteraard het verschil onder ons inzake de „samenwerking". De meeningen onder ons zijn verdeeld. Men denke aan het nu kortgeleden debat in de vergadering der vereeniging van christelijke leeraren en aan de motie van drs Mulder. Wij komen allemaal tenslotte voor een beslissing te staan.

d. En wat deze beslissing betreft, houd ik het, wat de studentenorganisatie betreft, met de leden van „Hendrik de Cock".

Met groot genoegen las ik de breede studie van den heer Puchinger — moet ik nog zeggen, dat ik voor zijn werk veel waardeering heb? — in „Llbertas". De Utrechtsche vrienden maken veel studie van de geschriften van Fabius. Uitnemend. Het zal ons allen kunnen dienen. Zij leeren mee daardoor ook Groen van Prinsterer goed kennen. Nu slechts deze vraag: wie kreeg, wat blijven of heengaan betreft, gelijk : Groen of De Cock ? En hoe werd zelfs de afvallige kerk in de zestiende en in de negentiende eeuw het best gediend?

Zoo kan het in het leven overal gaan. Wij bedoelen alleii.b e h o u d. Over den weg daartoe is er verschil van meening. En dan is gehoorzaamheid beter dan offerande.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

MARNIX.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's