GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Met eenige gretigheid — ik wil het graag bekennen — begon ik de lezing van het artikel, dat prof. dr Zuidema schreef voor het dagblad „Trouw" van 30 Juli jl., welk artikel tot opschrift droeg: Politiek beginsel en kerkelijke belijdenis.

Ik dacht: nu zullen wij eindelijk een ernstig en bekwaam geleerde bezig zien deze hoogstbelangrijke zaak ernstig en degelijk te behandelen. En reeds bij den, eersten oogopslag zag ik, dat deze geleerde schrijver aandacht had willen schenken aan het antwoord der „Vijftien": „Kracht en doel der politiek". Hij had er zelfs een goed woordje voor.over, althans betreffende het historisch deel, hoewel hij oordeelde, dat dit geschrift over het geheel in strijd zou zijn mét de historie en iets geheel nieuws bevatte. Zoo zelfs, dat hier van geen reformatie, maa.r van deformatie moest worden gesproken. Immers werd aan politiek beginsel en kerkelijke belijdenis niet die plaats gegeven, welke aan beide toekomt.

Nu moet iemand, die zulk een stelling poneert, naar het mij voorkomt zeer zeker wezen van zijn zaak. Daar zal dus grondige studie ten grondslag liggen aan dit beweren, zooals men zulks van een wetenschappelijk man mag verwachten en vragen. En de huidige situatie moet ook goed worden doorzien.

Ik moet tot mijn spijt zeggen, dat er zelden een artikel in den laatsten tijd verscheen, dat meer teleurstellend was. Te meer, omdat de schrijver het beter kan, als hij in staat was zonder remmend valsch vooroordeel op de dingen, hier aan de orde, in te gaan.

Daar is al eerst de huidige situatie.

De christelijke partijen, zoo wordt beweerd, wenschten geen kerkelijke partijen te zijn. Dit is voor alle zich thans noemende christelijke partijen al eerst niet juist. *

Ons bezwaar is, dat zij juist wel kerkeHjke partijen zijn, maar met een geheel verkeerd inzicht omtrent de kerk.

Heel de christelijke politieke strijd beweegt zich immers om een onschriftuurlijk „kerkbegrip".

De politieke partijen verbinden zich aan de valsche kerk.

Dat dit zoo is, behoeft voor de Roomsche politieke partij geen bewijs. Voor de christelijk historische partij, die Ujdt onder de afdwaling van de Hervormde kerk, even weinig.

Maar ook de antirevolutionaire partij is een k e r-k e 1 ij k e partij in den slechten zin van het woord. Men behoeft haar stembuslijsten en samenstelling der kamerclubs, en de houding ten aanzien van de jongste reformatie maar even na te gaan, om dit duidelijk te. zien gedemonstreerd.

De band aan de kerk is een band van vrees. De partij is thans bang voor kerken. En voor „kerkelijken strijd". Want zij wil haar eenheid van tegendeelen handhaven. De eerste vraag, die gesteld wordt aan mogelijke candidaten en de som van candidaten is: tot welke kerk behoort gij? En hoe is die som samengesteld, opdat niemand pruttele?

En de tweede is: zoudt gij voorts van de kerk wil-

len zwijgen, want anders loopt bij ons de zaak in het honderd.

Welk een gevaarlijke kerkelijke partij. Er is nog nimmer een erger politiek specimen, uitermate doodend voor alle gehoorzaam christelijk politiek leven, geweest.

En de vrijgemaakten, die buiten zich zelve rake»., als het gaat om het belang van deze politieke partij, verklaren en bevelen zelfs: alle vrijgemaakten moeten lid van deze partij zijn.

Iets, wat door geen gereformeerde kerk in Nederland ooit is geëischt.

Prof. Zuidema wijst dan terecht op een bekend voorbeeld: dr A. Kuyper en jhr mr de Savomin Lohman waren lid van ééne, de gereformeerde kerk, maar toch leiders van twee verschillende politieke partijen. Ik het) nimmer gehoord, dat dit ooit tot eenig optreden van kerkelijke zijde aanleiding heeft gegeven.

Het is juist het Gereformeerd politiek verbond, dat den nu bestaanden, algeheel verkeerd gelegden band tusschen politieke partij en kerk, wil verbreken.

Het ziet dit verband heel anders. En dat is niet iets nieuws, zooals prof. Zuidema beweert, maar het is het heel oude fundament van de reformatie. Dit nl., dat Wij weer leeren belijden, wat volgens Schrift en belijdenis de kerk van Christus is, en dat wij weer leeren verstaan, welke plaats zij in het leven behoort in te nemen. Het verbond wil niets anders, dan dat de christehjke politieke partij, dien naam wezenlijk waardig, - als 't eerste punt op haar politiek programma zal kiezen: wat heeft de overheid voor roeping aangaande de kerk van Christus, die het Woord Gods gehoorzaam verkondigt, de sacramenten rein bedient, en de tucht naaf waarheid handhaaft ?

De politieke partij heeft met den „staat", d.w.z. met de roeping van overheid en volk te doen. En dan moet zij weten, dat de Koning der kerk, Die is de Koning der koningen. Zijn kerk in het centrum van de historie en van alle leven heeft geplaatst. Die kerk wil geen overheid overheerschen, maar zij vraAgt, dat de overheid haar recht en plaats zal eerbiedigen.

En ieder, die dit zoo ziet, en daarvoor strijden wil, kan in het Gereformeerd politiek verbond terecht.

Het recht en de plaats der kerk, dat is het eerste en voornaamste punt op zijn politiek program.

En daarom is zij geen kerkelijke partij, maar een bij uitstek politieke partij.

K e r k e 1 ij k is een politieke partij, die uitgaat van een valsch kerkbegrip en daardoor heel haar optreden doet beheerschen,

Diaarom is de Eintirevolutionaire partij thans een kerkelijke partij.

Maar reformatorisch-politiek is een partij, die de ware kerk van Christus eerbiedigt in haar recht en plaats in het leven, naar'hèt gebod van haar Koning en Heer.

Als prof. Zuidema zijn scherp verstand eens in deze richting ging bewegen, hoe zou hij tot een gansch ander resultaat komen.

Want dan blijkt, dat juist, wat hij deformatie durfde te noemen, het karakter der ware reformatie is. En wat heeft onze tijd feitelijk anders noodig, dan dat dit door de kinderen Gods weer wordt gezien, die zich nu door allerlei verwarrend en onjuist gepraat de oogen laten verblinden en de ooren doen toestoppen, meer en meer doen komen onder den invloed van den geest dezer eeuw, daardoor geen verzet meer hebbend tegen de revolutie, die gansch het staats-en maatschappelijk leven aanvreet.

Politiek beginsel en kerkelijke belijdenis vallen niet samen, zegt prof. Zuidema. Ik neem aan dat hij bedoelt: politiek program. En dan is dat uiteraard juist. Maar het beginsel moet in beide hetzelfde zijn. De vreeze des Heeren is het beginsel van alle wijsheid, ook der politieke. Kerk en politieke partij hebben •Jlechts één fundament: het Woord Gods. En de poliieke partij der reformatie kan bUjkens de geschiedelis van ons vaderland, naar het getuigenis van Groen .'an Prinsterer de gehechtheid aan de Nederlandsche geloofsbelijdenis — de formulieren zooals Groen "et dan vaak zei of ook wel de Symbolise he c h r i f t, omdat hij die overeenkomstig achtte met ^."ods Woord (Het regt der Hervormde gezindheid, bldz. 7 en 30) — niet loslaten, zonder al haar kracht on beteekenis te verliezen.

Prof. Zuidema geeft toe, dat politiek beginselprogram en de belijdenis der kerk geen vreemden van elkander mogen zijn. Er is een gemeenschappelijke belijdenis van staatkundige beginselen, '.die de leden der antirevolutionaire partij samenbindt.

Want de partij mag in haar politiek program niet in strijd zijn met wat de kerk belijdt. De kerk heersche niet over de partij en de parlij niet over de kerk, maar dat houdt niet'in, dat wie lid van een christelijke politieke partij en van een christelijke kerk is — telkens een — in zijn kerk zonder' blikken of blozen kan belijden, wat hij in zijn kerk bestrijdt en omgekeerd.

Dat geeft prof. Zuidema gaarne gewonnen.

Maar nu komt de vraag: „Is het ook niet zóó, dat ieder verschil in kerkelijke behjdenis zich juist en het eerst en het duidelijkst openbaart in de daarin begrepen, daaruit voortvloeiende en dus daaraan verwante politieke partij? " Deze zin staat tusschen aanhalingsteekens. Waar vond de schrijver dit citaat?

geeft hij een ontkennend ant­ Op deze vraag nu woord.

En dan komen er twee bewijzen voor den dag, die dit antwoord moeten steunen. Eerst het conflict Kuyper-Lohman, dat wij nu eerst laten rusten. En daarna het feit, dat „Groen van Prinsterer bijv. de geloofsbelijdenis der Afgescheidenen — was dit niet de aloude belijdenis der Reformatie? — inzake de Uitverkiezing en verwerping tijdens zijn leven niet kon aanvaarden. Hij dacht hier principieel anders over dan het meerendeel zijner politieke partij-genooten.

En stond het met Talma anders? "

Wat Talma betreft, daarover kunnen wij het eens zijn in dit opzicht. Hij was ethisch. En het is de vraag, of zijn leiding inzonderheid inzake de sociale organisaties waarlijk het goede spoor heeft gewezen.

Hoe prof. Zuidema tot zijn verhaal omtrent Groen is gekomen, is bekend. Hij herhaalt, wat dr Kuyper indertijd heeft beweerd.

Groen zou altijd moeite hebben gehad met de leer der uitverkiezing, die hij niet kon aanvaarden, „tijdens zijn leven", maar op zijn sterfbed zou hij dienaangaande tot helderheid zijn gekomen.

Maar het schijnt onverantwoordelijk, dat een man als prof. Zuidema, wiens bekwaamheid en verdiensten wij gaarne erkennen, alleen op grond van deze onjuiste mededeeMng, zulk een vernietigend oordeel over het geschrift „Kracht en doel der gplitiek", als deformatie, durfde te vellen, terwijl wij toch moeten aannemen, dat Groen's geschriften hem niet onbekend kunnen zijn. Een enkel uurtje van studie in Groen's nalatenschap zou iiem direct hebben overtuigd, dat zijn bewering niet alleen op geen enkel gegeven berust, maar ook algeheel in strijd is met de werkelijkheid. Het komt ons voor, dat zulke voorlichting in de uitermate gewichtige strijdvraag, die thans de kinderen der reformatie verdeelt, en zelfs tot hartstochtelijke uitingen leidt, voor niemand, die aan deze discussie deelneemt, ' verantwoord is.

Het üjdt dan ook geen twijfel, of prof. Zuidema zal dit oordeel moeten herzien. Of wil hij dit niet, andere voorbeelden moeten aanhalen. Die hij nu noemt snijden ^een hout.

Ik wil omtrent de zienswijze van Groen van Prinsterer op enkele vaststaande gegevens wijzen, die niemand, die op waarheid en werkelijkheid prijs stelt — zelfs onze vijanden rechter zijnde — kan" loochenen. Maar dit in een volgenden brief.

Ik wil thans alleen enkele bronnen noemen, die zoo maar voor de hand liggen.

Allereerst Groen's „Vaderlandsche geschiedenis".

Daarna: „Le Parti Antirevolutionair^t Confessionr nel dans 1' église Reformée des Pays Bas".

Ik herinnerde aan dit werk reeds eer in enkele mijner brieven.

In de derde plaats het hier zeer sterk beslissend werk: „Het regt der Hervormde gezindheid". Nog verder verschillende brochures in Groen's strijd met prof. Gunning. En eindelijk: „Maurice et Bamevelt, Etude historique". Maar vooreerst genoeg.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 augustus 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 augustus 1949

De Reformatie | 8 Pagina's