GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geen dank

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen dank

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij dankt toch den slaaf niet? Alzoo moet ook gij zeggen Lucas 17 : 9, 10a.

Heel den bijbel door resoneert dat bekende woord: e rechtvaardige zal leven door zijn geloof. In Gen. 15 : 6 (vgl. Rom. 4 : 3, 9, 18, 22; Gal. 3:6; Jac. 2 : 23) komt in een fundamenteele plaats voor de eerste maal het later gefixeerde hebreeuwsche werkwoord voor gelooven voor. Abraham geloofde God, staat daar; hij verliet zich op Hem, die daar pas tot hem gesproken had.

Dit laaitste worde niet over het hoofd gezien.

Lightfoot heeft eens beweerd, dat de Joden zichzelf veroordeeld hebben, toen zij in bepaalde uitlatingen v.'el eens uitspraken, dat de heele „som" (het „kort begrip") van de „wet" het gelóóf is, maar desondanks almaar volhielden: het moet van de wérken komen.

En een knap j o o d s c h exegeet van den laatsten tijd schijnt zijn best te doen, Lightfoot op dit punt aan bewijsmateriaal te helpen: ij vertaalt in Gen. 15 : 6 zelf: braham v e r l i e t zich op God, maar constateert desondanks, dat de Christel ij ke exegeten nog altijd „in den ban" van Rom. 4 en van Gal. 3 staan, hoewel, zegt hij, Gen. 15 : 6 daarmee niet; S te doen heeft, gelijk ook Paulus' rechtvaardigmakingsleer — „rechtvaardig alleen door het geloof" — niets te maken heeft met-het in Gen. 15 : 6 geconstateerde goddelijke tot-gerechtigheid-rekenen.

Geen wonder, dat deze joodsche exegeet ondanks den duidelijken tekst van Gen. 15 : 6 toch nog vasthoudt aan de joodsche idee van een goddelijken „nota r i s", inplaats van vast te houden aan de christelijke belijdenis van onzen V a d e r-in-den-hemel: ie joodsche interpreet laat Abraham tot God zeggen: k dank U, ik v e r t r o u w U; en hij laat vervolgens in antwoord daarop G ó d tot Abraham zeggen: at zal ik van u niet vergeten (de belóóning dus!). God dankt dan ook eveneens zijnerzijds Abraham. Het is hier alweer een zaak-van-koophandel: braham betaalt God, God betaalt Abraham.

Zóó wil de mensch altijd weer v e r t r o u w e n op zichzélf: hij geeft zijn „verdiensten" in deposito bij Gods „Bank" (dat is dus zijn „inleg"), en de Hemelsche Notaris keert straks prompt hei hem toekom.ende kapitaal hem uit.

Maar in den tekst zelf komt Abraham in ander licht te staan. Neen, niet zóó bedoelen wij dit, alsof het geloof niet een plicht van Abraham was; onze belijdenis wijst zulk een dwaasheid af. Maar, als Abraham dezen plicht tegenover God vervult, door aan Hem geloof te schenken, dan is hij toch bezig met God als vrijen Belóver. En dan stelt die God Abraham zóó afhankelijk van zich, juist in die belofte, , dat Abraham terdege leert verstaan, dat voor wat God hem schenken gaat, geen enkel aanknoopingspunt in Abraham zelf is: niet in zijn mannelijke potentie, niet in zijn geestelijk kapitaal, ook niet in zijn geloof. En ook niet in zijn „1 i e f d e" (die trouwens van het geloof niet los te denken is). En óók dus niet in zijn „w e r k e n", die van geloof en liefde niet los te maken zijn.

Want wie, gelijk Abraham, God aanneemt als Schepper van iets volkomen nieuws (Rom. 4:17; , die kan óók in zijn geloof geen aanknoopingspunt achteraf ontdekken. Hij zegt amen, niet op zijn geloof, zijn verwachting, maar op Gods beloften met hun inhoud van eenzijdig ontworpen en toegedachte en geschonken goederen. Waaronder ook zijn door de liefde werkend geloof is.

Vandaar dan ook, dat Abraham geen amen-zegt, dan nadat God tot hem belovend heeft gesproken. Het is ermee, als met den man, die „bevestigt" („verzegelt"), dat God waarachtig is, maar die dan ook eerst een bevoegd getuigenis vernomen heeft, dat hij had aan te nemen (Joh. 3 : 33). Hij zei geen amen op zijn eigen godsidee, doch op de zeer bepaalde concrete „woorden" God s. Hij verzegelde niet wat in hem was, doch wat van 'God gezegd werd. Dat noemt de bijbel „God groot-maken". Hij i s groot, nu wordt Hij als groot erkend. Dat noemt de bijbel: erzegelen, met een a m e n-woord, dat God de „Amen" IS. Bevestigen, omdat Hij de Vaste IS.

Trouwens, op dit „amen-karakter" der geopenbaarde waarheid, en het noodzakehjkerwijs erdoor vereischte, en ermee correspondeerende „amen-zeggen" van het geloof, wordt in de Schrift soms tot in een duidelijke woordspeling bij wijze van slagzin gewezen; zoo b.v. in Jes. 7:9: i m 1 ó' t a'a minoe, ki ló' t e'a m é n o e; wij zouden kunnen vertalen: een amen-esséntie? dan geen amenexistentie! als gij niet bouwt op Gods vaste woord, dan wordt gij niet gebouwd op een vasten grond; i s de belofte niet uw hypostase, dan hebt ge geen hypostase (vasten grond). Evenzoo in 2 Kron. 20:20: a'e minoe be Jahweh weté' aménoe: eg amen tot Jahwe, en gij krijgt een amen-positie.

Constantie is dus het ééne, en zedelijke betrouwbaarheid het andere element dat in den een amen-karakter hebbenden Belover door den amen-zègger wordt erkend, en dit met „heel zijn verstand" (theoretische, practische, zuivere, empirische „rede"). „Hij kan, en wil, en zal in nood, zelfs bij het naad'ren van den dood, volkomen uitkomst geven"; dat zijn zoo de kategorieën, die hier in een paar ademtochten zich doen gelden.

Zedelijke betrouwbaarheid en volharding (smogel ij kheid) dus, — en deze beide dan in betrekking tot hetgeen beloofd is. Beloofd In hoorbare, leesbare, in getuigenisvorm vervatte woorden. Constantie, wederom in betrekking tot het beloofde: de Belover blijft bij wat Hij eenmaal gezégd heeft, zijn wil is constant, stereotiep, en — ook de krachten, waarover Hij vandaag beschikt, om zijn wil door te zetten, die zal Hij altijd bezitten, ook zijn kracht is constant en stereotiep. „Wat zijne liefde wil bewerken, ontzegt Hem zijn vermogen niet". Dat zijn de elementen, het abc des geloofs.

Van dit abc bij vader Abraham geeft de Heiland Abrahams verblinde kinderen het beschamend onderricht, als Hij hen met één ruk trekt uit de kategorieën van betalen en koopen, van sparen en couponnetjes knippen, van God' danken en door Hem bedankt worden. Dankt een heer zijn slaaf? Een rare vraag voor gewaande vorstenkinderen, van edel bloed. Maar als het neen geantwoord is, en dan het: „alzoo ook gij" hen heeft in het stof doen kruipen, wel, dan kunnen de gewaande vorstenkinderen van edel bloed mer. Abraham weer verbonden worden; dan zijn ze — door genade — Koningskinderen geworden, niet om hun edel bloed, maar ondanks hun adderengebroed met giftig bloed door het Dierbaar Bloed van Hem, die-Zoon en Knecht was in zijn goddeUjke mogendheid en naar haar Vrije Keus. "

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Geen dank

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's