GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PROFEET EN WAARZEGGER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PROFEET EN WAARZEGGER

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor u Philippus riep onder den vijgeboom, zag ik u Omdat ik u gezegd heb, dat ik u gezien heb onder den vijgeboom, gelooft gij. Grootere dingen dan deze zult gij zien. Joh. 1 : 48, 50.

Wij zijn er, terecht, bang voor, het woord „waarzegger" te gebruiken, wanneer wij spreken over den Heiland. Dat bang-zijn is goed; want Hij is geen waarzegger geweest. Hij was en is Profeet en Leeraar.

Maar, zooals zoo dikwijls, zoo zitten we ook hier verlegen met de vraag, waar de grens is. Want wij willen ons toch niet verzetten, als iemand ons zegt, dat Christus „wel eens" een waarzegging gedaan heeft. Een waarzegging.

Dat is al dadelijk wat anders. Hij heeft immers wel eens een genezing gedaan; maar is geen dokter. Hij heeft wel eens brooden vermenigvuldigd; maar is geen wonderdoener. Hij is wel eens in de eenzaamheid gegaan om te bidden; toch noemen we Hem geen k.uizenaar of monnik. En zoo voort.

De moeilijkheid ligt voor ons — voor wat den term „waarzegging" betreft — in het wóórd. Een waarzegger is iemand, dien wij maar niet waardeeren kunnen in zijn bedrijf; en daarom willen wij ook het woord waarzegging liever niet genoemd hebben, als we over den Heiland spreken. Maar we kijken al wat vriendelijker, als iemand zegt: de Hei and deed een „v o o r-z e g g i n g". Noemen we Hem daarom soms een voorzegger? Was dat zijn practijk? We antwoorden: neen? Maar dan voelt men nu meteen al ongeveer waar de schoen wringt: we begrijpen, dat het verschil maakt, of iemand „eens" „iets doet", dan wel, of hij zijn vast beroep ervan maakt. Dat is één. En hier is het tweede: het maakt óók verschil, of iemand „eens" een voorspelling doet, eens een keer, en dan verder profeteert, dat is: regelmatig het Woord bedient, en zich daaraan dienstbaar stelt, en daarnaar heendringt, en daarvan dienaar is, dan wel of hij regelmatig voorspellingen doet, van het voorspellen zijn beroep maakt, en intusschen van het Woord als inhoud van de p r o f e t i e zich niets meer aantrekt, noch daaraan dienstbaar wezen wil.

Voorspellers-van-teroep vindt men dan ook op de kermis, of in een bes'oten huis, of op de tempel pleinen van de heidenen.

Maar profeten vindt men overal; alleen maar: zij zelf gaan telkens weer, en nemen ook u telkens méé, naar den kansel, naar de geopende Schriften, naar den inhoud van het profetisch Woord.

Want profeet en waarzegger zijn twee. Al kan een profeet wel eens een waarzegging doen, hij is geen waarzegger van beroep; èn: hij is n o o i t v/aarzegger-zon der-Woord.

„Profeet" en „waarzegge r", dat worden dus twee figuren; en als zoodanig komen ze in den bijbel wel vaker voor. Een tegenstelling behoeven zij niet te we^'en, al zijn ze 't in concreto vaak geworden. Want een profeet (nabi) en een waarzegger (kosem) kunnen samengaan (Jes. 3:2); ook koningen kunnen woorden van een „kosem" spreken (Spr. 16 : 10); en Bileam, die van een kunstenmaker niets heeft, heet niettemin toch óók een „kosem" (Joz. 13 : 22); meer dan eens wordt het bedrijf van den „kos, em" verbonden met dat van den „ziener" (chozeh) 1). Waar toch het profetisch Woord hen beheerscht, daar kunnen zij, zij het op onderscheiden wijze, de waarheid dienen; vandaar dat waarzeggen ook van profeten een taak kan wezen (Micha 3 : 11). Maar omdat het Woord niet altijd de menschen, ook niet altijd de menschen-Gods beheerscht, en óók de valsche profetie gaarne harerzijds alle vormen en manieren van mededeeling en beïnvloeding van menschen voor zich annexeert, daarom ontaarden straks met name waarzegger s c h a p en zienerschap. De valsche profetie associeert zich met valsche zieners (Jer. 27 : 9; 29 : 8; Ez. 13 : 6, 9, 23; 21 : 34; 22:28; Micha 3:7; Zach. 10:2). En omdat de valsche profetie krachtens aard en doelstelling zich liefst legitimeeren wil met hetgeen „voor oogen is", liever dan met den inhoud der heilige geschreven of gesproken woorden Gods, daarom legt de ware profetie steeds meer op den inhoud, en de valsche steeds sterker op den uiterlijken vorm (die .opvallend móét zijn) het hoofdaccent.

Zoo wordt langzamerhand de „kosem" een tegenstelling met den „nabi". Magie en mantiek en zienerschap-in-extase of waarzegGERIJ (iets anders dan waarzegGING) worden straks als duivelskunst of charlatanerie gezien; en de herinnering aan de Kanaanieten, die van het WOORD van Jahwe niet weten wilden, doch ziilk bedrijf plachten te zoeken, doet de rest, om waarzegGERS te maken tot een verachtelijk of althans niet-ernstig te nemen genre ^); een barbarenbedrijf ^) heet straks hun practijk.

Het lag dan ook in de lijn van dezen gang van zaken, dat men den Heiland, aan het eind van zijn verblijf onder Israël, als PROFEET verloochende, en Hem daarna als een soort van waar zegger is gaan bespotten. Voor Kajafas is de profeet van Nazareth wegens blasphemie veroordeeld. Het Woord Gods kan dus, concludeert men, niet bij Hem zijn; alleen het duivelsche woord komt over zijn tong: eze wierp de duivelen niet uit dan door Beëlzebul, den overste der duivelen (Matth. 12 : 24, 27). Wat er van Hem overblijft, nu zijn profetenmantel van Hem afgerukt is, dat is niet meer dan een mislukte waarzegger: ij is uitzinnig. Nooit is de tegenstelling tusschen „nabi", en , ', kosem", tusschen profeet-met-Woord en waarzegger-zonder-Woord zóó fel geteekend als hier. Erger vernedering dan deze kon men Hem niet aandoen: e Mond der Waarheid is in het Rechthuis der kerk als een onttakeld waarzegger in karikatuur gebracht. Vroeger heeft men nog wel eens gezegd: oud van waarzeggers en zieners de handen af: e kunnen krankzinnig zijn, maar ook van God of daemon bezetenen: anden af, brand uw vingers niet. David heeft van die mentaliteit een niet profetisch, doch wel listig gebruik gemaakt, toen hij, door waanzin te veinzen, den angst opwekte bij de filistijnen, die hem anders zouden gedood hebben: anden af, misschien zit er een goddelijke, waarzeggende geest of kracht in hem (1 Sam. 21). Maar zélfs die angst is na de veroordeeling van Christus als godslasteraar bij zijn rechters weg: en durft den Nazarener wel aan. Hij is volstrekt ongevaarijk. Ze hebben hun spel met Hem gespeeld. Het ergste is dan, dat ze in hun karikatuur nog met het woordenboek der profeten opereeren; profeteer ons, zeggen ze, wie u daarnet dien fermen slag toebracht? Ze bedoelen: a-ra-wie-is-dat? Maar ze zéggen: rofeteer ons: e clown wordt als koning aangesproken, en de Bileam-in-'t-klein als Réchter van den echten Bileam.

Het is goed, ons deze dingen in te denken. Het zijn geen „kwesties" voor „theologen", maar ze raken ons eigen léven.

Dat de Heiland waarzeggingen gedaan heeft, staat" vast. Hij zegt — tot diens eigen stomme verbazing — aan Nathanaël precies, waar de man gezeten heeft, toen en toen; geen mensch had hem dat gezegd, en de spreker zelf was er niet bij geweest. Dat is maar één voorbeeld, uit het begin van Christus' ambtelijk optreden. Aan het eind ervan (onder de menschen beneden) staat als nóg een voorbeeld zijn voorzegging aan Simon Petrus: eer straks de haan zóó vaak gekraaid heeft, hebt gij Mij tegen dien tijd zóó veel keer verloochend. Het komt allemaal precies zoo uit. Hier liggen diepten, — èn, we gelooven, óók weer „dingen-van-de-vlakte", d.w.z. van natuurlijke gaven, scheppingsgaven, het één mét het ander, vergeet dat niet — waarvan wij stumpers nauwelijks iets verstaan. Ook wij staan nog paf, verbluft.

En soms zuchten we meewarig: maar wij ? WIJ

hébben van zoo iets mets. Een br)bel, geen voorspelling. Een dominee, geen waarzegger. Een ziekenbezoeker, geen gebedsgenezer. Een ouderling, geen voorzegger. Een licht-ontsluitingsdienst, als de bijbel opengaat. Geen sluier-optil-dienst, om eens in de toekomst te kijken. Geen moment de zékerheid, dat we niét over één minuut doodgebleven zijn, dat ons lichaam niet over een week op 't kerkhof ligt.

Zullen wij nu jaloersch zijn?

Indien de Christus een waarzeggersdienst geopend had, dan mochten onze proselieten op Nathanaël, en die menschen onder ons, die in hun optrekje zich vanwege hun bedreven zonden krommen voor God, op Simon Petrus wel echt jaloersch wezen (ze vergeten misschien, dat Simon „het" tóch nog „gedaan heeft", al had hij dan een voorspelling gekregen).

Maar, nu wij weten, dat Christus geen voorspeller, doch eischer en belover is, dat Hij ons ook aan het doopvont, op het ziekbed, in onze beslissingsuren, niet aan voorspellingen, doch aan b e-loften-en-eischen genoeg beveelt t^ hebben, nü zijn we niet meer jaloersch. Als Christus Nathanaël eens „een keer" laat zien, wat Hij — de Meester — zooal vermag te zien, dan is dat, om dien man naar „aanleiding" daarvan des te vlugger te laten bukken voor de „rede n" van het bevel: ga mee, en volg Mij, en ga preeken, word profeet onder Mij als dèn Profeet, en gij zult grooter dingen zien dan deze; bijvoorbeeld een kruis. Jaloersch?

Maar als ik uit den bijbel leer, dat God alwetend is, wel, danweetiktoch net zoogoed, dat Hij mij zag onder mijn vijgeboom? En wat Simon Petrus betreft: hem is wel die waarzegging gedaan, maar niet om hem kunstmatig van de zonde terug te houden — dan ware de waarzegging trouwens niet eens uitgekomen — doch om hem straks, als hij „bekeerd zou zijn", en „indachtig" gemaakt, z ij n b r o e-ders te beter te doen versterken, zonder een dienst-van-voorspellingen, doch door de prediking van de volstrekte Autoriteit van Jezus Christus. Hij moest leeren, dat God met Christus één was, OOK in zijn waarzeggingen, geUjk in de profetie. Maar meteen moest hij leeren, dat Christus zich è n met zijn waarzeggingen, èn met zijn profetieën, liet toetsen en meten aan het Woord.

U zegt: maar Nathanaël, en Simon, die wisten het nu?

Maar u weet het toch ook? Het staat in den bijbel. En zij moesten, om Christus te verifieeren, ó ó k a 1 naar den b ij bel : zij naar den halven, u naar den heelen.

Wie heeft nu meer, zij of gij?

Daarom gaan we dadeüjk na het doopvont den levensweg op, zónder één voorspelling, maar mét een schat van beloften. En die zijn ons genoeg; want door het Woord werkt èn wekt God het geloof, niet door een woord-je.


') J. Pedersen, Israël, III—IV, London—Copenhagen, 1947, 124.

2) Pedersen, 125 (Deut. 18:10, 14; 2 Kon. 17:17).

3) Misschien doelt daarop Jes. 2 : 6, welke plaats evenwel niet geheel duidelijk is:

Want Gij hebt Uw volk verstooten, het huis van Jacob; want het is vol van toovenaars, van waarzeggers, gelijk de Philistijnen, en ze slaan in de handen van vreemden.

Zoo althans poogt J. v. d. Ploeg, O. P., den tekst te vertalen (Vooraziatische Phllologie, art. in Ex Oriente Lux, Leiden, Jaarbericht nr 8, 1942, 644).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

PROFEET EN WAARZEGGER

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 januari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's