GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Allen kennen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Allen kennen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar Jezus betrouwde hun zichzelven niet toe, omdat Hij hen allen kende en dat Hij niet van noode had, dat iemand getuigen zou van den mensch; want Hij • zelf wist, wat in den mensch was. Joh. 2 : 24, 25.

We hebben onlangs aan deze plaats eenige aandacht gegeven aan het onderscheid tusschen profeet en waarzegger; ten deele raakt deze onderscheiding ook die van profeet en ziener. En we herinnerden eraan, dat onze hoogste Profeet en Leeraar als waarzegger-zonder-eenige-beteekenis gehoond is door het Sanhedrin.

We denken daar thans aan terug: de coïncidentie (het samenvallen) van twee merkwaardige feiten werd trouwens reeds aangestipt: de menschen smaalden: niet eens als waarzegger deugt hij, maar God, zoo merkten we op, God liet in 't zelfde uur toch maar dien haan kraaien, waarvan deze Meester van Sünon „waarzeggend" had gesproken.

Voorzegde coïncidentie nu wijst bij Hem op aanschouwden samenhang. Vanwaar kwam dat, dat Hij tevoren alles wist van dien discipel, die zou vallen in de zonde der verloochening en van dien haan, die prompt op tijd zou kraaien? Vanwaar verkrijgt Hij ook in andere gevallen die kennis, dat ook zonder eenige informatie massale door-zien, dat „dóór-hebben" van de menschen (Joh. 2), of dat te-voren-weten?

Het komt van God, die met zijn Geest den Zoon des menschen heeft vervuld. Wij spraken onlangs over den langzamerhand zich verbreedenden afstand tusschen „profeet" en „waarzegger" en • noemen om de toen aangegeven reden Christus geen waarzegger.

Maar een waarzègging was ongetwijfeld dat reeds gereleveerde woord van Hem tot Simon Petrus, over die punctueele coïncidentie. Wij ontdekken daar ineens, dat Christus vooruit-ziet, en dan als voor zijn oogen ziet gebeuren wat nog aanstaande is. Er zijn ook andere gevallen: b.v. van op-een-afstand-zien; we noemden b.v. Nathanaël.

Welnu, hier raken we een zwaar begaanbaar terrein. Want niemand weet, waar nu precies de grens is; niet eens ó f er een grens is. Wij weten niet, waar de verklaring Ugt.

Aan den éénen kant is er de verklarende factor van incidenteele goddelijke openbaring (een mysterie overigens ook zelf, voor wat de manier van „uitzending" en „ontvangst" betreft). Aan de andere zijde bestaat er zoo iets als een natuurlij k-kre atuurlijke gave o.a. van zien-in-de-toekomst, zien-op-een-afstand, welke gave ook aan menschen eigen is, die van den Geest van Christus niet zijn vervuld: ge vindt er onder telepathen, clairvoyanten van beroep. Indien zij — net als een waarzegger-van-beroep — de aanwending van die gaven losmaken van het Woord, en voortbouwen (in het zelf „maken" vein „geschiedenis") op (geschouwde) feiten, en niet op den grondslag van den inhoud van het profetische woord, dan ligt daarin him zonde; maar niet in het „hebben" zélf van die „gaven"; die kan hun trouwens last genoeg bezorgen in deze disharmonische wereld, precies als elke andere gave.

Wij zullen voor het doorgronden van deze dingen misschien moeten wachten op een beter inzicht in het wezen van ruimte en tijd, en zéker op betere kennis aangaande de natuur van den mensch en den samenhang tusschen hem en de overige kreatuur. Wij zullen ermee te rekenen hebben, dat de zonde met haar verstorings-en verv/oestingsgevolgen in onze menscheiijke natuur zooveel bedorven heeft, en dat, 'indien geen zonde gekomen was, en wij niet allemaal zoo'n beetje zelfnaoordenaars en zelfverminkers geworden waren, alle menschen — zij het in individueele onderscheidenheid — van die gaven hun deel zouden bezitten, en dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde de verloste en dan vervulde menschen er weer van zal doen profiteeren en ook anders, rijker, erdoor zal la-•ten profeteeren. En dat Christus zonder zonde was, en bij Hem dus die gaven aanwezig waren •— zóó, als dat kan in zijn onbedorven, hoewel voor de gevolgen der zonde vatbare menscheUjke natuur, die, in den tijd gebonden, wassen moest en toenemen. Hij moest zich dageUjks „aan God gewennen", die Hem als J)rofeet de „lijnen" der geschiedenis altijd liet zien, en Hem als drager van ook zulke oorsgronkehjke „gaven" van natuurlijk-kreatuurUjk bestaan (onder de aangegeven voorbehouden) „p u n t e n" op de baan der geschiedenis liet zien.

„Lijnen" zien — dat geeft profetie. „Punten" zien, incidenten, feiten, coincideerende feiten, dat is een waarzegging kunnen doen.

De profeet ziet samenhangen, en weet, dat zij messiologisch (christologisch) bepaald zijn.

De ziener (c.q. tot waarzegging capabele) ziet punten. Feiten.

Is hij aan het Woord ongehoorzaam, dan brengt hij de gekende „punten" („feiten") niet terug tot de gekende „1 ij n en" (samenhangen); is hij daaraan gehoorzaam, dan ziet hij de „punten" op hun plaats in de , , lijnen", en de „hjnen concreet in de punten", waaruit zij zich vormen.

Dat beteekent dus voor wat den Heiland betreft: Hij zag Nathanaël onder een boom („punt") en verbond dat punt met de „lijn" (de m.essiaansche apostelroeping, als aanpak van zijn Ambassadeurswerk voor het Rijk der hemelen). Of: Hij zag dien haan, dien zweetenden Simon („punten"), en verbond dat met de „lijn" van zijn isolement, zijn borgtochfelijk ingaan in de helsche verlating, de breuk van zijn front, de scheur in den cementen vloer van zijn kerk-in-aanbouw, de schending van zijn ronde getal (het twaalftal). En het was God zelf, die Hem dat liet zien. Hij moest het zien, eer het zoo ver was: zijn twaalftal zou gebroken zijn. Die Jozua, over wien in een koene v e r-gelijking met Christus' twaalf disc i p 6' 1 e n Tèrtullianus eens sprak, kreeg daar zoo geen last van, dat aan zijn twaalf steenen-van-gedachtenis er eerst één, en later nog weer eens een mankeerde; noch die hoogepriester met die twaalf in zijn kleed verscholen edelsteenen; noch dia Elim-reizigers: van de twaalf „fonteinen" in Ehm hield niet één met spuiten op, laat staan een tweede. Ze houden allemaal Tèrtullianus bezig: die 12 steenblokken, die 12 edelsteenen, die 12 fonteinen. Maar zij bleven precies zoo trouw spuiten als altijd, net zoo punctueel als die geyser in Yellowstone Park, dien men om zijn regelmaat „Old Faithful" noemt: ouwe getrouwe. Maar. geen „oude getrouwe" was, en Hij moest toch verder.

Hij moest ook zien, dat Simon Petrus geen „oude getrouwe" was — en Hij moest wederom verder. Hij Christus móest zien, dat Judas, één van de twaalf, moest zien. God liet Hem dat onder clairvoyantendruk scherp zien, dat zijn twaalftal van legitimatie niet zonder zijn geloof als getal zich kon doen gelden als een testimonium van zijn eigen gelden als „Faithful" en als „geslaagd" bij God. Hij moest zien, helder zien, ja „helderziende" zijn, en dan zeggen: en toch beantwoord Ik aan de Schriften. Hij moest goed zien, dat noch de „onwedergeboren" Judas, noch de „wedergeboren" Simon „old faithful" zouden zijn in zichzelf. Dat hun „faithfulness" uit Hem gevonden worden moest. Dat Hij dus eerst moest willen sterven voor het werven en winnen van dat geschenk der faithfulness, der betrouwbaarheid, voor hen.

En zóó heeft Hij nu permanent onder de menschen verkeerd. Hij kende hen allen, zegt Johannes. Geloof gerust, dat hier een afgrond van lijden gaapt.

O, nu geloof ik, ineens te zien wat art. 26 der Belijdenis zegt: God wist wel (en liet het ook den Borg onder clairvoyantenpijnen zien) dat wij zondaars waren, toen Hij Hém als Advocaat ons gaf. Hij heeft het al dien tijd van allen schèrp' gezien, en zeer concreet geweten. Hij wist het uit de Schriften: Messias iè een ambt van grondig-eenzaam-zijn. Maar die kennis moest bij Hem in de concrete ondervinding steeds actueel zijn. En dus: Hij wou het leeren uit de Schriften, maar Hij moest het ook helder schouwen in vooruitgeziene feiten: mijn twaalftal „houdt het niet" in zichzelf. En: Messias is het ambt-der-eenzaamheid". En: ze zijn toch allen onbetrouwbaar-in-zichzelf. Hij wist dat ze allemaal heel slecht waren. Bij de lieden van de oude, en bij die van de nieuwe bedeeling. Juist Hij sprak toen van ware en valsche kerk; het ging Hem niet om menschenqualificatie, doch om v e r g a d e r i n g s-norm. ,

Zeg het dus heel secuur: God liet den Zoon dit alles zien: Hij had de zienersgave, en heeft de gevolgen der zonde er des te scherper door gezien en — ondervonden. Bazel niet over Christus als zielekenner, alsof zijn „psychologisch" inzicht Hem had overtuigd, dat Simon Petrus geen Old Faithful was, en geen zóómaar blijvend „nummer" in één van die pronkende series-van-twaalf, die Tèrtullianus in een étui verpakt. Psychologie kan leeren, dat Simon kan verloochenen: maar dat van dien haan, dat is de helderziendheid. Het inzicht gaat bij Hém ermee samen; de profetie gaat bij Hem er ook mee samen, maar — het i s wat anders. God heeft zijn leven lang Messias nooit verdoofd, en wèl altijd de oogen Hem gescherpt. Hier liggen diepten, die niemand peilt, al zal wel ieder, die dit alles bedenkt, de evangeliën béter leeren lezen.

Christus „wist wat in den mensch was" en wist het zóómaar. Hij wist al die zonden, eerder ontvangen dan geboren. De Meester wist ook wel, hetgeen in Simon Petrus was. God zelf heeft Hem dat zeer scherp laten zien — eer de nacht begon, in welken Hij verraden werd. Hij kwam in den avond de twee-sacramentenkamer binnen, om pascha te eindigen en avondmaal te laten beginnen. Judas hier, Simon Petrus daar. En eer die twee elk hun bizonder kwaad gedaan hadden, wisF Hij er alles van. Hij wist; mijn twaalftal wordt gedeukt. Hij wist: ie twee maken Mijn naam „stinkende" — zooals vader Jacob het zei van twee van zijn twaalf, Simeon en Levi, profanatoren van elke sacramentenkamer (Gen. 34 : 14v.). Hij wist: ie kerk van Mij „is niets" waard in zichzelf. Maar Hij wist óók: e één is aangenomen (daarom kan Ik hem zeggen: ls gij eens bekeerd zult zijn, versterk uw broeders, Luc. 22 : 32), ' de ander is verworpen (daarom kan Ik hem zeggen: at gij doet, doe het nu maar direct). Hij wist het alles van te voren: od had het ingescherpt den clairvoyant in 't m i d d e n-der-geschiedenis. Daar is Eet plekje, waar ook de profeten staan of v-allen. Ik sta er niet; maar vandaar uit ontvang ik wel mijn verlossing. Want daar is met al die gaven en mirakelen de Heiland als de Borg gaan staan. Daar binnen onze geschiedenis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Allen kennen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's