GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Zaterdag 11 Februari stond er op het pleintje achter de Westerkerk van Amsterdam een deftig gezelschap voor het huis, waar eens drie eeuwen geleden de groote wijsgeer Cartesius zijn „Discours de la methode", een, naar het heet, gansch nieuwe philosofie, schreef, die thans gehuldigd wordt als de bevrijding der wijsbegeerte uit de banden van alle autoriteit buiten de hooggeroemde en machtige menscheUjke rede. Toen eerst werd de wetenschap autonoom.

Het was er koud op het pleintje en in het kleine voorportaal, waar enkele redenaars hun plechtige woorden, ter herinnering van den wijsgeer deden hooren. Er was letterlijk en figuurlijk veel wind.

Daar spraJcen allereerst de gasten uit Frankrijk. En de verslaggever van het „Handelsblad" zegt, dat hij er alleen van kon hooren de woorden: fierté, indépendance, civilisation, liberie; trots, onafhankelijkheid, beschaving, vrijheid.

Na deze plechtigheid beklom het gezelschap de smalle trap, wandelde door de kamers, stond een moment peinzend voor het raam, waarvoor de groote Descartes dan zijn studie in alle rust kon volbreng©!.

Daarna was er nog een vergadering in het Descarteshuis van het Institut frangais, waar prof. Cohen het woord voerde.

Daar waren kransen van den Amsterdamsohen magistraat, telegrammen van Herriot, den voorzitter ook van den raad van Straatsburg, die, met minachting voorbijging het verzoek om een oogenblik van „religieuze bezinning" vooraf, maar wel lof bracht aan de nagedachtenis van Voltaire; telegrEunmen voorts ook uit Frankrijk, waar men op denzelfden dag ook een plechtigheid van denzelfden aard hield; vertegenwoordigers onzer regeering, enz.

Descartes kon het in zijn vaderland niet uithouden, daar vond hij geen vrijheid. Hij heeft nog gediend in het leger van Prins Maurits en vestigde zich daarna in ons land, waar hij van 1629 tot 1649 rustig kon arbeiden en zijn werken kon uitgeven. Twintig jaren.

Geen wonder, dat hij kon schrijven: welk land is er waar men zich in zulk een algeheele vrijheid kan verheugen?

Nu ging Descartes in 1649 naar Zweden op uitnoodiging van de heel wonderhjke koningin Christina. Tegen zijn beginselen, zoo las ik in het Handelsblad. Hij vatte daar erge kou in de niet-verwarmde bibliotheek der koningin en stierf 11 Februari 1650.

Waarom nam hij de uitnoodiging van de koningin aan?

Het „Handelsblad" zal het ons vertellen. Het zal, zegt het blad, wel te verklaren zijn uit den tegenstand, die het toelaten van zijn wijsgeerige publicaties in de calvinistische wetenschappehjke kringen van ons land ondervond.

Ja — die Calvinisten waren zoo onverdraagzaam. Maar hoe kon dan de man schrijven: waar vindt men in de wereld zulk een vrijheid?

Descartes werd in geen enkel opzicht verhinderd te studeeren, te schrijven, en zijn werken uit te geven.

Alleen — hij werd door de Calvinistische geleerden, Voetius en Revius, weersproken. Hij schreef een boek over de wetenschappelijke methode, die hij dan aanprees, een methode, die zich geheel losmaakte van de geopenbaarde waarheid.

Toen zei Voetius: hij is atheïst en Revius zei: hij is de man van den twijfel, verwerpt alle geopenbaarde waarheid, doet zich voor alsof hij in God gelooft, geeft een buitengemeen gevaarlijke leiding allengs ook aan onze hoogescholen.

En nu werd niet Descartes gehinderd, maar Revius. Revius had in Leiden naast zich de geleerde Heerebrord, die in een geschrift den wijsgeer Cartesius heme hoog verhief. Hij zou zijn de geheel eenige be­ vorderaar van uit de duisternis en gebondenheid zich bevrijdende waarheid, als een heros, ja, de grootste aller wijsgeeren.

En wie hem weersprak werd met spot en hoon overladen.

Nu kwam Revius ook tegen dit geschrift op en hij deed in zijn „Statera" zien wie de wijsgeer Cartesiizs wezenlijk was.

En zie — dat mocht volgens Cartesius niet. Hij wilde niet weersproken worden.

Revius schrijft: „waagde een der onzen het, van hem te verschillen, dan spande hij zich niet in hem door redenen te weerleggen — die heeft hij niet — maar om hem door de autoriteit van eenige Magnaten; in vner gunst de listige man zich had weten in te dringen, te onderdrukken, en beroemde zich openlijk tot aller verbazing, dat hij hen kon benadeelen. De hoogescholen van ons vaderland bracht hij in verwarring en niet slechts de philosophische, maar ook de theologische professoren zette hij tegen elkander op

Het is belachelijk te letten op de eischen, die Cartesius stelt, hoe alles hem ter wille moet zijn, en worden belet, dat iemand door onbeschaamdheid hem zijn tijd ontrooft. Niet meer tegen Cartesius schrijven! Dan zouden wij voor paus Bonifacius een plaatsvervanger hebben in den papist Cartesius".

Is het niet onzen plicht, schreef Revius, dat wij het verderfelijke van zijn leer en wijsheid in het licht stellen? Nu, dat deden Voetius en Revius dan ook. De eerste noemde hem een atheïst, en hij had groot gelijk. Voetius' invloed in Utrecht schijnt groot genoeg geweest te zijn, om daar vrij tegen Cartesius te kunnen waarschuwen.

Maar in Leiden had Descartes meer succes. Ook tengevolge van den steun van Heereboord, die, als zelfs vele gereformeerde predikanten, niet begreep waarheen de wijsheid van Cartesius. moest voeren.

Cartesius volgde den ook in onzen tijd bekenden weg, gaarne door de valsehe profeten bewandeld, en trachtte zijn bestrijders in hun maatschappelijk bestaan, in hun positie te treffen.

Hij, die zelf hier de volle vrijheid genoot, die hij in zijn vaderland, omdat daar de reformatie weer was' teruggedrongen, niet vond. Hij beklaagde zich bij de curatoren der Leidsche hoogeschool.

Stel u voor, die Revius had hem een pelagiaan genoemd. Hij was honderdmaal erger, maar deze beschuldiging liet de groote wijsgeer niet op zich zitten. Om hier de volle rust te hebben moest het wezenlijk karakter van zijn wijsheid niet ten volle duidelijk worden. Terwille van de Roomsche kerk trok hij ook de volle consequenties niet. Dat kon later Spinoza doen.

Welnu — de curatoren waren van hetzelfde slag als sommige van die soort in onzen tijd. De Groningers zeggen in dit geval: „gain drokte".

Dat gehaspel van die geleerden, zoo zeiden de curatoren, bracht maar onrust en zij begeerden den rustigen vrede, om hun humanistische heerschzucht bot te kunnen vieren.

En zoo moest dus Revius voor de hooge heeren curatoren verschijnen, en werd hem verboden tegen Heereboord en dies tegen Cartesius te waarschuwen. Een verbod, waaraan de vurige reformator zich op den duur niet kon houden.

De waarheid is dus deze, dat Cartesius zich hier in de volle vrijheid kon verheugen, maar dat hij geen tegenspraak, geen bestrijding wilde. Zoo ongeveer als de Barthiaansehe heeren thans, die vol woede opvliegen, als zij in hun ware gedaante in het licht worden gesteld. Of zooals helaas gereformeerde synoden, die, ook al terwille van de rust, getrouwe getuigen van onzen Heere Jezus Christus uit hun kerk banden. En zooals thans bij het christelijk onderwijs mannen, die getrouw zijn aan Schrift en belijdenis niet geduld kunnen worden, omdat zij de „sfeer", de rust, den vrede verstoren.

De waarheid is, dat niet Cartesius gehinderd werd, maar zijn Calvinistische bestrijders.

En als hij door hofgunst verleid naar Zweden trekt, dan durft men in de liberale pers te schrijven, dat hij daar heen ging, omdat hij hier tegenstand ondervond.

Wij leeren uit dit voorbeeld weer wat de hooggeroemde vrijheid der vrijzinnigheid beteekent.

Dat Revius en Voetius zich van scherpe uitdrukkingen bedienden is begrijpeüjk. Mocht men zeggen, dat sommige woorden minder gepast zijn in een wetenschappehjke discussie, dan konden Cartesius en zijn helpers zich daarover allerminst beklagen. Het ligt voor de hand dat woorden als domheid en dwaasheid aan hun verweer niet ontbraken. Dat is zoo de gewoonte van de vertegenwoordigers van een wetenschap, die God den Heere verwerpt en den mensch op het hoogst verheft.

Dit alles neemt niet weg, dat Descartes een groot genie was en een buitengemeen geleerd mathematicus en philosoof.

Dat ontkenden Voetius en Revius ook niet. Integendeel, juist daarom vonden zij hem zoo gevaarlijk voor de kerk des Heeren en voor de toekomst van ons vaderland.

Cartesius was de man, die de' menscheUjke rede boven alles stelde, de vader van het rationalisme, en de Calvinistische geleerden, die toen reeds zagen, hoe groot de invloed van deze aanbidding der rede — Da Costa zong: God gedaagd voor de vierschaar der rede — in onze kerken werd, begrepen heel goed waarheen

de uiterlijk nog vrome geleerdheid van den in de jesuïtische school opgevoede wijsgeer leiden moest.

Ik hoop daaraan nog nader te herinneren. De juichende ongeloovigen van onzen tijd mogen niet geheel gelijk hebben, als zij Cartesius als den grondvester der ongeloovige wijsbegeerte teekenen, want zijn dwalingen waren heel oud als het er op aankwam, toch heeft deze wijsgeer een ontzaglijken invloed op de historie van kerk en staat in ons werelddeel uitgeoefend. Hij was de man, die het menschelijk weten algeheel losmaakte van de geopenbaarde waarheid.

De twijfel, waarmee hij inzette in groote verwatenheid, voerde niet alleen tot het volstrekte ongeloof, maar deed ook de gereformeerde kerken bijna versterven in den natuurlijken, redelijken godsdienst en tastte de fundamenten van heel het leven aan van staat en maatschappij.

En de gevolgen zien wij thans in gansch Europa, dat den Christus, den Koning der koningen, aan Wien het al zijn rijke voorrechten te danken heeft, in grooten hoogmoed verwerpt en onder den angst, die het hart verteert, nog met grooten trots roemt op het kunnen van den grooten mensch. Alleen de rede is groot; zij begint met aan alles, wat God gaf, te twijfelen, om daarna door eigen kracht alles te verklaren.

En nu is de onmacht dezer rede wel zóó duidelijk aan het licht getreden, dat vele geleerden .haar bankroet erkennen, maar het moderne humanisme —'• zoo las ik in een onzer tijdschriften „De Nieuwe Stem" — aanvaardt de rede als laatsten toets der waarheid.

Die rede kan in haar kracht geen grens gesteld. Alleen — de laatste vraag: het waarom het alles zoo is, die moet zij onbeantwoord laten. Maar toch, het moderne humanisme is autonoom. De onkerkelijkheid zet zich uit met de onverbiddeUjkheid van een natuurkracht. De kerk verliest haar greep ook op een groot deel van het kerkelijk volksdeel.

De schrijver heeft daarin geUjk. Maar — voor welk een chaos staat men nu in de wereld?

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's