GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(vervolg)

En wat was nu de groote daad van Descartes? Deze, dat hij zeide: ja, dat zegt gij nu wel: de natuur is de bron van alle weten, maar het is dan niet de natuur, die spreekt, doch de mensch, zijn denken. Gij denkt en daardoor zult gij weten. Maar dan moet dat denken het ook heelemaal alleen doen. En om daartoe te komen moeten wij beginnen met alles, wat wij zien en gelooven, te verwerpen. Wij beginnen met den absoluten twijfel. De theologie begint met geloof, de wetenschap met den twijfel. Den absoluten twijfel. Die twijfel beteekent niet m.aar: wij weten het niet zeker; neen, hij doet alles verwerpen.

Hij zegt het zoo: indien wij alles, waaraan men maar ergens twijfelen kan, verwerpen en voor valsch verklaren, zoo vermogen wij aan te nemen, dat er geen God, geen hemel, geen lichamen zijn, dat wij zelfs geen handen, geen voeten, ja geen lichaam hebben.

Dat kunnen wij doen. Maar wat wij niet kunnen, is, dat wij, die zoo denken, er zelf niet zijn. Op dien grond worden wij teruggeworpen.

Wij denken, dus zijn wij. Ik denk, dus ben ik. Cogita ergo sum.

En dat was dan, volgens de wereldwijzen, het machtige, verlossende woord voor de wetenschap en de wijsbegeerte.

Wees hij dan alles af, wat hij zag? Men wierp hem toen wel tegen: maar mijnheer, als ik u met een steen naar het hoofd werp en uw hoofd' verwond, loochent gij dan die ervaring?

Descartes antwoordde: zeker neen. Maar ik houd vol, dat, wat ik daarvan weet, mijn denken is. Dat die steen er is zal ik niet tegenspreken, maar hoe die is, dat zal ik door mijn denken moeten bepalen. Ik moet tot die ervaring, dien steen, geheel onbevooroordeeld naderen. Mijn denken zal straks zeggen wat hij is.

Zoo zeg ik niet, dat God niet bestaat. Hij had met Montaigne, die den hoed afnam als hij het schavot voorbijging, te veel eerbied voor dat werktuig om zoo te spreken.

Maar afgezien daarvan kunnen wij wel aannemen, dat hij eerlijk was in zijn verklaring: ik geloof in God. Och, dat willen vele wijzen in onze dagen ook wel. Als zij dat maar kunnen b e w ij z e n.

En dat deed Descartes ook.

Ook de scholastieke wijzen, Thomas van Aquino bijv., deden zulks.

Zij redeneerden zoo: wij hebben een gedachte, een voorstelling van een hooger wezen. Die gedachte kan niet ? maar in onze voorstelling bestaan, want dan zou dat hooger wezen onvolmaakt zijn. Het moet dus zijn buiten ons en dan niet maar alleen in ons denken, maar ook in werkelijkheid.

Descartes ging echter veel verder. Hij zeide: dat bewijs deugt heelemaal niet. Vooreerst valt een transcendent wezen, dat gij God noemt, niet te bewijzen. Het resultaat is daarom valsch want gij zegt: ik denk mij God, dus is Hij. Maar wij kunnen allerlei fantasieën denken.

En dan deugt de methode van redeneering ook niet. Immers, gij begint met iets aan te nemen, nl. dat er een hooger wezen is, buiten u. En dat viel juist te bewijzen.

Zal ik, dus Descartes, dan zeggen, dat God niet bestaat?

Natuurlijk niet. Hij komt dan tot een heel ingewikkelde redeneering, die dezelfde fout heeft, welke hij bij Thomas aanwees, nl. dat hij uitgaat van iets waaromtrent ons denken directe zekerheid heeft, nl. van een aangeboren idee.

Wij zijn aanstonds, zegt hij, zeker van het bestaan van God, maar — die God woont in den mensch zelf. Hij is niet transcendent maar immanent. Het komt er feitelijk op neer, dat de mensch zelve zijn God is.

De tegenwoordige wijzen nemen wel het resultaat van Descartes denken over, maar zij aanvaarden zijn bewijs niet meer.

Wel is merkwaardig, dat vele wijzen, ziende den gruwel van het materialisme, en meenende, dat de mensch toch religie noodig heeft, weer druk bezig zijn het bestaan van God te bewijzen. En daar benevens de onsterfelijkheid der ziel.

Daartoe dienen dan bijv. spiritistische ervaringen, en allerlei heidensohe kunsten meer.

Ik las in een moderne studie ook weer aanvaard het bewijs, dat Descartes nog nader geeft, nl. dat de schepping, uit zijn denken dan bewezen, toch een maker moetchebben.

De moderne schrijver zei: wij moeten kiezen tusschen het geloof, dat alles toevallig ontstond, óf dat er een Intellect is, dat alles tot aanzijn riep.

Tegen dat toevallig ontstaan der dingen had hij bezwaar en hij herinnerde aan wat de groote Kepler eens vertelde, die om te zien, of het toeval de oorzaak van alle ding kon zijn, alle letters van het alphabet op een afzonderlijk stukje hout schreef, en die houtjes al maar door elkander wierp, om te zien, of zoo bij toeval zijn naam er ook uit kon te voorschijn komen. Het lukte maar niet. Toen riep zijn vrouw hem voor den maaltijd en zette hem een fijne portie salade voor.

Vrouw, zei hij toen, denk nu eens, dat er eerst maar alleen de elementen waren, waaruit deze salade bestaat. Die groene deeltjes, die peper en die azijn enz. en dat de eeuwen door die deeltjes door elkander heenwarrelden tot zij eindelijk toevallig samenvielen en dan zou de salade er zijn.

Maar zijn vrouw, zegt hij, antwoordde: daar weet ik niets van. Ik weet alleen, dat die salade niet zoo goed zou zijn, als die ik u voorzette.

Echter ook voor dezen modernen wijze staat het vast; hij zal moeten kunnen bewijzen, wetenschappelijk zeker, dat God bestaat, want voor het geloof is er hier geen plaats.

Men bHjft dus staan op het standpunt van Descartes. De mensch wil Gode gelijk zijn. Ook nu in hoogen trots. Dat is zijn vreeselijke val.

Dat is het wat Psalm 2 : 3 zegt. Maar ook nu geldt het vierde vers. En daarover praten wij nu nog wat nader.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1950

De Reformatie | 12 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 maart 1950

De Reformatie | 12 Pagina's