GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Reformatie" en de vrijmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Reformatie" en de vrijmaking

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor ik iets over „De Reformatie" schrijf wil ik hel eerst hebben over de Vrijmaking. Want ik meen, dat de beteekenis-van „De Reformatie" pas recht gezien wordt in liet licht der Vrijmaking. Nu kunnen wij over deze laatste op tweeërlei wijze spreken en schrijven. Wij kunnen het hebben over de , , acte van trouw" in het werk der vrijmaking betoond en aantoonen, dat hetgeen wij deden niets anders was dan een trouw blijven aan den Heere en aan Zijn Woord en aan Zijn kerkvergaderend weik in ons vaderland, dus niets anders dan een betoon van geloofsgehoorzaamheid aan Hem, Die ons gebouwd heeft op het fundament vati de apostelen en profeten. Dan komen de stukken op tafel, het bewijsmateriaal, dat wij in het werk der vrijmaking niet veranderd zijn, en ons gehouden hebben aan de aloude kerkelijke papieren, en deze door Zijn genade zoo hoog geëerd hebben, dat wij, ziende op het gebod en blind voor de toekomst, er naar gedaan hebben, toen wij een keuze moesten doen, niet wetende, waarheen de Heere ons leiden zou. Zoo heeft elke „vrijmaking" haar zaaksgerechtigheid, haar apologie voor God en menschen. En zulk een apologie is zeer belangrijk, want zij beslist over de vraag van gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid, van trouw of eigenwilligheid, van reformatie of revolutie. Zoo gaf Petrus reeds op het Pinksterfeest de eerste apologie (Hand. 2 : 37—39), dat zij daar het oude kerkfront waren met de oude papieren: Want u komt de belofte toe en uwen kinderen".

Maar wij kunnen ook over de Vrijmaking spreken, hoe wij daarin tot gehoorzaamheid geleid zijn door den Heere. Hoe Hij ons getrokken heeft, en gezet op den weg van Zijn kerk en van de samenvergadering dezer kerk. Reeds meermalen is de opmerking gemaakt, dat niemand onzer eenzelfden weg is gegaan, dat niemand een program had, dat ieder zijn eigen strijd en moeite heeft gehad om gehoorzaam te worden en den weg te zien, dien hij bewandelen moest. Er kwamen dan ook eersten en laatste n. Dat is reeds een bewijs, dat het werk der vrijmaking geen „plajimatige actie" is geweest onder leiding van Prof. Schilder, met liet doel een bepaalde reformatie te „beginnen", welke dan reeds jarenlang zou zijn voorbereid door „De Reformatie", en dat wij in de Vrijmaking met een „m e n s c h e n w e r k" zouden te doen nebben, zooals men gesuggereerd heeft. („Zij wilden er uit" zegt men hier in Amersfoort nog altijd.) „De Refonoatie" zou een „Schilder-fractie in de kerk gevormd hebben, om de „ideeën van Schilder" tot heerschappij te brengen, en toen dat niet lukte, zijn ze onder zijn auspiciën tot vrijmaking overgegaan, de eenheid der kerk verbrekende. Jawel, maar toen de dag kwam, waarop „de teerling was geworpen", en leeruitspraken en afzettingen ook de crisis brachten in de studeerkamer der pastorieën, toen bleek, dat er heelemaal geen „Schilder-fractie" was, want velen, die hem liefhadden om zijns werks wil, veranderden van vrienden in tegenstanders, en lieten hém staan, toen hij worstelde voor de rechten en vrijheden der kerk, voor haar belijdenis en kerkregeering. Zij kenden hem niet meer, toen het bleek; dat hij geen „ideeen" had, maar de kerkelijke papieren serieus nam. Er was geen „stafkwartier", om een uitdrukking van Ds J. H. Velema te gebruiken, als deze schrijft over de Doleantie. Er was in het orisisuur der Gereformeerde Kerken niets, geen „Reformatie", geen „K. S.". Daar waren alleen leerbesllssingen en vonnissen. En er moest een keus worden gedaan. De zware woorden van „kerkelijke muiterij" waren gesproken. En Dr Ridderbos had reeds geschreven: „Eer verdorre Uw rechterhand, dan dat gij daarmee de Acte van Vrijmaking zoudt onderteekenen". Het ging om een absolute keus. En zoo verliep de Vrijmaking, zooals elke „vrijmaking" verloopt, de ' persoonlijke geloofsworsteling om de goede keus te doen, om te blijven op den weg van Christus, de persoonlijke geloofsstrijd, waar onze handteekening staan zou, onder de Acte van vrijmaking, of onder den kerkelijken bul, waarmee Prof. Schilder en Prof. Greijdanus waren geëxcommuniceerd, want onder één van die zouden zij komen te staan, en zeker voor de' oogen van God en Zijnen Christus. Ik zeg dan ook, dat wij tot vrijmaking geleid zijn door den Heere. H ij heeft onze oogen geopend voor wat er werkelijk ging gebeuren. En tot vrijmaking geleid worden is geen gemakkelijke zaak geweest. Het was geen weg voor het „vleesch". Een krachtdadige bekeering is een groote weldaad. Maar hij, die krachtdadig getrokken wordt uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht, gaat een moeilijken weg. Immers hoever was hij reeds door de duisternis bevangen? En een reformatie is een groote gave Gods, maar zij, die er op gezet worden, gaan een zwaren gang. Alles te verliezen, om zóó alles te gewinnen. Ik zeide reeds, dat er eersten en laatsten waren. Eersten, die zonder weifeling kozen, die simpel neen zeiden, toen zij gedwongen werden te buigen voor een nieuwe hiërarchie. Er waren laatsten, die aarzelden, die trachtten de crisis te ontloopen, die nog een uitweg zochten, en die „krachtdadig" op den weg der gehoorzaamheid gezet moesten worden.

Ik wil nu een fragment beschrijven uit de geschiedenis der vrijmaking te Amersfoort. Een fragmen'. om te laten zien hoe de Heere mij de oogen opende, en mij tot een beslissing dreef. Ik doe dat alleen om den lof des Heeren te vertellen. Wij hadden in Amersfoort, hoewel de beslissingen reeds gevallen waren, de eisch tot conformeeren was gesteld, en velen in den lande zich reeds hadden vrijgemaakt, een zgn. „Godsvrede". Deze „Godsvrede" was op den kerkeraad aanvaard met het oog op den nood des tijds — de onvergetelijke hongerwinter van 1944—1945. Deze „Godsvrede" liep ten einde, toen het vrede geworden was, en Ds Holwerda een nota indiende, waarin hij met schriftuurlijke argumenten, en met een overvloedig bewijsmateriaal aantoonde, dat er een nieuwe kar aan de kerken bindend was opgelegd, en dat een nieuwe hiërarchie de kerken aan banden had gelegd, en van haar vrijheden had beroofd. Hij verklaarde openlijk noch de uitspraken, noch de kerkelijke vonnissen voor vast en bondig te kunnen houden. En hij noodigde den kerkeraad uit deze zaken te onderzoeken, zijn argumenten en be^vijsmateriaal te overwegen, en met hem te kom-en tot een Gode welbehagelijke beslissing, opdat de kerk van Amersfoort kerk van Christus bleve, bewarende de zuiverheid der leer, en het onvervreemdbaar privilege van de zelfstandigheid der plaatselijke kerk. Er was ook een verklaring van ds Popma, dat hij zich conformeeren kon aan de genomen beslissingen, zoowel dogmatisch als kerkrechtelijk, en hij noodigde den kerkeraad uit, al was het dan misschien met vele bezwaren, terwille van de eenheid der kerk, zich achter de Synode te scharen en haar besluiten voor vast en bondig te houden. Van mij was er alleen, omdat ik door schuldige nalatigheid te laat was, een'uiteen­ zetting, waarin ik verklaarde mij wel met de uitspraken 1942—'43 te kunnen vereenigen, mits deze niet gelezen behoefden te worden in het licht van Toelichting en Praeadvies. Maar dat, indien het mocht komen vast te staan, dat deze wel bindend waren voor wat betrof argumenteering en fundeering dezer uitspraken, wij ze dan als kerkeraad en gemeente niet voor vast en bondig mochten houden, weshalve de kerkeraad de dienaren des Woords moest ontslaan van de verplichting om deze nieuwe leer te leeren, en de roeping had aan de Synode te berichten, dat hij dit dogma der veronderstelde wedergeboorte niet als een ons geopenbaarde waarheid Gods kon aanvaarden.

Deze drie stukken waren ter tafel, toen de eerste kerkeraadsvergadering begon met op het agendum de drie nota's van de drie predikanten. De praesea opende deze vergadering met een gebed, waarin hij smeekte om de leiding van den Heiligen Geest, opdat wij in gebondenheid aan zijn Woord 's Heeren weg mochten gaan in de komende besprekingen. En hij opende de bespreking met te zeggen „dat wij niet zouden beginnen van uit een van te voren vastgelegd standpunt, maar dat wij zouden handelen over de zaak, die ds Holwerda op de kerkeraadstafel had gelegd en met elkaar zouden onderzoeken, of hij gelijk had, en er inderdaad een nieuwe leer bindend was opgelegd in strijd met Schrift en Belijdenis". Het debat zou dus eerst gaan over het dogmatisch gedeelte. Wij zouden dus k e r k e r a a d zijn, handelende naar eigen bevoegdheid overeenkomstig het bevcstigingsformulier „inzonderheid mede toezicht te nemen op de leering en den wandel der dienaren des Woords, ten einde alles tot stichting der kerk gericht moge worden, en d a t geen vreemde leer worde voorgeistel d". Verdedigde ds Holwerda de oude leer, of was hij bezig een leer in te voeren „welke nooit eenige geldigheid binnen de Gereformeerde Kerken had gehad? Persoonlijk was ik met dezen voorgestelden gang van zaken zeer ingenomen, mij voornemende mij dan ook te laten leiden van situatie tot situatie, en in de vaste overtuiging, dat het serieus gemeend was, dat wij nu als kerkeraad de leeruitspraken zouden toetsen aan de Schrift en aan de Belijdenis, en dat wij als kerkeraad zouden luisteren naar de argumenten en het bewijsmateriaal van ds Holwerda.

Maar niet zoodra geeft' de praeses gelegenheid om te spreken, of er staan verschillende sprekers op, dia reeds klaar zijn met hun oordeel. De eerste, die opstaat — ik noem hem nu maar broeder A. — zegt, dat hij ds Holwerda schorsingswaardig vindi. De nota laat hij liggen, de argumenten raakt hij niet aan, het bewijsmateriaal negeert hij. Hij is, zegt hij, persoonlijk geen voorstander van de veronderstelde wedergeboorte, maar ds Holwerda is schorsingswaardig. Dat was de eerste schok, die ik kreeg. Gaat het zóó toe met een conscientiekreet van een dienaar des Woords, die.aan zijn kerkeraad vraagt om hem recht te doen, om naar zijn betoog te luisteren. Het debat zou toch gaan over de leeruitspraken? Maar nauwelijks van mijn verbazing bekomen staat broeder B. op. Deze zegt ronduit, dat onze leer maar een zwakke weergave is van de denkbeelden en de gedachten der Schrift, en dat wij niet in onzen menschelijken hoogmoed moeten denken, dat het DE waarheid is, zooals wij die nu geformuleerd hebben. Het betoog van ds Holwerda zegt hem dan ook niets. Hij vindt het alleen erg, dat deze de eenheid der kerk verbreekt. Dat is een tweede opziener der gemeente, die ook moet waken over „de waarachtige en volkomen leer der zaligheid, welke alhier geleerd wordt". Als hij consequent is zal hij Ds Holwerda nooit kunnen schorsen, want alies is immers maar een zwakke weergave van de gedachten en de denkbeelden der Schrift? Toch zal hij het straks doen. Na dezen staat broeder C op. Hij betoogt, dat Ds Holwerda den kerkeraad niet voor de keus mag stellen achter hen te gaan staan of hem te schorsen. Ds Holwerda moet zijn eigen gewetensconflict oplc> ssen, en vr ij willig heengaan. (Ook Ds • Popma zal enkele maanden later schrijven, dat de bezwaarden „hun gewetensconflict aan de gemeente hebben opgedrongen".) Het gewetensconflict van dezen dienaar des Woords gaat den kerkeraad niet aan. Hij moet zijn eigen boontjes doppen, en als hij meent, dat hij deze leer niet brengen kan, dan moet hij heengaan. Hij moet zoo flink zijn anderen buiten zijn persoonlijke conflicten te houden. En ook deze opziener der gemeente heeft meegebeden om de leiding vaa den Heiligen Geest, en is ook accoord gegaan met het voorstel om de leeruitspraken te toetsen. Het was ook zijn roeping toe te zien, of Ds Holwerda de oude leer verdedigde of bezig was heimelijk een andere leer in te voeren. Maar dit alles interesseerde hem niet, deze conscientiekreet liet hem koud. „Alleen wie achter de Synode staat is Gereformeerd", zeide hij; Daarom was er voor hem maar één dilemma: conforme e-ren of heengaan. Maar geen woord over de argumentatie van Ds Holwerda. Geen poging tot weerlegging en ontzenuwen van het bewijsmateriaal. Synodus locuta est, causa finita est. Hij heeft zijn eigen ambt met eigen verantwoordelijkheid prijsgegeven. Het werd benauwd in de kerkeraadskamer. Een vierde spreker staat op. Hij verklaart, dat de Synode zijn volle vertrouwen heeft. Het gaat hier over dingen,

waarover wij als kerkeraad niet competent zijn te oordeelen. Wij moeten dat overlaten aan hen, die de Heere b o v e n ons gesteld heeft. En waar Ds Holwerda voor de Synode niet buigen wil, en meent 't beter te weten, daar vindt hij hem schorsingswaar d i g. Niet competent! Niet de kerkeraad waakt over de belijdenis der kerk, maar de Synode. Deze spreekt immers met profetische bevoegdheid, van Christus haar gegeven? En waar Ds Holwerda in verzet komt tegen deze hoogere vergadering, is hij schorsingswaardig. Zoo worden ook door dezen broeder alle argumenten en al het bewijsmateriaal ter zijde gelegd. Hij heeft ook meegebeden om de leiding van den Geest, en heeft niet geprotesteerd, toen afgesproken was de leeruitspraken te toetsen.

Zoo verliep de eerste kerkeraadsvergadering. De woordvoerders van dezen avond hadden hun besluit reeds genomen. Hij is schorsingswaardig! Ik weet, dat Ds Holwerda dien avond diep geschokt naar huis ging, omdat er ambtsdragers waren, die op serieuze argumenten niet meer ingingen, die van geen toetsing wilden weten, die hem schorsingswaardig vonden, zonder hem aan te hooren en te weerleggen. Maar ik zelf ging ook bitter ontgoocheld naar huis. In de Acte van Vrijmaking stonden (He ontzaglijke woorden, waartegen ik altijd nog in verzet was gekomen, omdat ik het niet gelooven kon: „sedert geruimen tijd opgemerkt hebbende het bederf in de Gereformeerde Kerken in Nederland, zoowel in de verminking of verloochening van de op Gods Woord gegronde geestelijke politie, orde en discipline of tucht der kerk, als in de verbastering van de leer, waarop gefundeerd is de bediening van de Heilige Sacramenten naar de verordineering van Christus in Zijn Woord; en in het thans Wel bevestigde misbruik der kerkelijke tucht, welke stukken naar onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis (art. 29) alle raken de merkteekenen der ware kerk". Zie, dat had ik maar niet kunnen gelooven. Maar nu kreeg ik de werkelijkheid voor oogen. Ik had nu zelf gezien, dat ambtsdragers vierkant hun ambt verloochenden, en hun b e 1 o f t e van het bevestigingsformulier schonden door tè weigeren een dienaar des Woords te hooren, en naar zijn betoog te luisteren. Zijn gewetensconflict interesseerde hun niet, hoewel hij krachtens roeping was „een ster in de rechterhand van Christus", aan de gemeente gegeven, om haar tot Christus te leiden. Zij verloochenden ook de zelfstandigheid der plaatselijke kerk, welke hun was toevertrouwd, en gaven de regeering der kerk over aan een Sj? node als opperkerkeraad. Zij vonden hem eenvoudig schorsingswaardig, omdat hij zich verzette tegen de macht, die Christus over hen gesteld had. Zij zagen de presbyteriale kerkregeéring niet meer, die Christus aan Zijn gemeente gegeven heeft. Zij wilden wel dienaren dezer Synode zijn, maar niet dienaren van Christus, hun eenigen Bisschop en Heere, aan Wien zij verantwoording schuldig waren, wat zij met dezen dienaar des Woords gingen doen. Zij gaven ook de b e 1 ij d e n i s omtrent de ware kerk prijs, waarvan wij een levend lidmaat zijn en eeuwig blijven zuilen. Ds Holwerda moest maar vrijwillig heengaan, ja waarheen? Zoolang wij belijden, dat buiten haar geen zaligheid is, en dat ieder schuldig is zich bij de ware kerk te voegen? Over dat waarheen bekommerden zij zich niet. Conformeeren of heengaan. En zoo niet, dan zou het gaan naar Art. 79 en 80 van de K.O.

Na deze kerkeraadsvergadering kwam ik in de crisis, omdat de keus niet meer te ontloopen was. Ik dacht aan het woord van Dr Ridderbos: „eer verdorre uw rechterhand". Maar ik wist, dat mijn handteekening nu komen zou óf in de afzettingsbul van Ds Holwerda, óf onder de acte van vrijmaking. Dat was niet meer te ontwijken. Ik wist nu heel zeker: Zij gaaa het doen naar artikel 79 en 80 van de K.O. En zij doen het zonder één argument weerlegd te hebben, zonder zijn bewijsmateriaal ontzenuwd te hebben. Zij gaan hun ambt niet bedienen naar Christus' bevel en opdracht, maar zij worden uitvoerders van den wil van .hun lastgevers. En in zulk een crisis heeft een mensch niets aan beschouwingen, aan meeningen, aan theorieën. Neen, dan wordt hij geconfronteerd, met het Woord Gods en met de Belijdenis, maar bovenal met God, Die in den hemel woont en met Christus, den eenigen Herder en Bisschop der gemeente. En in zulk een crisis komt de rechterstoel van Christus voor oogen — wat hebt gij g e 1 o o f d van de kerk, van het ambt, van de tucht ? En hoe hebt ge er naar gedaan, toen het er op aankwam? Hebt ge uw ambt recht bediend, toen ge te maken kreeg met een conscientiekreet van uw medebroeder en medebedienaar des Woords? Hebt gij hem recht gedaan? Hebt ge zijn argumenten getoetst, en naar zijn bewijsmateriaal geluisterd? En alzoo geconfronteerd met Hem, Die de Rechter is van hemel en aarde; heeft Hij mij op den weg der gehoorzaamheid gezet, en mij geleerd wat gelooven wel is. Gelooven is doen, gelooven is gaan naar het gebod. Gelooven is alleen maar zeggen: Dit is zonde voor God. Ik doe er niet aan mee. Ik geef geen broeder prijs aan de openbare schande van scheurmaking, die niet eena meer gehoord wordt, aan wien men zelfs geen ruimte geeft, om in den kerkelijken weg zich te stellen, voor wien men den weg van Art. 31 eenvoudig afsnijdt — confonneeren, of er uit. Ik had de crisis ontloopen. Ik had niet direct gekozen, toen de hoogleeraren Prof. Schilder en Greijdanus waren afgezet. Ik had niet reeht-uit gesproken van den Heere, voor Wien hun vonnis niet kon bestaan. Nu kon ik niet meer zwijgen. En ik vroeg een mond om te spreken, rechtuit over wat ik geloofde van de kerk en van het ambt en van de tucht, om te spreken naar Zijn Woord. En Hij gaf een mond. Het was de eerste schrede op den weg der vrijmaking.

Dit fragment van die eerste kerkeraadsvergadering schreef ik „om den lof des Heeren te vertellen". Ja, want ik meen dat juist in onze vrijmaking ook een nieuw licht is opgegaan over „De Reformatie". Wit het perswerk heeft gevolgd van den man, die vooral na 1934 haar kolommen vulde, die ziet nu duidelijk en klaar, dat hij geen eigen blad had om een eigen kring te vormen, maar dat hij „De Reformatie" gebruikte oin met elkaar toch Gereformeerd te zijn, en met elkaar te blijven bij de Gereformeerde b e 1 ij d e n i s, omdat op alle fronten de strijd tegen de belijdenis was begonnen. Hij gaf geen „mooie beschouwingen", en kwam niet met „nieuwe ideeën", maar hij kwam als een Schriftgeleerde, die, „in het koninkrijk der hemöleri onderwezen is, als een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengrt". Hij werkte met anderen mee, om te laten zien, hoe fijn het was Gereformeerd ^t e mogen z ij n, en welke r ij k e beloften er liggen voor hen, die de Schriften belijden als het onfeilbare Woord van God. Hij werkte mee met zijn groote talenten om den rijkdom der Schriften te zien, en de schatten der belijdenis te toonen. En dat velen naar hem luisterden, kwam maar niet vanwege zijn groote denkkracht — menschélijke denkkracht heeft nog nooit gewonnen voor het koninkrijk Gods — maar kwam, omdat hij overtuigde met het Woord Gods zelf. Ook uit zijn perswerk bleek, dat hij de kerken wilde dienen, en dat hij ons allen wilde meetrekken op den weg der gehoorzaamheid. Hij geloofde — dat bleek uit zijn artikelen — aan den triumf van het Woord Gods, en geloofde, dat dit Woord alleen de getrouwen zou vergaderen. Men spreekt vandaag over „kerkelijke leiders", en over „fanatieke leiders", en men kijkt dan allereerst naar „De Reformatie", Maar hij wilde nooit kerkelijke leider zijn, en wilde geen „S c h i 1 d e r i a n e n" kweeken. Dat bleek juist in de Vrijmaking. Toen hij de vijf vragen kreeg te beantwoorden met een categorisch ja of neen, toen deed hij, wat hij geloofde dat recht was. Maar hij schreef niemand. Hij spoorde niemand aan zich vrij te maken. Dat deed hij evenmin als Prof. Greijdanus. Hij zei simpel: Doe wat de Heere vraagt. Laten predikanten en kerkeraden hun ambt recht bedienen. Zij moeten de Synodale stukken bestudeeren en bewijzen, dat zij opzieners der gemeente zijn. En hij gaf het over aan den Heere en zag toe, wie er kwamen, en wie er gehoorzaam werden aan Hem. Als hij een zaak verdedigd had, dan was het de zaak der kerk. Vandaar ook zijn groote vreugde, toen het werk der vrijmaking zoo rijk gezegend werd. Hij zag daarin den triumf van het Woord Gods. Het werk der „Reformatie" droeg toch vruchten. Toch vruchten, hoewel van Augustus 1940 „De Reformatie" was weggevaagd. Toch vruchten, want nu bleek, w i e zijn artikelen „mooi" hadden gevonden, die zich door zijn werk Ansatze gegeven zagen voor hun eigen werk op den kansel en de catechisatie, èn w i e er door geleerd hadden zich met hart en ziel aan de Schriften te wijden, en aan de bestudeering der Belijdenis. Voor wie „De Reformatie" alleen maar „mooi" was geweest, en alleen maar werkmateriaal verschafte, die wilden na de vrijmaking haar niet meer lezen, die ontdekten nu ineens hoe verderfelijk dit blad eigenlijk wel geweest was. Het gejuich was ineens verstomd, en Prof. Schilder was plotseUng niet meer de „defensor fidei", zooals Prof. K. Dijk hem eens noemde. Maar voor wie „De Reformatie" een prikkel was geworden, om de Schriften te onderzoeken, die zeiden in het crisisuur der Geref. Kerken niet: „wij volgen Schilder", maar zij namen, mee door hem geleerd, de Schriften en de Belijdenis en de Kerkenorde, om het daar alleen mee te wagen. En onder hen waren eersten en laatste n. Maar ieder maakte een crisis door. Want juist „De Reformatie" ha; a hen mee geleerd om kerk en belijdenis serieus te nemen, hen mee geleerd op het voetspoor van Luther en Calvijn, van De Cock en Kuyper, dat het bij een conflict in de kerk alleen mag gaan om het Woord Gods, hen mee geleerd, dat niemand ooit de kerk mag uitloopen, maar slechts gehoorzaam heeft te zijn aan den Heere, hen mee geleerd, wat revolutie en wa', reformatie was. Ik durf dan ook gerust te zeggen, dat juist de Vrijgemaakten het meest geworsteld hebben met de kerk en met het ambt, en het meest gezwoegd hebben over de vraag: gaan wij nu den we; ? der gehoorzaamheid, of den weg der revolutie? Juist zij, die zich mee hadden laten onderwijzen door „De Reformatie" wisten het zoo goed, en juist zij hadden de kerk des Heeren zoo lief. Zij, die smaadden — en het nog doen — van een „Schilder-fractie", . hebben nooit begrepen, dat deze menschen nooit met een man zouden meegegaan zijn om aan den Heere ontrouw te worden, en de eenheid van Zijn kerk te verbreken.

En nu de vrijmaking is geweest gehoorzaamheid aan den Heere en het zoeken van de ware kerk, en het bewaren van het ambt om de gemeente tot Christus te leiden, nu het in de vrijmaking gebleken is, dat het ons niet ging om menschen, maar om den Heere, nu kunnen wij ook op de rechte wijze dankbaar zijn voor „De Reformatie", dat zij mede een instrument geweest is in 's Heeren hand „tot opbouwing van ^ijn lieve gemeente". Nu kunnen wij ook op de reonte wijze dankbaar zijn voor een man, hoogleeraar en hoofdredacteur die niet zichzelf gezocht heeft, maar het pad der gehoorzaamheid weer liet zien en dat pad ook zelf betrad. Het pad der gehoorzaamheid, zooals de Schrift ons dat heeft bekend gemaakt. Immers „al deze boeken alleen ontvangen wij voor heilig en canoniek om ons geloof daarnaar te reguleeren, daarop te gronden en daarmee te bevestigen". Dankbaar? Ja! Want wie den kerkdijken strijd van de laatste jaren serieus heeft gevolgd, die heeft gezien, dat de bewijsvoering der zaaksgerechtigh eid gegeven is aan hen, die zich mochten vrijmaken. Deze bewijsvoering der zaaksgerechtigheid heeft ook „De Reformatie". Het is zonneklaar gebleken voor wie werkelijk zien wil, dat de „Reformatie" geen zaakje verdedigt, maar de zaak des Heeren. Dit is haar roem van den Heere. Hij heeft dan ook in Zijn genade haar jeugd vernieuwd „als eens arends jeugd". Hij deed haar in 1945 weer verschijnen. Velen versmaden haar, velen vinden haar verderfelijk, velen negeeren haar. Maar laten wij hopen, dat zij ook in de toekomst trouw blijve, en alzoo dienstbaar blijve aan den opbouw der heiligen. Ook dan, als een keer aan „K. S." de pen ontglipt. Maar deze belofte hebben wij alleen, als wij het geloof bewaren, en in 's Heeren wegen gaan. Dat geldt nu ook voor „De Reformatie", en voor ons allen, ja voor de gansche kudde! Zie dan mag „De Reformatie", en dan mogen wij er nog velen meetrekken misschien op den weg der gehoorzaamheid. Want wij moeten blijven zoeken de gansche ku d-d e. Dat is de breede oecumenische taak, welke „De Reformatie" zich ten doel gesteld heeft. Laten wij haar daarin steunen met geheel onze ziel en meewerken, ieder' op zijn eigen plaats, aan de samenvergadering der kerk, den Heere vreezende als Zijne knechten, en wakende totdat Hij komt. ,

„De Reformatie" gaat vandaag misschien meer door kwaad gerucht dan door goed gerucht. Best, als zij maar bUjfl verspreiden den onnaspeurUjken rijkdom van Christus.

De Heere stelle haar ook in de toekomst tot een rijken zegen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

„De Reformatie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's