GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gedoopt worden = zich bekleeden met Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedoopt worden = zich bekleeden met Christus

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want zoovelen als gij in Christus gedoopt wordt, bekleeddet gij u met Christus. Gal. 3 : 27.

Paulus beschrijft de situatie van de geloovigen in de oudtestamentische kerk met twee teekenende beelden.

Eerst noemt hij hen menschen, die door de wet permanent onder bewaking worden gehouden. Ze waren om zoo te zeggen allen in een groot kamp opgesloten, waarvan de omrastering werd gevormd door de wet van Sinaï. Binnen die omheining moesten de Joden leven, werken en sterven. En de schoone vrijheid bereikten zij nimmer.

Daarna vergelijkt Paulus deze geloovigen der oude bedeeling met jongens, die onder het opzicht van een paedagoog, een knapenleider, waren geplaatst. Mozes' wet met haar tallooze voorschriften en bepalingen was voor zijn besef geüjk aan een man, aan wien de leiding, het opzicht, over een aantal jongens was opgedragen en aan wien dezen nu strikt moesten gehoorzamen. Ze mochten en konden geen stap doen zonder de goedkeuring van dezen „tuchtmeester". Zelfstandig, in vrijheid, handelen mochten zij nooit.

Zoo was het vroeger!

Maar nu, zoo voegt Paulus erbij, nu is het anders. Want nu is „het geloof" gekomen. Dat wil zeggen: Nu is door en in de komst van den Zoon Gods in het vleesch de bedeeling aangebroken, waarin het leven van Gods kerk en Gods kinderen volstrekt wordt beheerscht en gekarakteriseerd door het geloof in Jezus Christus. Nu is het de bedeeling, waarin zonneklaar werd geopenbaard en overal wordt gepredikt, dat alléén door het geloof in den Christus, uit louter genade, de volkomen verlossing wordt verkregen. En staande in dat geloof en levende in die geloofsbedeeling, zijn nu Gods kinderen vrij. Ze werden uit de omheining der wet geleid. Ze werden uit den greep en van het juk van den paedagoog bevrijd. Ze staan, leven en juichen in de vrijheid der kinderen Gods.

Dat het er in deze bedeeling des geloofs zóó voorstaat met de geloovigen, bewijst Paulus dan met het voor ieder duidelijke feit, dat zij allen „zonen Gods" zijn door het geloof in Jezus Christus. Door het geloof in Christus en de daaraan onlosmakelijk verbonden begiftiging met den Heiligen Geest, zijn allen die tot de gemeente behooren zonen Gods geworden! Neen, dat beteekent hier niet maar, dat ze door den Geest Gods wedergeboren worden — het drukt nog veel meer uit! Het wil vooral zeggen, dat de leden der kerk door het geloof in Christus en de gave van den Heiligen Geest tot de positie, den rang van vrije, zelfstandige zonen werden verheven.

„Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder den paedagoog! Want allen zijt gij zonen Gods door het geloof in Christus Jezus".

Dat was en is de boodschap van den apostel Paulus. Maar — Paulus volstaat er nu niet mee, deze waarheid zonder meer als waarheid te poneeren. Hij gaat wat hij betoogde ook „bewijzen". Hij zal namelijk iets noemen, waaruit onweersprekelijk blijkt, dat wat hlj sprak inderdaad waarheid is. Speciaal wil hij dan aantoonen, dat alle geloovigen zonen Gods zijn — en dat zij dat alleen in Christus zijn.

En zie: dit bewijs is voor Paulus gelegen in den doop. Want — zoo schrijft hij — zoovelen als gij in Christus gedoopt werdt, bekleeddet gij u me t Christus.

Als we dit woord overwegen valt ons eerst op, dat Paulus spreekt over een - gedoopt worden in Christus. Gedoopt worden is voor Paulus een gedoopt, een gedompeld worden in Christus. Zooals het doopwater den doopeling bij diens onderdompeling daarin geheel en al overdekt, omgeeft en doordrenkt, zoo worden alle gedoopten bij hun doop a.h.w. geheel in Christus opgenomen. Zij worden door Christus overdekt en omhuld. Zij worden van Hem doordrongen en met Hem vervuld. Of, zonder beeldspraak gezegd, zij worden in de nauwste, innigste verbinding met Christus gebracht.

Maar van dezen wonderlijken doop zegt Paulus nog veel meer. En hij doet dat op een gedurfde, ja, we zouden bijna zeggen, gevaarhjlce manier!

Paulus kent natuurlijk door en door die plastische, hebreeuwsche uitdrukkingen als: hij bekleedde zich met vloek als met zijn gewaad", en: dat mijn belagers met smaad bekleed worden" (Ps. 109 : 18 en 29). Welnu, deze beeldende spreekwijze van het zich met iets bekleeden ter aanduiding van diep-ingrijpende geestelijke veranderingen in het mensoheUjk bestaan, hanteert Paulus thans in verband met den doop! En zoo zegt hij-tot de Galatiërs, dat allen, die in Christus gedoopt werden, zich met Christus hebben bekleed.

Dat is wel zeer stoute beeldspraak! Want Christus wordt zoo voorgesteld als een kleed, dat de doopelingen in en met den doop aantrekken. Zeker, Paulus gebruikt deze beeldspraak meer. Doet aan den Heere Jezus, roept hij den Romeinen toe (13 : 14). Ook spreekt hij over het aandoen - van den nieuwen mensch (Ef. 4 VS 22—24, Col. 3 : 10). Maar alleen hier spreekt hij van-dit „aandoen", „aantrekken" in verband met den doop. En dan wel zoo, dat de doop het aantrekken van Christus is!

Als wij nu iets van dit paulinische woord verstaan, wordt het voor ons heerlijk. Wij staan immers van nature voor God schamel en naakt, ja, verdorven en onrein van boven tot beneden. We zijn van nature bekleed, zoo zegt Luther, met den rok van vellen, die onze aardsche vader Adam droeg. En dat is een doodehjke rok en een zondig kleed. Want het dragen van dien rok beteekent, dat wij allen onder de zonde geworpen en verkocht zijn en dat nu een gruwelijke blindheid en onwetendheid in ons is, welke maakt, dat we God niet kennen. Hem niet vreezen en liefhebben, maar verachten en haten. Dat kleed is onze oude, verdorven, zondige natuur, die we van Adam hebben geërfd en die Paulus gewoonlijk den ouden mensch noemt en dien wij nu, mèt al zijn werken, uit moeten trekken!

Maar zie, in en door den doop geschiedt het wonder dat wij Christus aandoen. Hij is het schoone, reine feestgewaad waarmee wij in en door den doop worden bekleed en waarmee wij als gedoopten voor God verschijnen en door Hem worden aangenomen. Gedoopten treden voor Gods troon niet in de gestalte en de gesteldheid, welke zij in en uit zichzelf bezitten en vertoonen. Neen, zij komen voor God „in" Christus, „in" alles wat Hij voor hen verwierf. God ziet hen om zoo te zeggen „in" den naam en den persoon van den Heiland. Zij zijn door Hem en door wat Hij is omhuld en in Hem verborgen. Zij verschijnen voor God, bekleed en gesierd met Christus' gerechtigheid, heiligheid en zaligheid; met de door Hem verworven vergeving der zonden en den door Hem geschonken Heiligen Geest.

Zie, dit alles is het zich bekleeden met Christus. En dit alles geschiedt op het moment van het gedoopt worden en in den doop.

Kortom: dit alles IS de doop.

Wanneer Calvijn deze woorden uit den brief aan de Galatiërs bespreekt, stelt hij deze vraag: Is wat Paulus hier als reden voor zijn betoog aanhaalt niet zeer zwak? Hij zegt immers: want zoovelen als gij in Christus gedoopt werdt, bekleeddet gij u met Christus. Maar is het niet zoo, dat in o zoo velen, ja in verreweg de meesten, de doop geen uitwerking heeft en dus die bekleeding met Christus feitelijk niet tot stand komt?

Op deze vraag antwoordt Calvijn dan als volgt: Paulus is gewoon op tweeërlei manier over de sacramenten te spreken. Als hij met hypocrieten te doen heeft, die met de uiterlijke teekenen pralen, predikt hij wat voor een ijdel en nutteloos ding het uiterlijke teeken is en gaat hij hevig tekeer tegen hun verkeerd vertrouwen. Waarom hij dat doet? Wel, hij let dan niet op de instelling Gods maar op de verdorvenheid van die goddeloozen!

Wanneer Paulus evenwel de geloovigen toespreekt, welke de teekenen op de goede manier gebruiken, dan verbindt hij die teekenen steeds met de w a a r - he id welke zij afbeelden^). Dat wil zeggen, dan verbindt hij het bekleed worden met Christus, het ontvangen van de vergeving der zonden, de vernieuwing des levens, kortom Christus met al zijn weldaden mèt het teeken!

Vraagt men nu waarom Paulus dit doet, dan moet kort en bondig geantwoord worden, dat God in de sacramenten geen ijdele praal ten toon spreidt, maar dat Hij datgene, wat de ceremonie afbeeldt tegelijk en metterdaad aanbiedt. Op grond hiervan is ook, overeenkomstig de instelling Gods, de waarheid van het sacrament met de teekenen verbonden^).

Wanneer nu iemand hier vraagt: kan het nu gebeuren, dat door een vergrijp van de menschen het sacrament niet is wat het afbeeldt, dan is het antwoord makkehjk: Door de goddeloozen wordt niets van de sacramenten afgenomen zóó, dat ze hun natuur en kracht niet zouden behouden — ofschoon zij geen enkele vrucht daarvan bemerken^). Want de sacramenten bieden zoowel den goeden als den kwaden Gods genade aan. En zij beloven niet op bedriegelijke wijze de genade van den Heiligen Geest. De geloovigen ontvangen hetgeen aangeboden wordt. De goddeloozen bewerken wel, dat voor hen van geen nut is wat aangeboden was, maar ze kunnen niet teweeg brengen, dat God niet trouw en de beteekening van het sacrament niet waarachtig zou zijn*).

Het is weer, als steeds, hetzelfde: de sacramenten zijn en blijven wat ze krachtens Gods instelling zijn. Ze zijn en blijven dat onverschillig - wie en hoe de menschen zijn, aan wie ze worden bediend. En zoo i s de doop het zich bekleeden met Christus. Dat is zijn onveranderlijke wezen! C. V.


1) Quum autem fideles alloquitur, qui rite utuntur signis, illa tune conlunglt cum sua veritate, quam figurant.

^) Neque enim fallacem pompam ostentat in sacramentis, sed quae externa caeremonia figurat, exhibet slmul re ipsa Hinc fit ut Veritas secundum Dei Institutum coniuncta sit cum signls.

3) Nihil sacramentls derogari per Implos quin suam naturam et virtutem retlneant: quamvis ipsi nullum sentiant effectum.

4) Sacramenta enim bonis perinde ac mails Del gratlam offerunt, nee fallaciter promlttunt spiritus sanctl gratlam: fideles quod oblatum est, reclpiunt. ImpU, respuendo, faclunt quidem ut sibi nihil prosit quod erat oblatum: quln Deus slt fidells, et verax sacramentl signiflcatlo, facere nequeunt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Gedoopt worden = zich bekleeden met Christus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 februari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's