GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Keukenmeisje en archaeoloog, —  en het lied van het Lam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Keukenmeisje en archaeoloog, — en het lied van het Lam

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice,

Of je geabonneerd bent op het tijdschrift „Kerk en Theologie", weet ik niet. Het Is nog jong, de tweede jaargang is nog bezig te loepen. Uitgaaf van Veenman, in Wagenlngen. In de eindredactie (van drie leden) zitten twee barthlaansche hoogleeraren, de Heeren Haitjema en Van Niftrilt. Nu weet je genoeg, wat de richting (loos-Seid) betreft; dit zinnetje zou natuurlijk kwalijk worden genomen door den chroniqueur van het orgaan, éls hg het zou lezen.

In het Julinummer trof me een zeer korte „overdenking", zal ik maar zeggen, onder het opschrift: De keukenmeid. Dat Is een ouderwetsch woord, uit Stastok's tijd. Ik houd er niet van; trouwens, het herinnert ons te pijnlijk aan een goeien tijd, die voorbij Is.

Maar goed, de schrijver, ds F. R. A. Henkels van Haarlem geeft daar enkele gedachten, onder het opschrift „De Keukenmeid", en zulks „naar aanleiding van" Ex. 14 : 22. Daar hooren we, dat de kindereu Israels op het droge gingen in het midden der Roode Zee; en de wateren waren hun een muur, aan hun rechter-, en aan hun linkerhand.

Schrijver teekent de situatie: midden In het gevaar zijn, omringd zijn van den dood. En ineens: een geopende weg. Gekregen, niét gemaakt. Een veilige weg.

Maar hóe (=: hoezeer) veilig de weg is, en hóe de weg veilig is (hoe = op welke manier, door welk middel), och, dat zie je pas later, als je erdoor heen gekomen bént. Later komen de „verklaringen": zóó en zóó is 't gegaan; langs dlèn en dien weg was 't mogelijk: zóó en züs lagen de causale verbanden. Kijk, zegt de schrijver: daar heb je nu, bij de Roode Zee, het verschil tusschen een keukenmeid en een archaeoloog. De archaeoloog is de man, die van „oudheden" verstand heeft. Het schijnt, dat de schrijver vindt, dat zoo'n man hier Inderdaad wat zou kunnen geven als bijdrage tot de kennis der werkelijke feiten bij Israels doortocht door de Roode Zee, „De archaeoloog kijkt naar het landschap, de meren met hun trekkende wateren, naar de zonderling zich samenvoegende winden en getijden". Hij „kijkt" (ik dacht, dat „kijken" wat anders was, maar daar ben ik maar A. V. voor), en daarna „weet" hij, zegt ds Henkels. Hij komt met een „verklaring", die archaeoloog: zóó en züs troffen de voorwaarden samen. De archaeoloog past alles In elkaar: hij bezorgt „een meer of minder passend mo-

zalftk, waarin alles zijn plaatsje vindt". „Zelfs God kan daar ook nog wel bij, desnoods, desverlangd".

Die laatste grimmige volzin is van ds Henkels; en dat Is maar gelukkig, want je merkt eruit, dat hij dien archaeoloog toch maar amper kEin verdragen, bij de bespreking van het wónder, dat God zijn volk een smallen weg bereid heeft door zijn sterken arm.

Maar nu — tegenover den archaeoloog de keukenmeid.

Die archaeoloog (beroepshalve) moet er niet door. Het keukenmeisje wel. , , Zij met al de anderen" (zegt de schrijver; gelukkig krijgt de archaeoloog toch ook nog een kansje achteraf....). En zie — terwijl nu de archaeoloog gaat betoogen, daar gaat het keukenmeisje zingen. „Van haar nu zeggen de oude Rabbijnen, dat aan het strand van de Rode Zee een doodgewone keukenmeid van Gods heerlijkheid precies evenveel en niet minder kreeg te aanschouwen dan het zeldzame deel was van de extatische vizionair Ezechiël in diens meest vervoerde ogenblikken". De schrijver kan zich wel vinden in die oude rabbijnen. „De rest is archaeologie".

Men kan het ook zoo zeggen, vindt ds Henkels: de archaeoloog spreekt van het stollen der watermuren, ter rechter-en ter linkerhand. De keukenmeid echter spreekt over iets totaal anders. Ze spreekt van den weg daartusschen, den smallen, den veiligen. Of eigenlijk spreekt ze niet — want in de keuken zingt ze. Daartoe Is ze gedoopt. De schrijver wou wel zulk een keukenmeld zijn. Liever dan een archaeoloog.

Tot zoover de schrijver. Op den achterkant van den omslag beveelt de uitgever een boek aan van den archaeoloog Prof. Dr Th. C. Vriezen: Palestina en Israël. Maar dezen keer staat de archaeoloog met den rug naar het verleden en het gelaat naar de toekomst. Dat kan natuurlijk ook. Je blijft er dezelfde bij.

Die confrontatie — op geduldig papier — van het meisje en den archaeoloog, van zangster (op een afstand, want de jongedame blijft „In haar keukeu") en betooger (op een afstand, want de oude heer kan Mozes' eeuw niet meer terughalen) — ik mag ze wel. De tegenstelling komt, in wat anderen vorm, eenigszlns neer op de bekende contrasteering van: speler en toeschouwer. Het is een geliefkoosd thema van Barthianen. De speler (denk aan de arena, speler kan dus wel vechter en worstelaar zijn), de speler zit midden in de worsteling: het gaat hem om dood en leven. Maar de toeschouwer zit maar toe te kijken: den idealen stand te construeeren en den werkelijken stand te reconstrueeren. Hij praat erover, hij redeneert erover, misschien schrijft hij er wel een artikel over in dat verschrikkelijke blad „Sport". Maar het raakt hem de kouwe Weeren niet, laat staan de warme huid, laat staan het kloppend hart.

Verwondert het jou niet een beetje, dat de schrijver het zangmeisje in haar keuken achterliet? Ik zou liever de keukenprinses hebben genomen, die door die zee moest. Dat zegt de schrijver óók wel, maar hij laat ze ook in de keuken zingen. En ik geloof, dat ze, zoodra ze weer lu de keuken is, heel wat geleerd heeft van dominees, en onderwijzers, en boekenschrijvers, kortom van gelóóvige beschouwers en geloovende , , archaeologen". Zoodat ik de confrontatie van die twee figuren wel een beetje minder pijnlijk maken wou. Ik zing liever met het meisje na de geloovige beschrijving van den Schriftgetrouwen archaeoloog. Ik heb al eens zoo iemand hooren zingen. Hij heette Esser. Dr J. J. Esser. Zoo wijs en geleerd en peuteraohtig als die archaeoloog. Maar zoo vroolijk in den Heere en zoo verrukt eenvoudig als dat keukenmeisje.

Maar weet jij, waarom ik aan dat artikeltje van ds Henkels terugdacht?

Omdat Ik het tijdschriftnummer verder doorlas, en toen ook een artikel van dr J. G. Woelderink tegenkwam. Het handelt over „de volkskerk".

Toen ik dat had doorgenomen, zat dat probleem keukenmeisje-(archaeo)loog me ineens weer , , in kop te malen", zeggen de Groningers, geloof ik.

Dr "Woelderink — en die onder de Barthianen. Dat wil zeggen: onder de keukenmeisje-logen. Onder hen, die betoogend als de geraffineerdste, en systematiseerend als de taaiste schoiasticus, de figuur — op papier - ^ hebben uitgeknobbeld van het zingende kéukenmeisje als oogenblikstype (en dus heelemaal geen echt type) van den mensch, die alleen maar „in het oogenblik" God „hoort". Wel „geloovend", maar niet „geloovig". Als dat keukenmeisje, dat in haar „oogenblikkelijkheid" natuurlijk alle beschrijving van archaeologen, en anthropologen, en theologen en alle andere-logen tart, eenmaal erkend is als de werkelijke geladen, gespannen hoorderes-van-'t-Woord, dan blijft ze wel in de keuken, en laat de archaeo­ logen rustig een stel boeken plus een theocratie en een kerkenordening voor elkaar brengen.

Dr Woelderink onder de barthianen.

Neen, neen, geen barthiaan. Maar onder hen werkende. En mèt hen publiceerende. Dat lijkt me een der eerste en meest tastbare schadeposten, die op rekening staan van de kwade suggesties der nieuwe Hervormde „Kerkenordening". Die is een ramp, dunkt me, tienmaal erger dan , , 1816", Want zonder ook maar één geloofjvraag scherp gesteld, laat staan beantwoord, laat staan opgelost te hebben, komen nu onder de kruisvaarders-leus „God wil het", al die hervormde menschen bij elkaar, wisschen de grenzen uit, begraven de strijdbijlen, waarop een deel himner het monogram van „Christus-Koning-Profeet-Borg" geschreven had, en gaan nu hand in hand het vlot betreden, dat afdrijft op den stroom, die , , de kerk" afvoert naar de zee van 't zich assocleerend chris-' tendom — in „dienstauto's" trekken ze naar de „dienstvlotten", de gelijkschakeling tegemoet. Holland henkt sich selbst.

Woelderink onder de barthianen — ik vind het toch zoo jammer. Destijds hebben we allemaal veel van hem gehouden. Toen Hepp ook hèm te lijf ging, wisten we: de bestrijding raakt de kern niet, en Woelderink ziet inderdaad dingen, die Hepp niet ziet. Hij zag veel van de sacramenten, dat Hepp niet wilde zien, en toen niet meer kón zien — hij was op weg naar de prutserij van 1944. Woelderink zag veel in de gereformeerden van den bloeitijd, en in het verbond, en in den mensch, en in het conflict Reformatie-Wederdooperij, dat Hepp niet zag. Wij hebben allemaal van dien man gehouden, al begrepen wij: hij is mis in het „stuk der kerk". In het stuk der kerk lijkt hij, dachten we, op den archaeoloog, meer dan op de keukenmeid.

En sommigen zeiden toen al: als 't op dat ééne punt mis Is, dan komt er meer uit zijn verband.

Ik geloof het ook.

Nu hebben ze de Hervormde Kerk opgedrongen een , ^rcliaeologen"-werkstuk van comme ga, genaamd de nieuwe Kerkenordening. En kort daarna zie je ook Woelderink met de archaeologen-van-het-keukenmeisjes-Erlebnis in zee gaan. Die hebben de nieuwe kerkenordening gemaakt. Ik hoorde een besten, vromen hervormden man zeggen: is 't niet een wónder, dat God nu al die partijen, die zoolang mekaar bevochten hebben, in eens bij elkaar brengt? Ik dacht: daar heb je dezelfde ziekte als ons wordt opgedrongen onder den naam van gezondheid: je gaat maar eens praten, zegt maar: ik ben móe van den strijd (een nette term voor: beu van wat ik als Gods waarheid heb aangediend), en kijk, de gebraden vredesduiven vliegen je tn den mond.

Woelderink onder de barthianen. Zijn boeken gaat hij afschrijven. Zijn prachtige studieresultaten worden gehonoreerd, en , , eerlijk" ook, door archaeologen, want ze zijn ook archaeologlsch knap. Maar het keukenmeisje In Woelderink oefent de stem voor den koorzang. Tekst: het maaksel van Woudschoten: kerkenordening der volkskerkeenheid.

En nu gaat Woelderink over de volkskerk schrijven. Niet zóó, maar zoo. De archaeoloog in hem vecht tegen andere archaeologen. Hij is nog druk aan het „onderscheiden", om niet de valsche, doch de ware volkskerkidee aannemelijk te maken.

Maar het blijft de volkskerk.

Ik vertel je maar niet, amice, hoe het volgens Dr Woelderink dan niet en wèl moet met die volkskerk. Ik vertel je alleen maar dat ik het naar vind, dat ook die man in dien kring terecht gekomen is. Het aantal dergenen, die de Barthiaansche ideologie-der-keukenmelsjesgestalte gaan overnemen, of goedpraten, groeit. Bij de hervormden, en bij de synodocrateu. Als 't in de kerk mis gaat, wordt er meer losgemaakt. Uit kerkelijke misère komt het voor een deel, dat menschen, die moesten vechten-op-leven-en-dood-met-Barth, toch eigenlijk zeggen: nou ja, is 't dan zóó erg? Ze breken de gelederen, ' en kijken uit naar die dienstauto, die je naar dat vlot moet brengen. Het vlot naar de zee der „oecumene". Ben Roode Zee „gebeurt" niet meer.

Dat keukenmeisje van den haarlemschen dominee zong — als ik goed combineer — eerst bij de Roode Zee zelf onder Mirjam en later „in haar keuken". Nu — er is een lied van Mozes (bij de Roode Zee) èn later komt er een lied van het Lam (Ex. 15, Openb. 15).

Ik hoor veel archaeologen praten over „de kansen der kerk". Gek, dat die kansen-speculanten zoo secuur op archaeologen lijken, en dat ze de Barthiaansche kans van een gemeenschappelijk anti-kansberekenings-en-prowaagstuk-front hebben aangegrepen met succes. Ze praten sdmen over „Wagnis" (waagstuk, kans zonder kansberekening). Dat w^s de kans der rekenaars. Ze waren erbij als de pinken.

Wil ik je eens wat opbiechten. De Vrijmaking van 1944 — dat was nu eens geen archaeologen-beschrljving, doch dienstmeisjes-gang en dienstmeisjes-zang. Ili wou, dat er anderen waren, die het weer eens aandurfden, doodgewoon je gang te gaan in de kerkvraag, zonder rechts of links te zien. En vooral, zonder te DOEN, of je rechts of links niet ziet. Er zijn immers ook archaeologen in het costuum van 't dienstmeisje; en als 't dan eindelijk voor mekaar is, zingen ze in keukenmeisjes-costuum, uitblazend van archaeologen-berekenlng: psalm 133!

We hebben allemaal onze Roode Zee. Je moet niet zeggen: eerst moet ik daar en daar zijn, en eerst moet 't K.N.M.I. van De (Kerk) bilt die en die weersverwachting hebben omgeroepen, en dan pas zal ik gelooven: er is een Roode Zee, en nou móet ik wel een daad doen: het water In of — farao tegen 't lijf. M'n goeie man, de lui die zóó praten, hebben allemaal kaarten op zak, en theorieën, ook over de kènsen, die God ons geeft om nog eens 'n Roode-Zee-crisis te beleven. Kortom: het zijn archaeologen. Je hoort ze 't zeggen: mijn kerk verlaten? ' Meneer, ZOOLANG ze dit of dat niet doet, ZOOLANG ik dit of dat nog mag (want jij kunt mij niet schelen)-, zoolang is het geen valsche kerk, en hebben we geen Roode-Zee-impasse. Jammer voor Mirjam en het keukenmeisje, dat die het archaeologenwoord „impasse" niet gekend hebben.

Maar laat al die lui praten.

Ben Roode Zee, die zoek je niet op, en die ga je niet uit archaeologen-vliegtulgen verkennen voor den kartografischen dienst. Je staat er ineens voor: „ze" bevelen je wat onzinnigs. God zegt: niet doen, want dan maak je je zonden nog maar meer, en dan doe je 't niet, en dan heb je de Roode Zee-passage. Je komt er door en je hebt de kerk weer en je gaat zingen met 't keukenmeisje en je vraagt de archaeologen van je kerk, of ze asjeblieft Schriftconform de situatie willen beschrijven. Al zingend onder 't schrijven.

We stikken niet onder de archaeologen. Dat is bruikbaar volk, als ze geloovig zijn tenminste. We stikken alleen maar van de bedorven lucht: archaeologen van het koudste bloed, maar geschminkt als het moderne keukenmeisje met rooie nagels. Ze zingt, maar ze zingt mij te mooi. Ze zingt geen Mlrjamslied, maar — is 't niet casueel — den Barthiaanschen Schlager.

En toch zijn we op weg, in onze UIT alle volk gewonnen kerk, naar de stranden waar het Lamslied wordt ingezet. Kun je weer zingen, ouwe vrijgemaakte jongen? Zing dan mee. Zing met je archaeologen-object

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1951

De Reformatie | 4 Pagina's

Keukenmeisje en archaeoloog, —  en het lied van het Lam

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1951

De Reformatie | 4 Pagina's