GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Wees niet hooggevoelende, maar urees"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wees niet hooggevoelende, maar urees"

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rom. 11 : 20.

Paulus spreekt in Rom. 11 over de verwerping van Israël en de aanneming der heidenen. Groot waren de voorrechten, aan het oude volk Gods geschonken.

De apostel heeft die voorrechten opgesomd in Rom. 9 : 4, waar hij van zijn broeders zegt: Welke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en den dienst Gods, en de beloftenissen; welker zijn de vaderen, en uit welke Christus is zooveel het vleesch aangaat, dewelke is God boven aUen te prijzen in der eeuwigheid. Amen".

Maar hoe groot die voorrechten ook mochten zijn, het oude volk Gods is aan den toom Gods niet ontkomen, toen het verviel tot eigenwilligen godsdienst en het werd tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk (Rom. 10 : 21).

God heeft getoond, dat Hij de Pottenbakker is en zijn volk als leem in zijn handen. De groote meerderheid van Israël is wegens ongeloof door den HEERE verworpen. Al heeft God in zijn verkiezende liefde zich nog 7000 mannen overgelaten, die geen knie voor Baal hebben gebogen (Rom. 11 : 4).

Nu heeft God in zijn ondoorgrondelijke beschikking en onnaspeurlijken weg den val van Israël doen dienen tot de zaligheid der heidenen.

Het boek der Handelingen kan ons dat op vele plaatsen leeren.

Eerst predikte Paulus het evangelie in de synagogen der Joden.

Het resultaat was gewoonlijk, dat eenigen de blijde boodschap geloofden.

Maar de massa verhardde zich en wierp Paulus uit de synagoge.

En dan wendde deze zich tot de heidenen.

Zóó werd de val van Israël den rijkdom der wereld (Rom. 11 : 12).

En de verwerping der Joden leidde tot verzoening der heidenen (Rom. 11 : 15).

Het zou nu kunnen zijn, dat de heiden-christenen met zekere minachting op het volk der Joden neerzagen. Dat was nu toch maar het verworpen volk Gods.

En zij waren dan toch rnaar in hun plaats aangenomen.

God had takken uit den olijfboom uitgebroken.

En heidenen waren als nieuwe loten op den ouden stam geënt.

Paulus waarschuwt de heiden-christenen tegen hoogmoed.

„Zoo eenige der takken afgebroken zijn en gij, een wilde olijfboom zijnde, in hun plaats zijt ingeënt en des wortels en der vettigheid des oUjfbooms mede deelachtig zijt geworden, zoo roem niet tegen de takken.

En indien gij daartegen roemt — dan doet gij dwaas, want •—• gij draagt den wortel niet, maar de wortel u" (Rom. 11 : 17, 18).

Daarop zou een heiden-christen kunnen zeggen: .., De takken zijn afgebroken, opdat ik zoude ingeënt worden" (vs 19).

Ge ziet den man een hooge borst opzetten en hoort dat met nadruk uitgesproken woordje: i k. Ik ben dan toch maar in zijn plaats gezet.

Paulus antwoordt: „Het is wel". We zouden enkele letters willen toevoegen: Het is welletjes! Paulus wil daarmee zeggen: Ge hebt wel gelijk, dat is wel waar, maar daarmee is alles niet gezegd.

„Zeker, zij zijn af gebroken, door ongeloof en gij staat door het geloof".

De Kantt. hebben dit vers wel goed verstaan, als zij aanteekenen: „Dat is: doch dit moet gij daarbij weten en gedenken, dat zij afgebroken zijn door hun ongeloovigheid, waartoe gij ook van nature zijt genegen, en mede zoudt kunnen vervallen, zoo gij hun voorbeeld zoudt navolgen".

Daarom: „Wees niet hooggevoelende, maar vrees".

Het past een christen niet hoogmoedig te zijn. Of een hoogen dunk van zijn eigen waardigheid of kracht te hebben.

Hij moet liever vreezen. Dat legt de Kantt. als volgt uit: Namelijk, dat gij niet mede in ongeloof valt en daardoor ook afgehouwen wordt. Deze vrees is een heilige zorgvuldigheid om in het geloof te volharden, die met de verzekering der zaligheid wel kan bestaan" (Fil. 2 : 12).

God heeft de natuurlijke takken niet gespaard. Leden van het volk uit Abraham gesproten heeft God verworpen. Maar dan zal God de vreemde takken — de heiden-christenen •— ook niet sparen, als ze niet volharden in het geloof.

„Wees niet hooggevoelende, maar vrees".

Dat zegt de HEERE ook nog tot ons. En wij allen hebben wel noodig, onder de tucht van dit woord ons te stellen.

Hoogmoed is één van de wortelzonden, die moeilijk worden uitgeroeid.

Die zonde zit, om zoo te zgggen, in ons ingeroest.

We willen gaarne wat van beteekenis zijn of lijken.

En het is toch zoo dwaas.

„Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen?

En zoo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen hadt? " (1 Cor. 4:7).

Juist omdat we staan door het geloof zullen we niet hooggevoelen van ons zelf, maar vreezen.

Want het geloof verwacht en ontvangt alles van den HEERE.

Het geloof zelf is een gave Gods, zoodat we alleen maar roemen mogen in den HEERE.

En het geloof is geen kracht of deugd of prestatie van ons, waarop we voor de toekomst zouden kunnen steunen.

Wie oprecht gelooft erkent eigen schuld en zwakheid en erkent geen oogenblik te kunnen staande bUjven uit zichzelf.

Die bidt dagelijks: Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze.

Hoogmoed is levensgevaarhjk. Want hoogmoed komt voor den val.

We zien het aan den apostel Petrus.

De HeUand had z'n apostelen voorzegd, dat ze allen aan Hem zouden geërgerd worden. Ze zouden Hem allen verlaten of verloochenen (Matth. 26 : 31).

Dat woord heeft Petrus niet met zorg vervuld. Het heeft hem niet doen vreezen en beven. Petrus was hooggevoelende. Hij nam dat niet.

Z'n antwoord op deze waarschuwing was: „Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden" (vs 33).

Als de Heere hem dan nogmaals gewaarschuwd heeft en gezegd, dat Petrus Hem drie maal zal verloochenen, dan is de hoogmoedige reactie van den rotsman: „Al moest ik ook met U sterven, zoo zal ik U geenszins verloochenen".

Deze hoogmoed kwam Petrus duur te staan.

Als een slavin naar Petrus wijst en maar even het vermoeden uitspreekt, dat hij ook bij den Galileër behoort, loochent hij het met kracht.

En tenslotte bezweert hij het bij hoog en laag, dat hij Jezus niet kent. v. 74. Hij heeft door dczeu val. wel wat geleerd.

Hij schrijft in z'n eersten brief: Zijt met de ootmoedigheid bekleed, want God wederstaat de hoovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade". 5 : 5.

Laten we maar vreezen. Voor val in een zonde, waartoe we „aanleg" hebben.

Menig christen heeft een „doom in het vleesch", doordat hij zich z'n leven lang moet verwijten niet op z'n hoede geweest te zijn voor een bepaalde zonde.

We moeten ook maar niet denken, dat we niet kunnen uitvallen door ongeloof. Wat ons betreft zou het ons honderdmaal kunnen overkomen.

„Zoo dan die meent te staan, zie toe dat hij niet valle". 1 Cor. 10 : 12.

Niet alleen enkele personen, maar ook gemeenschappen kunnen hoogmoedig worden. Een heele kerkgemeenschap kan een hooge borst opzetten en hoog van den toren blazen. Dan komt er een geest van : Wijk je weg, hier zijn wij!

Dan begint de kerk te roemen op haar groote mannen, op haar geweldige prestaties, op haar perfecte organisatie enz. enz.

Dan vergeet de kerk, dat ze een ruïne kan worden onder Gods gericht.

D'an vergeet de kerk van Gods genade te leven.

Dan vergeet die gemeenschap, dat er in de geloovigen nog groote zwakheid is, waartegen ze door den Geest alle dagen huns levens hebben te strijden.

En dat ze gestadig hun toevlucht moeten nemen tot het bloed, den dood, het lijden en de gehoorzaamheid des Heeren Jezus, in Wien ze vergeving hujmer zonden hebben door het geloof in Hem. Ned. Gel. Bel. art. 29.

Als deze zonde in een kerk doordringt en voortvreet, dan is dat het begin van het einde. God wederstaat de hoovaardigen.

Maar den nederigen geeft Hij genade.

Ik schrijf deze dingen niet, opdat de lezers zouden denken of zeggen: Ja, zoo was het daar en zoo is het ginds en elders gaat het mis.

Maar opdat wijzelf ons maar wachten voor die zonde, die ook bij ons voor de deur ligt en w© maar zouden vreezen.

Gelooven we dat God alleen groot is en dat volken bij ifem geacht zijn als een druppel aan een emmer en een stofje aan de weegschaal?

Gelooven we dat het volk des HEEREN z'n ontstaan en bestaan en z'n blijven bestaan in de toekomst alleen aan de genade Gods te danken heeft?

Gelooven we dat Gods verkiezende liefde de bron is van al wat de 7000, die hun knie niet buigen voor Baal, zijn en hebben?

Gelooven we, dat het de HEERE is die Reformatie geeft en dat Hij een overblijfsel doet wederkeeren tot Zijn Woord en dienst?

Kennen we den HEBRE en erkennen we Hem in de almacht van Zijn genade, die dooden levend maakt en de dingen, die niet zijn, roept alsof zij waren?

Dan zullen we ook verstaan hoe dwaas en goddeloos en gevaarlijk de hoogmoed is. Dan hebben we door den schijn heengezien en onszelf leeren kennen als zwakke, kleine, zondige menschjes, in ons zelf minder dan niet en ijdelheid.

Dan zien we dat de kerk en het volk des HEEREN op zichzelf — met alle zoogenaamde groote mannen er bij — zich geen dag op de been kan hcwden.

Dan leeren we roemen, ja zeker, maar roemen in den HEERE alleen.

Niet alleen met vrome woorden, maar metterdaad en in waarheid.

En dan leeren we alles verwachten voor de kerk van Hem, die alle macht heeft in hemel en op aarde. Die gisteren en heden dezelfde is en tot in eeuwigheid. „Wees niet hooggevoelende, maar vrees".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1951

De Reformatie | 4 Pagina's

„Wees niet hooggevoelende, maar urees

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1951

De Reformatie | 4 Pagina's