GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze vaderen en de Luthersen -in verband met de artt. 27-29 N.G.B.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze vaderen en de Luthersen -in verband met de artt. 27-29 N.G.B.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Bijdrage tot kennis van de verhouding van de Gereformeerden tot de Luthersen in ons land van omstreeks 1571 tot 1620)

(VII)

„NOYT GROUWELYCKER".

„Daer is noyt grouwelycker kettery gevonden sint Kristy geboorte" (H).

Zo was er in ons land dus omstreeks de eeuw-wisseling toenemende activiteit van de luthersen, wat de kerkeüjke vergaderingen in 1601 aanleiding gaf, zich op maatregelen te bezinnen. En de daarop gevolgde polemiek van Nicolaï tegen Plancius betekende het opsteken van een storm.

De felheid, waarmee de gereformeerden de luthersen in de prediking aangrepen, kan al blijken uit enkele opmerkingen in de acta der synodes. Veel is er echter niet bekend. En toch zijn We niet geheel onkundig, dank zij het feit, dat een niet-onbelangrijke verzameling handschriften uit die tijd bewaard is gebleven, hoofdzakelijk correspondentie tussen luthersen van Rotterdam en Amsterdam, waaruit we voldoende beeld krijgen van de situatie in Rotterdam, en ook wel enigszins van die in heel Holland^).

In 1603 heeft de vroedschap van Rotterdam in een resolutie van 20 Juli uit vrees voor „eenighe commotie ofte swaerheydt" aan de burgemeester opgedragen, enige van de voornaamste luthersen te ontbieden en te vermanen, geen openbare religie te oefenen, maar in alle stilheid in de huizen samen te komen. Dit was twee jaar nadat de synode van Gouda al had uitgesproken, dat drang zou worden uitgeoefend om de conventikels der luthersen geheel te verbieden. Mjaar de magistraten liepen gewoonUjk niet zo vlug achter de besluiten der kerkelijke vergaderingen, aan! Dat men er echter nu wel toe overging, om althans de openbare samenkomsten te verbieden, zal wel verband gehouden hebben met het feit, dat in Maart van dat jaar een tweetal deputaten der zuidhollandse synode in de vergadering van de Staten van Holland een klacht ter tafel kwamen brengen over de zaken in Woerden en in dat verband ook vroegen om orde op zaken te stellen in Amsterdam en Rotterdam. Een beslissing werd toen wel niet genomen, maar er scheen toch wel voldoende aanleiding te zijn geweest voor de rotterdamse vroedschap om de bovengenoemde resolutie te nemen. De luthersen hebben er zich intussen in geschikt. Men had in Woerden voldoende voorbeeld om te weten, dat het met de Staten kwaad vechten was! En de gunstige attesten, die de luthersen, die na de val van Antwerpen in 1585 zich met duizenden hadden verspreid over Holland en Utrecht (de rotterdamse gemeente had aan deze vluchtelingen-invasie haar ontstaan te danken!), van de raad van Antwerpen hadden meegekregen, alsmede een reeds vroeger gegeven attest van de prins, hadden bewezen weinig indruk te maken. En dus begon men alle openbaarheid te vermijden, gedroeg men zich zo onopvallend mogelijk, werd niet al te luid gezongen en verliet men steelsgewijze de godsdienstige samenkomsten. Van een samenkomen in particuliere woningen was echter geen sprake. Dat ging trouwens ook moeilijk, waar de gemeente toen naar schatting een 400 zielen zal geteld hebben; men bleef in het gebouw, waar men tevoren placht te vergaderen.

Volgens een schrijven van een der vooraanstaande ouderlingen. Jan van Leemputt, aan een amsterdanase ambtsbroeder, Geeraert Verpoorten, gedateerd 17 April 1604, werd in die week of de daaraan voorafgaande (de brief werd 's Zaterdags voor Pasen geschreven) door de Officier van Justitie een slot aan de deur van het vergadergebouw bevestigd. „Dan de oorsake onser verstooringhei is door het schrijven van UI. overheyt binnen Amsterdam hier comen, alsoo wy hier berecht zyn, comende uyt het boeck van Hamborch". Bedoeld zal wel zijn het 1ste boek van Nicolaï tegen Plancius, waarvan de eerste exemplaren in Amsterdam in beslag waren genomen. En vermoedelijk moet dit citaat aldus gelezen worden, dat op aanschrijven van Amsterdam de justitie zich in Rotterdam met het geval heeft bemoeid en de sluiting van het bedehuis op haar bevel heeft plaats gevonden. Misschien is te concluderen, dat men in Rotterdam met de later-uitgegeven hollandse vertaling heeft gecolporteerd, of mogelijk enig aandeel heeft gehad in deze uitgave. Zekerheid hebben we niet. Toen de luthersen zich hierover verstonden met een der burgemeesters, werd hun geraden, dat zij een schuur of pakhuis zouden zien te bemachtigen, wat dan wel door de vingers zou gezien worden. Er blijkt uit deze mededeling, dat de plaatsehjke machthebbers toch niet algeheel antipathiek tegenover het lutherse deel van de bevolking stonden.

Naar de zin van de predikanten was deze welwillende houding echter allerminst. Al lang drongen zij er bij de magistraten op aan, dat de lutherse conventikels zouden verboden worden.

Zo ging men dan de hemelvaartsdag tegemoet, 27 Mei. In Rotterdam woedde toen de pest, al zal het wel niet in grote omvang geweest zijn, daar de kerkdiensten nog konden doorgaan. De Lutherse predikant Andreas Nescher vermeldt dit daags daarna in' een brief naar Amsterdam, en voegt er aan toe, dat hij toch nog heeft gepreekt, zoals ook de gereformeerden nog hun diensten hebben gehouden. Behalve deze brief van Nescher-) is er ook een bewaard gebleven van Jan van Leemputt, eveneens daags na hemelvaartsdag geschreven. Uit beide brieven geef ik een citaat door:

door: Van Leemputt schrijft:

, , Dan, wy kunnen UI. niet verbergen, dat wij UI. niet en souden laten weten, hoe dat de Kalvinistische predikanten alhier ^) by ons soo schandelycken en onkristelycken op ons, ende onser reynder Leere, met alle onbehoorlycke onkristelycke scheltwoorden, die sy mogen bedencken, dagelycx lasteren ende .schelden, waerdoor sy tewege brengen, datse de ongestadige gemoeden harer toehoorderen opt alderhoochste op ons verbitteren".

Vervolgens vertelt hij, dat men in de lutherse: gemeente overwogen heeft om de geloofsbelijdenis bii de • inagistraat in ie dienen ais antwoord op de lasteringen, maar dat men gemeend heeft eerst nog de hemelvaartsdag te moeten afwachten om te zien, hoe het dan op de calvinistische kansels zou uitpakken. En dan volgt het relaas van de preek van de jeugdige Nicolaas Casparzooa:

, , Hy seyt: de Confessionalisten hier te lande syn nieuwe ketters, die de oude ketterye van den Eutichius voor den dach brengen; maken van Kristo een onnaerdich monstrueus lichaem, een monstrueuse natuur, half Godt ende half mensch; die int Calcsdonische consUium verdoemt sy. Dese Ubiquitisten gelooven niet, dat Kristo ten hemel is gevaren, maer dat syn lichaem is verdwenen. It(em), dat sy met dese nieuwe leere versaken het lyden ende sterven Jesu Kristy. It(em), daer is noyt grouwelycker kettery gevonden sint Kristy geboorte. Sy syn een oude kettery (Marcion(s), een gebroetsell Eutichius; dat de Martinisten syn schenders ende verbrekers des lichaems Kristy. It(em), haere leere is een versackihge ende schwinge (? is niet goed leesbaar) van de hemelvaart Jesu Kristy, dat sy Kristum als een afgodt eeren, mits sy hem aendichten ende leeren over all te wesen. Siet wat een vals lichaem sy Kristo aengepast hebben. It(em), dat haere leere is eene omkeeringhe ende verwoestinghe alle der artikulen des kristelycken geloofs, ende door haer wort ontkend die toecomste onses Heeren Jesu Kristy. Dat de Ubiquitisten de heylighe Schrift verduysteren, die gelyek uytsinnige menschen tegen malkanderen loopen.It(em), sy syn nieuwe menschen, droomgeesten, die tot den tuymelgeest der dwalinghen overgelevert syn. Jae Godt heeft se overgelevert in een verkeerden sin". Na over de dwalingen der luthersen te hebben gesproken, vervolgde de spreker met vermaningen aan het adres van de overheid; we lezen:

„Datse suicken ketterye met aider ernst behoorden uyt te roeyen, seggende onder andere woorden: de IJbiquitisten syn als een vergiftich fenyn, die de Magistraten billix niet en behoorden in hare steden te dulden, noch door de vingers te sien, maer met alle «mst sulken vergiftigen fenyn, daar soo veele sielen mede vergift worden, uyt te roeien". Dit behoren de overheden te doen — aldus het verdere verslag — als voedsterheren der Kerk, die eens rekenschap zullen moeten geven. En dan volgt de klacht, dat de ene dag een verbod wordt uitgegeven, maar dat het samenkomen der luthersen de andere dag weer oogluikend toegelaten wordt. En tenslotte komt nog de beschuldiging, dat de luthersen samen met de roomsen in Brussel en Antwerpen de gereformeerden uit de stad zouden hebben geworpen, en dat zij dit ook nu nog zouden doen als zij er de macht toe bezaten; evenzo, dat de luthersen in wezen revolutionair zouden zijn. Dit laatste zal wel zien op de houding van de luthersen ten aanzien van de cLfzwering van Filips II in 1581.

Het bovenstaande is maar een verslag, maar we krijgen toch wel een indruk, hoe in de prediking de bezwaren breed werden uitgemeten, zij het niet zonder overdrijving. Ook blijkt, dat men de houding der luthersen in Antwerpen en Brussel voor enkele tientallen jaren niet vergeten had, al wordt hun meer aangewreven dan historisch vast staat.

GteHjk gezegd heeft ook Nescher daags na hemelvaartsdag een brief geschreven over wat zich op die dag heeft afgespeeld. We lezen:

„Maer Sr. Verporten, ick kan UE. ook niet bergen (verbergen, I. d. W.), dat hier Gasparus Soon gisteren op hemelfaertsdach so schantlick hefft uitgefahren over ons, dat Plantius tot jarent niet so leelyk hefft gemaket. Dese jonge lecker van 25 off 26 jaren hefft ons so gelastert, ende hefft de gantze predige daermit toegebracht, dat wi soleken oproer tot Antwerpen, Brussel gemaket hebben, gelick UE. Lemput in specie alles schrivet in desen ingeslagen (bedoeld is vermoedelijk, dat het schrijven van Leemputt bij dat van Nescher werd ingesloten, I. d. W.). Wante he hefft het selvest gehort, mit noch eenen. En des achternoens (namiddag, I. d. W.) so hefft Mester Fransoys (bedoeld is waarschijnüjk de predikant Franciscus Lansbergen, I. d. W.) desgelicken gedaen, dat het vock anders nergens dan tot oproer gewecket wert".

, En dan volgt een mededeling, waaruit blijkt, hoeveel stof is opgewaaid door het geschrift van Nicolaï tegen Plancius:

, , Casparus de oudeste prediger, de yss (is, I. d. W.) gere(i)set nae Emden, so men hier secht, om mit Phllippum Nicolaï een colloquium te houden, ende dat boek te wederleggen. Dat yss hier aller Calvinisten mondt voll. Maer ick dencke niet. De advocaat Laer in den Hage, de seide oock, dat heet (hij 't, I. d. W.) gehort hadde. Maer sommige segge, hy sy na Groningen op dat (niet leesbaar) raet af f te schaffen. Dat gelove ick aldesbest. So ghi daer wat van horden, te wetten van den coUoquio mit Philippo Nicolay, so laet ons wetten".

In het vervolg van deze slecht gestyleerde en volfouten-geschreven brief (Nescher was een buitenlander) wordt gesproken over het voornemen een request in te dienen bij de magistraten tegen de „lasteringen" der calvinisten en een openbaar dispuut aan te bieden om hun de mond te stoppen. Hij vraagt daar nader advies over:

„Daerom lieve broder Verporten so wilt doch dese sake mit onsen confraters aldaer overleggen. Wante Niclas van Damme sail morgen daer comen, en sail dat request mit brengen. Wilt ghyt doch aldaer corrigeren, wat daer aff off toe nutte yss, dat wilt ghy doch daer aff off toe doen. Dyrick Aertzen (een van de ouderlingen, I. d. W.) fyndet heel goet, dat ment overgeve aen burgemeesters en de vroetschap, wante daer sint nu alderley volck inne, de het solvest geraden vynde over te geven. Wante de predicanten maken van ons solcke oproerers, dat wi haer ten laesten uitjagen sollen, so se allen dach predigen. Nu ick mit der wonninge (metterwoon, I. d. W.) sy gecomen (Nescher was eerst door Amsterdam uitgeleend, maar kreeg in Rotterdam in 1604 een vaste dienst, I. d. W.), nu menen se dull te werden. Daerom so doet hierin dat beste, en als ghi de requeste gesien en gecorrigeert, so sendet se ons mit den allerersten over. Wante we wyllen geren vor Pinckstere overgeven mit den allerersten, opdat de Magistraten de noch wat goed sin, door solcke Requesten en Remonsie (remonstrantie, I. d. W.) mochten berichtet werden, dat wi solcke luden niet sin, als de predicanten ons uitropen. En daer moet ook in de Request een presentatie (aanbieding, I. d. W.) gedaen worden van een openbaer colloquium, so sal hier daermit den predicanten de mondt gestoppet werden, de nu so rasen en segge, dat van Christi gebort gheen schrecklicher lere geweest yss, als wi hebben".

1) Deze handschriften zijn in het archief van de Luth. Gem. te Amsterdam; een afschrift van J. C. Schultz Jacobi bevindt zich in de gemeentelijke universiteitsbibliotheek te Amsterdam.*> De resolutie van de vroedschap van Rotterdam, 20 Juli 1603, en een brief van de kerkeraad van de lu. gemeente asm die van de Geref. Kerk van 4 Maart 1607 staan afgedrukt in de „Geschiedenis der Evang. Luth. Gem. te R'dam" van J. C. Schultz Jacobi.

2) De toen ongeveer 60-iarlge Andreas Nescher, een man van middelmatige begaafdheid, werd tn de nazomer van 1603 door Amsterdam als leenpredlkant afgestaan aan Rotterdam, dat tevoren nu en dan door predikanten „van alders" bediend werd. In 1604 kreeg hij er een vaste aanstelling (waarop hij zinspeelt in zijn brief van 28 Mei). Hij is tot zijn dood in 1632 in Rotterdam gebleven.

3) In Rotterdam stonden toen de volgende predikanten in de Gereformeerde Kerk: de oude Caspar Grevinchoven, die twee jaar jater (1606) is gestorven; zijn zoon Nicolaas, Casparzoon genoemd, een jonge heethoofd, die later een vurig remonstrant is geworden; en Franciscus Lansbergen, later ook naar het remonstrantisme afgezakt. In 1604 vestigde zich in Rotterdam de emeritus-predikant Adrlaan Smout, een fel contra-remonstrant, en in 1606 kwajn er bij de (gereformeerde) Waalse Kerk Cornells van Gesel, die later eveneens tot de contra-remonstranten behoorde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Onze vaderen en de Luthersen -in verband met de artt. 27-29 N.G.B.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 december 1951

De Reformatie | 8 Pagina's