That’s where the light comes in
Op een mooie zomerdag in 1984 of 1985 zat ik met mijn ouders in de tuin, en natuurlijk ging het over mijn promotie-onderzoek naar de rol van Nederlandse katholieke intellectuelen na 1945. Ik kon melden dat ik eindelijk een titel gevonden had. Mijn vader viel mij in de rede: ‘Het Verraad der Clercken’. Ik was verbijsterd: ‘hoe weet jij dat?’. ‘O’, zei mijn vader nuchter, ‘dat is logisch. Dat is de titel van een ingezonden brief van ir. H. de Goey, directeur van de Spaarnestad, in De Tijd, ik meen 1965’. Hij zat er één jaar naast. Het was 1966. Het ‘verraad der clercken’, zoals beschreven in ons proefschrift 1 , had mijn vader als betrokken katholiek vanaf 1945- 1946 altijd op de voet gevolgd.
Ik ben onmiskenbaar een kind van het progressieve katholicisme van de jaren vijftig, zestig, zeventig, samen te vatten in de woorden van mijn moeder: ‘als dat kind nou rolschaatsen wil voor zijn communie, dan gééf je hem toch rolschaatsen!’. Voor mij geen déjeuneetje. Mijn theologiestudie aan de theologische faculteit van de Rijksuniversiteit Utrecht en de Katholieke Theologische Hogeschool aldaar ademde diezelfde geest. En dat was de geest van de secularisatie. Zeer onlangs las ik een artikel dat mij duidelijk maakte hoezeer de theologie die ik gedoceerd kreeg doortrokken was van dat aanvankelijk sociologische begrip secularisatie, dat inmiddels door moderne theologen was overgenomen en als een bevrijding werd gepresenteerd. 2 Bonhoeffer, Gogarten, Sölle, de vroege Metz, ik heb ze allemaal gelezen. Qua theologische kennis was ik in 1979 dan ook rijp om aan Het Verraad der Clercken te beginnen.
Er was echter één maar: mijn doctoraalstudie in de systematische theologie deed ik bij Ferdinand de Grijs, een kenner van de theologie van Thomas van Aquino – en dat heb ik geweten. 3 Kort samengevat: theologie gaat over God, en over al het andere in hun relatie tot God. En waarachtig, hij kon dat in zijn colleges, en later in de leesgroep ‘Thomas van Aquino’ nog hard maken ook. Terug-bladerend in mijn proefschrift valt het me op dat er onder ‘mijn’ intellectuelen wel veel priesters – en ex-priesters! – waren, maar zo weinig theologen. En voor zover zij er in voorkwamen, bedreven zij althans en public nauwelijks theologie.
Uit mijn proefschrift wordt duidelijk, dat de katholieke intellectuelen zich aan het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw terugtrokken uit het kerkelijk debat. Naar ik toen veronderstelde werd dat veroorzaakt door een gebrek aan succes: Rome was doende de teugels stevig aan te trekken. Maar helemaal lekker zat het hen ook na 1970 niet: het kerkelijke wel en wee bleef aan hen trekken. In 1985 organiseerden drie respectabele organisaties van katholieke intellectuelen: de Radboudstichting, het Thijmgenootschap en de Katholieke Raad voor Kerk en Samenleving, het symposium ‘Katholieken en cultuur’. Er waren gerenommeerde sprekers uit het buitenland ingevlogen: twee sociologen en een psycholoog. 4 In Elseviers Magazine maakte de filosoof Henk van Luijk onder de titel: ‘de ontreddering van katholiek Nederland’ de kachel aan met het resultaat ervan. 5 Ik veroorloof mij een wat langer citaat:
Steeds duidelijker blijkt de laatste jaren dat het katholiek Nederland ontbreekt aan een theologische cultuur (…) In het katholieke milieu pleegt men niet over God te praten. Men praat over de kerk, eindeloos, men praat over de onvergetelijke mens Jezus, maar praten over God wordt als enigszins gênant ervaren (…) Het gevolg is onder meer dat men collectief aan de basisintuïties van het geloof voorbijpraat. Men praat wel, niet te stuiten zelfs. Katholiek Nederland kakelde dat het tot ver buiten de grenzen te horen was, maar men sprak niet over God. Men sprak des te meer over de vraag ‘hoe je nog over God kunt spreken’. Geloofsoverdracht was het thema, niet geloof. Nederland haalde de voorpagina’s met een Nieuwe Katechismus, een nieuwe manier van praten over het geloof. Het geloof zelf kreeg beduidend minder aandacht.
Hier legde Van Luijk voor mij een link tussen mijn intellectuelenonderzoek en mijn thomistische vorming, een link die mij sindsdien is blijven intrigeren. Jan Roes deed daar, met zijn artikel ‘Een gemankeerde emancipatie’ in 1980 nog een even intrigerende schep bovenop. 6 Het resulteerde wat mij betreft allemaal in verschillende studies over de betekenis van het neothomisme voor de intellectuele emancipatie van de katholieke intellectuelen in de katholieke kerk in de late negentiende en twintigste eeuw. 7 Dat het denken van Thomas van Aquino wel degelijk relevant kon zijn werd mij in die jaren duidelijk door de lectuur van het werk van de natuurfilosoof A. van Melsen, die ik in het kader van het toenmalige Katholiek Studiecentrum dikwijls ontmoette, en aan wiens afscheidsbundel ik mocht bijdragen onder de titel ‘Deelgenoten aan Gods voorzienigheid’. 8 De link tussen het spreken over God en het spreken van intellectuelen beïnvloedde eind jaren tachtig, begin jaren negentig ook mijn visie op het beleid van de Mariënburgvereniging en de Acht Mei Beweging, waar ik toen bij betrokken was. 9
Als medewerker van het Katholiek Documentatie Centrum (kdc) heb ik vele malen te horen gekregen dat de studenten over het katholicisme niets meer weten, meestal in de bewoordingen: ‘Ze weten niet eens wat een puntje puntje puntje is!’. Vul maar in: doopvont, tabernakel, het verschil tussen pater en pastoor, tussen epistel en evangelie, enzovoort, enzovoort. Ik wordt dan geacht dat zorgwekkend vinden, maar ik vind dat niet. Dat kunnen ze gewoon opzoeken in Wikipedia of op een andere Googelbare website.
Wat mij meer bezig houdt is, wat er zit achter de vraag die een student mij ooit op onze studiezaal stelde: ‘Maar meneer, dat geloofden die mensen toch niet echt?’. Die mensen geloofden dat écht. Het is die geleefde, en soms, maar vaker dan u denkt, dóórleefde, christelijke cultuur, waar het kdc de neerslag van bewaart. Dat de kennis dáárvan uit het zicht raakt is veel triester. Uit het zicht, want verloren zal die kennis niet gaan, zolang wij de archieven, boeken, tijdschriften, foto’s enzovoort blijven bewaren, om antwoord te geven op die vraag: geloofden die mensen dat echt? Maar dan moet wel de vraag gesteld worden.
Dat is belangrijk, niet alleen omdat de christelijke cultuur onze samenleving heeft gevormd, maar ook omdat er anders mensen met deze christelijke cultuur op de loop gaan. Een voorbeeld daarvan is de discussie tussen de Kamerleden Geert Wilders en de gereformeerde Cees van der Staaij tijdens de algemene beschouwingen van 2015: Wilders betoogde dat hij opkwam voor de christelijke waarden van onze cultuur. Toen Van der Staaij hem vroeg of hij een paar van die waarden kon noemen, antwoordde Wilders: ‘Een van de belangrijke waarden is dat we opkomen voor ons eigen volk. Iedere christen zou voorop moeten staan om te voorkomen dat ons land islamiseert. Wat is er christelijker dan dat?’. Een dergelijk brevet van onwetendheid heeft geen toelichting nodig, lijkt mij. Maar minstens zo veelbetekend was, dat de publieke discussie vervolgens niet zozeer ging over die waarden, maar vooral of je ze nu christelijk of joods-christelijk moest noemen.
Natuurlijk is het niet de taak van het kdc om christelijke waar-den uit te dragen. Het is zijn taak om ze toegankelijk te houden, in vorm van de neerslag van de veelvormige toepassing van die waarden door Nederlandse katholieken in de laatste twee eeuwen, zuurvrij verpakt. Maar het is ook een kdc-taak om met zijn domeindeskundigheid onderzoek te stimuleren en ondersteunen, en er dus bij tijd en wijle aan te herinneren dat die mensen dat echt geloofden.
Ik weet het: uit de geschiedenis valt weinig tot niets te leren, want onze context is een totaal andere dan die van onze voorouders. Maar hun overtuigingen zijn wel een toetssteen. Zij geloofden geen onzin. Een goed voorbeeld van hoe je dat dan moet doen is de inleiding in het katholiek sociaal denken, die de Vereniging van Katholieke Maatschappelijke Organisaties in 2012 het licht deed zien onder de titel Proeven van goed samenleven. 10 In het voorgaande heb ik maar één aspect van het belang van het kdc aan de orde gesteld. Zijn collecties vertegenwoordigen natuurlijk veel meer dan alleen het christelijke erfgoed. Ze bevatten ook ‘gewoon’ een groot deel van het erfgoed van Nederland als natie, waarin heel lang een-derde van de bevolking katholiek was. Het erfgoed dus van de Nederlandse politiek, de arbeidersbeweging, de omroep, en wat al niet meer. Ik heb bij mijn afscheid niet meer willen doen dan de aandacht vestigen op één aspect, een aspect dat mij dierbaar is, een aspect dat wezenlijk is voor de rol van christelijke intellectuelen in onze samenleving, en een aspect dat naar ik hoop niet zal verdwijnen mét de sterker wordende tendens om ons erfgoed te musealiseren. Dat wil zeggen: dat niet meer interessant is wat een archiefstuk vertelt over zijn contemporaine, van geloof doortrokken katholieke cultuur, maar dat het in een vitrine beland: leuk, dat daar een echte handtekening van Dries van Agt of Marga Klompé op te zien is.
Ik sluit echter niet uit, dat deze of gene uit onze tien kilometer archief iets waarneemt van de overtuiging waaruit de archiefvormers leefden. Want er is, om met Leonard Cohen te spreken, ‘a crack in everything. That’s where the light comes in’.
1 E.J. Simons en L.M. Winkeler, Het verraad der clercken: intellectuelen en hun rol in de ontwikkelingen van het Nederlandse katholicisme na 1945, gezamenlijk proefschrift Nijmegen, Baarn 1987.
2 Thomas Mittmann, ‘ The Lasting Impact of the ‘Sociological Moment’ on the Churches’ Discourse of ‘Secularization’ in West Germany’, in: Journal of Religion in Europe, 9(2016), p. 157-176.
3 De Grijs was een leerling van de Nijmeegse hoogleraar G.P. Kreling OP. Over hem: G.P. Kreling, Het goddelijk geheim. Theologisch werk van G.P. Kreling OP, ingeleid en uitgegeven door F.J.A. de Grijs e.a., Kampen 1979.
4 Over de invloed van de sociale wetenschappen op het Nederlands katholicisme, zie Het Verraad der Clercken, en nog recent: Chris Dols, Fact Factory. Sociological Expertise and Episcopal Decision Making in the Netherlands 1946-1972, Nijmegen 2015.
5 In: Elseviers Magazine, 41(1985), nr. 3, p. 50-54.
6 Jan Roes, ‘Een gemankeerde emancipatie. Het ‘tekort’ der Nederlandse katholieken in de wetenschap sinds het einde van de 19 e eeuw’, in: B. Alfrink e.a., De identiteit van katholieke wetenschapsmensen (Baarn 1980), p. 141-174.
7 Recent bijvoorbeeld in: Lodewijk Winkeler, ‘De grote worsteling onzer dagen. De neothomistische scholing van Alphons Ariëns (1860- 1928)’ (Ariënslezing 2016), in: http://www.arienscomite. nl/index.php/arienslezingen
8 Lodewijk Winkeler, ‘Deelgenoten aan Gods voorzienigheid’, in: Geloven in de wereld. Een vriendenboek voor en over Prof.dr. A.G.M. van Melsen (Nijmegen/Baarn 1986), p. 215-228.
9 Vgl. bijvoorbeeld Lodewijk Winkeler, ‘De schepping is een voortdurend begin’, in: Aktuueel. Nieuwsschrift van de Kath. Theologische Universiteit Utrecht (april 1990), p. 11-14, 35; ged. in: Nieuwsbrief, Mariënburgvereniging, Tilburg, april 1990.
10 Thijs Caspers, Proeven van goed samenleven. Inleiding in het katholiek sociaal denken, Baarn 2012.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2017
DNK | 82 Pagina's