GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbesprekingen

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

¶ Margriet Fokken en Barbara Henkes, Sporen van het slavernijverleden in Groningen. Gids voor Stad en Ommeland. Uitgeverij Passage, Groningen 2016, 128 pp. isbn 978 90 5452 323 9. €15,00.

De verwevenheid van de Nederlandse geschiedenis met de slavernij heeft in de afgelopen jaren meer aandacht van historici getrokken dan voorheen. Dat wordt tijd, want het betreft een fenomeen waar grote aantallen mensen bij betrokken waren. De totale Nederlandse bijdrage aan de trans-Atlantische handel wordt geschat op 550.000 tot slaaf gemaakte personen. Het merendeel van deze gedwongen migranten kwam uit Afrika, een relatief kleiner aantal uit Azië. De grootschaligheid van de slavernij wordt weerspiegeld in de tijdsduur. Nederlandse betrokkenheid bij zowel de handel als het plantagesysteem in West-Indië en Brazilië begon in de vroege zeventiende eeuw, en liep door tot de formele afschaffing van de slavernij in 1863.

Sinds 2002 staat in het Amsterdamse Oosterpark het door koningin Beatrix onthulde Nationaal Slavernijmonument. Er is bovendien een Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) actief. Onderzoek op dit terrein wordt verricht door autoriteiten als Catherine Hall (London) en Stephen Small (Amsterdam). Ondanks al deze inspanningen blijft het twijfelachtig hoeveel kennis van deze geschiedenis inmiddels aanwezig mag verondersteld worden bij het bredere publiek. Dat is een lacune die ook de Nederlandse kerkgeschiedenis zich mag aantrekken. De aandacht voor het koloniale verleden, en als onderdeel daarvan voor de slavernij, lijkt beperkt tot enkele specialisten. Waar het vak binnen de opleidingen theologie met verminderde aantallen uren te maken krijgt, is mijn indruk zelfs dat de aandacht voor koloniale onderwerpen in het curriculum voor studenten is gedaald ten opzichte van enkele decennia geleden. Academische kennis is één ding, het inbrengen daarvan in opleidingen en maatschappelijk debat een ander. Voor schrijver dezes betekende het lezen van de in 2010 door de Universiteit van Yale uitgegeven Atlas of the Transatlantic Slave Trade een tamelijk ontnuchterende ervaring. De atlas brengt het thema met heldere zakelijkheid in beeld: herkomst en bestemmingen, doorgaanshavens, plantages, betrokken instanties. De voornaamste feiten bevinden zich allang in een database. Maar niet in mijn hoofd: voor een serieus tentamen over deze Atlas of the Transnational Slave Trade zou ik waarschijnlijk jammerlijk zijn gezakt. Ervan uitgaand dat ik in dat opzicht geen eenzame uitzondering vorm, valt aan de bekendheid met het onderwerp beslist het nodige te verbeteren. Een boeiend initiatief daartoe kwam in 2014 in Amsterdam, waar Dienke Hondius, Nancy Jouwe, Dineke Stam, Jennifer Tosch en Annemarie de Wildt een uitstekend geïllustreerd en toegelicht (wandel-)boekje publiceerden: de Gids Slavernijverleden Amsterdam (Slavery Heritage Guide). Dit voorbeeld heeft nu navolging gekregen in Groningen, waar de aan de universiteit aldaar verbonden Margriet Fokken en Barbara Henkes nu eveneens een gids hebben uitgebracht (met inleiding van de Leidse hoogleraar vaderlandse geschiedenis Henk te Velde). Dat is niet toevallig, want in Groningen werd in 1622 de Kamer Stad en Lande opgericht, ofwel een gewestelijke afdeling van de West-Indische Compagnie. Tot dusver was de belangrijkste publicatie over dit onderwerp de in 1978 door prof. P.J. van Winter gepubliceerde studie De Westindische Compagnie ter Kamer Stad en Lande. Ook in Groningen valt de grootschaligheid op. De Kamer van de wic vormde een belangrijke motor achter de economie van het gewest. Voor aanzienlijke families, zowel op het platteland als in de stad zelf, gold de Kamer als een lucratieve investering. Door de schaal van het bedrijf is het terugvinden van bronnen over het algemeen geen probleem. Wél blijkt dat traceerbare gegevens al vanaf de negentiende eeuw als pijnlijk ervaren werden, en daarom hooguit zijdelings aan de orde kwamen in historische terugblikken. Thomas van Seeratt (1676-1736), om een willekeurig voorbeeld te noemen, wordt vooral herinnerd als de man die de provinciale zeeweringen moderniseerde. Dat hij tevens als kapitein diende op een slavenschip is veel minder bekend. Zelfs de ter zake deskundige Van Winter besteedde in 1978 meer aandacht aan de financiële resultaten van de Kamer Stad en Lande dan aan de connectie met de slavernij. Dat is een opvallend verschil met de rechtstreeks betrokkenen in de zeventiende en achttiende eeuw. De in het Groningse Hoogezand van zijn oude dag genietende Schot William Butler (1686-1731) had er geen enkele moeite mee om op zijn grafzerk in de Groningse Martinikerk te vermelden dat hij directeur was geweest van het slavenfort Elmina op de Goudkust (het huidige Ghana). De zerk werd bij de restauratie van de Martinikerk in 1970 verwijderd …

Fokken en Henkes hebben een nuttige en leerzame gids geschreven, net als het Amsterdamse prototype compleet met wandelroutes. Een opmerkelijke bron die de auteurs traceerden betreft de schadeloosstelling van de eigenaars van de in 1863 bij wet bevrijde slaven. Die schadeloosstelling kon zeer aanzienlijk uitvallen. Zo ontving alleen al de familie Feith 37.800 gulden, verdeeld naar rato van het aandelenbezit in de betreffende Surinaamse plantage. Die aandelen waren geërfd van de bekende dichter Louis Rhijnvis Feith. Tenslotte nog een opmerking over de titel, die nadrukkelijk over slavernijverleden spreekt. Mensenhandel anno 2017 een verleden? Het valt te hopen, maar tevens te betwijfelen. De bezoeker die zich vanaf het station naar het centrum van Groningen begeeft, komt onderweg door de Folkingestraat. In de zijstraten daarvan worden tal van vrouwen geëxploiteerd in de prostitutie. Blijkbaar gaat het om een lucratief bedrijf: menselijke koopwaar. Degenen aan wie het geld verdiend wordt komen in menig geval uit de zelfde landen als de slaven van de Kamer Stad en Lande uit vroeger eeuwen. –


¶ Gert J. Peelen, met medewerking van Petra Pronk, Spreken over boven. Harry Kuitert. Een biografie, Amsterdam: Uitgeverij Vesuvius 2016, 484 pag. isbn 978 90 8659 744 4, €29,90

Ik behoorde tot de laatste of een na laatste groep studenten, die het college ‘Inleiding ethiek’ kreeg van Harry Kuitert. Ik kende zijn naam uit het kerkblad: verontruste gemeenteleden schreven stukken vol opwinding en afkeer wanneer er weer een boek van zijn hand was verschenen. Daarom keek ik als student theologie wel uit naar colleges van hem. Ik was nieuwsgierig naar de man. Ik kan me nog goed zijn eerste college herinneren. Twee dingen zijn me bijgebleven. Het ene is dat Kuitert moraal vergeleek met een pad langs een weiland. Jarenlang lopen mensen langs dat pad. Totdat er één op het idee komt, dat er een kortere weg mogelijk is door een hoek af te snijden. Anderen volgen en zo ontstaat er een nieuw pad. Aan de hand van dat beeld legde hij de veranderlijkheid en de historische bepaaldheid van moraal uit. Het andere dat ik mij van dat eerste college herinner is een betoog dat in de ethiek de argumentatie de doorslag geeft en dat iedereen moet kunnen meepraten. Daarna volgde de vraag: ‘wat heb ik jullie nu afgenomen?’ Het duizelde me op dat moment even. Ik dacht na. Al snel gaf Kuitert zelf het antwoord: het beroep op de bijbel!

Het trof me dat ik deze herinneringen ook las in de biografie die Gert J. Peelen met medewerking van Petra Pronk over Kuitert heeft geschreven. 1 Het beeld van het weiland (207), de afwijzing van het beroep op de bijbel in de ethiek (233, 303, 307, 320, 331) en de nadruk op argumentatie (363, 416, 421) vinden alle hun plaats in de biografie. De biografie is een ‘Unvollendete’. In 2003 is Peelen begonnen met het onderzoek voor het boek. Drie jaar later werd hij ziek. Als gevolg daarvan was het onmogelijk intensief aan het project te werken. Toen hij in oktober 2015 overleed was een groot deel van het boek – hoofdstuk 1-16 en de epiloog – gereed. Petra Pronk voltooide in overleg met Peelen het boek en schreef hoofdstuk 17 en 18.

Peelen kiest voor wat hij zelf noemt ‘een godsdienstsociologisch georiënteerde biografie’ (425). Bepaalde aspecten van Kuiterts leven en werk worden beschreven tegen de maatschappelijke achtergrond waarbinnen Kuitert zich bewoog. Binnen die achtergrond zijn verschillende kringen te onderscheiden, die elkaar ook deels raken en overlappen. De Gereformeerde Kerken in Nederland waarbinnen hij opgroeide waren nauw verweven met de Vrije Universiteit waaraan hij als hoogleraar was verbonden.

Kuitert werd in 1924 geboren te Drachten. In 1935 verhuist het gezin naar Den Haag. Belangrijk zijn de oorlogsjaren. Tussen 1943 en 1945 zit hij ondergedoken in Utrecht. Na de oorlog studeert hij theologie aan de Vrije Universiteit (1945-1950).

Vervolgens (1950-1955) staat hij als gereformeerd predikant in het Zeeuwse Scharendijke, waar hij de Watersnoodramp van 1953 meemaakt. Tien jaar (1955-1965) werkt hij als studentenpredikant te Amsterdam om vervolgens als wetenschappelijk medewerker en later als hoogleraar verbonden te zijn aan de Vrije Universiteit (1965-1989). Na zijn emeritaat schrijft hij het ene na het andere boek, dat zeer goed wordt verkocht. In het bijzonder geldt dat voor: Het algemeen betwijfeld christelijk geloof (1992), dat een ware bestseller was.

Kuitert is binnen kerkelijk-theologisch Nederland bekend geworden als de man van de uitspraak: ‘Alle spreken over boven komt van beneden, ook de uitspraak dat iets van boven komt’ (281). Deze spreuk is voor het eerst te vinden in zijn boek Zonder geloof vaart niemand wel (1974). Terecht wijst Peelen erop (162), dat in Kuiterts dissertatie De mensvormigheid Gods (1962) men echter al een zin kan vinden die er sterk op lijkt: ‘[…] elk menselijk spreken [is] menselijk, ook het spreken van de mens over God’ (162). Samen met de in Wat heet geloven? (1977) ontwikkelde begrippen als: ‘antropologische vloertje’ en ‘zoekontwerp’ is deze zin bepalend voor de ontwikkeling van Kuiterts theologie.

Behalve als auteur van een beroemde oneliner is Kuitert ook de man, die binnen de Gereformeerde Kerken en daarbuiten veel weerstand heeft opgeroepen. Dat begint eigenlijk al in zijn gemeente te Scharendijke. Kuitert heeft het moeilijk als predikant. Al kan hij na de Watersnoodramp geen kwaad meer doen. Als studentenpredikant zijn er de nodige botsingen. Vooral na zijn benoeming aan de Vrije Universiteit barst de kritiek los. Naast talloze kritische artikelen – vooral de medewerkers van het blad Waarheid en Eenheid stellen zich op als een inquisitie – en boze brieven leidt dat tot een reeks klachten bij de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken. Er wordt eindeloos gepraat in commissies. Uiteindelijk komt het niet tot een veroordeling. Het feit dat hij binnen de Gereformeerde Kerken omstreden is geraakt, verhindert het wel dat hij zijn promotor G.C. Berkouwer kan opvolgen als hoogleraar Dogmatiek. Hij krijgt de leerstoel voor ethiek (met ‘inleiding in de dogmatiek’). Jan Veenhof volgt Berkouwer op op de leerstoel voor dogmatiek.

Als hoogleraar ethiek blijkt Kuitert zich uiteindelijk als een vis in het water te voelen. Hij maakt de ethiek los van de theologie (303, 427) en speelt een belangrijke rol in de medische ethiek. Veel invloed heeft hij als lid van de Gezondheidsraad en met zijn omschrijving van het doel van medisch handelen: ‘Geneeskunde beoogt mensen te helpen te ontkomen aan het kwaad van ziekte, lichamelijke gebreken en dood’ (360).

Peelens levensbeschrijving van Kuitert is een lezenswaardig boek. Er blijkt veel meer over Kuitert te vertellen te zijn, dan een eindeloze reeks conflicten, een beroemde oneliner en zijn bijdragen aan de (medische) ethiek. Zo is daar bijvoorbeeld zijn liefde voor literatuur en muziek. Dankzij het gekozen perspectief laat het boek zich ook lezen als een gedeeltelijke geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Ik denk dan in het bijzonder aan de jaren vijftig, zestig en zeventig. In die jaren neemt Kuitert een belangrijke plaats binnen dit kerkgenootschap in. Ondanks dat hij nooit een leider heeft willen zijn (174), liep hij wel vaak voor de troepen uit (112, 190, 219, 334) en heeft zo onmiskenbaar een bijdrage aan de koers van de Gereformeerde Kerken geleverd.

Wat treft in Peelens levensbeschrijving is Kuiterts veranderlijkheid. Onbekend was voor mij, dat Kuitert tijdens zijn onderduikperiode heeft geaarzeld of hij niet mee moest gaan met de Vrijmaking. Door de grote nadruk die hij zijn leven lang heeft gelegd op de vrijheid van dwang (38v., 304v., 329, 350, 357, 362, 364, 396, 427) en door zijn wantrouwen tegen de kerk als instituut (112, 274, 282, 371, 395) is het maar zeer de vraag of hij het binnen dat kerkgenootschap lang zou hebben uitgehouden. Opmerkelijk is dan weer wel, dat Kuitert een van ‘de Achttien’ was: de achttien hervormde en gereformeerde predikanten, die begin jaren zestig stappen van toenadering zetten tussen de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland en zo het proces hebben ingeluid dat heeft geleid tot de fusie in 2004 tot de Protestantse Kerk in Nederland (Peelen wijdt er een heel hoofdstuk aan). De veranderlijkheid heeft vooral betrekking op zijn theologische visie. Door de Watersnoodramp sneuvelt het geloof in Gods voorzienigheid (89). Later in de jaren zestig stuit zijn veranderende visie op het bijbels scheppingsverhaal op weerstand. Hij neemt afscheid van Barth en diens openbaringstheologie. Toch houdt hij omstreeks 1970 nog vast aan bepaalde traditionele leerstukken (242). Vooral na zijn emeritaat gaat hij zijn eigen weg. Dat begint met Het algemeen betwijfeld christelijk geloof. Stap voor stap neemt hij vervolgens in een reeks boeken afscheid van de traditie om uit te komen bij de stelling dat God menselijke verbeelding is. Hand in hand met deze veranderlijkheid gaat een grote eerlijkheid gepaard. Zijn leven lang wil Kuitert weten hoe het zit en gaat hij in alle oprechtheid daarin zijn eigen weg (54, 106, 370, 426).

Lezend in het boek denk ik wel met enige regelmaat: je kunt merken dat de auteur geen theoloog is. De ontwikkeling van Kuiterts denken in relatie tot de theologische traditie komt te weinig uit de verf en blijft oppervlakkig. Als voorbeeld noem ik Peelens bespreking van Kuiterts dissertatie. Peelen schrijft dat Kuitert in De mensvormigheid Gods ‘anders dan gebruikelijk in gereformeerde kring, het belang van “het menselijk aspekt van de Schrift” zwaarder lijkt te laten wegen dan Gods hoogstpersoonlijke signatuur. Maar de kwestie is duidelijk: moeten wij de Bijbel nu zien als Gods onversneden Woord, of is hij mensenwerk?’ (160) Dit is te simplistisch geformuleerd. Ook ontbreekt iedere theologie-historische achtergrond en duiding. Ik lees Kuiterts dissertatie tegen de achtergrond van het door Abraham Kuyper en Herman Bavinck ontwikkelde leerstuk van de organische inspiratie van de bijbel. Enerzijds hielden deze gereformeerde voormannen vast aan de inspiratie door God van de bijbel: zo is de bijbel woord van God. Anderzijds bedoelen zij met het organische, dat de Heilige Geest mensen in dienst heeft genomen voor het schrijven van de bijbel zónder hen los te maken van hun eigen persoonlijkheid en de historische omstandigheden waarbinnen zij leefden. Kuyper en Bavinck hebben nooit aangegeven tot hoever de menselijke invloed reikt bij dat schrijven van de bijbel. Dat betekende een tijdbom onder de Gereformeerde Kerken, die uiteindelijk in 1926 rond J.G. Geelkerken en het spreken van de slang in Genesis 3 is afgegaan. Na de affaire-Geelkerken was men binnen de Gereformeerde Kerken lange tijd beducht voor al te grote nadruk op die menselijke invloed. Kuitert – en hij was toen de enige niet – gaat in zijn proefschrift nadrukkelijk op zoek naar die menselijke invloed.

Voorts bekruipt mij soms de gedachte dat Kuitert voor Peelen wel een hele grote held is. Natuurlijk ga je als biograaf houden van degene wiens leven je beschrijft. Maar juist dan komt het erop aan dat je distantie houdt. De distantie had in dit geval soms iets groter kunnen zijn. Peelens levensbeschrijving van Kuitert is niet helemaal vrij van hagiografische trekken.

Beide kritische opmerkingen gelden ook voor Petra Pronk, die hoofdstuk 17 (‘Bestsellerauteur’) en 18 (‘Kuiterts leven na 1992. Terugzien in dankbaarheid’) voor haar rekening nam. Met verbazing lees ik dat Kuitert zich in zijn boek Jezus, nalatenschap van het christendom op de ‘receptiegeschiedenis’ heeft gestort: ‘het achterhalen van de betekenis die een gegeven, een tekst, of een persoon (bijvoorbeeld Jezus) in de loop der tijd heeft gekregen. Een bekend gegeven in de literatuurwetenschap, maar in de theologie was dat nieuw’ (376). Neem me niet kwalijk, maar waar houdt het vak van de dogmengeschiedenis zich al heel lang mee bezig? Hier wreekt zich dat de auteur geen theoloog is. En ook bij deze hoofdstukken denk ik: ze hadden met meer distantie kunnen zijn geschreven. Jammer vind ik de wijze waarop Spreken over boven is uitgegeven: als paperback. Dit boek had prettiger als gebonden uitgave gelezen. Ik weet dat het in biografieën gebruikelijk is om noten als eindnoten af te drukken. Ik ben een notenlezer. Het is vervelend om voortdurend te moeten bladeren. Peelen heeft niet alleen zijn bronnen helder aangegeven – in de twee hoofdstukken door Pronk had dat consequenter gekund – hij levert regelmatig in zijn noten ook nadere informatie. Wel vergist Peelen zich geregeld in verwijzingen naar werk van Maarten J. Aalders. In plaats van diens Geelkerken-biografie bedoelt hij meestal Aalders’ 125 jaar Faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit.

Deze kritische opmerkingen nemen niet weg, dat Spreken over boven een boeiend boek is, dat een waardevolle bijdrage levert aan de beschrijving van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland. –

  1 .Terzijde vermeld ik, dat de lezingen – verzorgd door Fred van Lieburg, Petra Pronk, George Harinck, Arie L. Molendijk, Alain Verheij, Désanne van Brederode en Maarten Wisse – bij de presentatie van het boek, door het aan de Vrije Universiteit gevestigde Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) zijn uitgegeven in: Ab Flipse (red.), Een VU-theoloog die verder keek: Harry Kuitert, zijn theologie en de samenleving, Amsterdam 2017.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2017

DNK | 82 Pagina's

Boekbesprekingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2017

DNK | 82 Pagina's