GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

X.

WEIÜDELMOET CLÜLESDOCHTËR.

De Heer moet zyn ghepresen. Van zyn goedertierenheyt Dat hy altyd wil wesen Bij die nieu zijn verresen En hebben 'tquaet afgheleyt. Dit mach men claerlyck sporen Aen die vrouwe Weynken Claes, Ut God zynde gheboren, Wiens woort zy had vercoren Tot haerder troost en solaes.

Zoo luidt de aanvang van het volkslied, dat men in 1529 gemaakt heeft op den marteldood van Wendelmoet Claesdochter, ter herinnering aan deze getrouwe getuige van den Heere en ter aanmoediging van de andere belijders des Heeren. In het Martelaersboek van Haemstede (Adriaen Comelisz) is haar naam opgenomen onder de martelaren van de Luthersche belijdenis, en in »Het offer des Heeren" onder die van de Wederdoopers. Met zekerheid is hier geen beslissing te nemen. Doch dit is zeker, dat zij reeds in 1559 door Haemstede is vermeld en eerst in 1570 in het Doopsgezinde martelaarsboek (dat toen den sen druk beleefde: in den len en 2en kwam zij nog niet voor), terwijl bovendien de onder vrragingen, die zij onderging, niet liepen over den Doop, maar wel over het Avondmaal. Hoe dit echter ook zij, Wendelmoet behoort gewis tot degenen, die om den wille van het geloof in Christus als den eenigen Middelaar door Romes kerk zijn vervolgd en gedood.

Zij woonde te Monnikendam, waarschijnlijk haar geboorteplaats, toen zij, onder vermoeden dat zij eene kettersche was, gevangengenomen werd. Monnikendam Was in die dagen vol van zulke ketters. Daar vond men in 1526 Willem Ottens, die wel is waar in de gevangenis herroepen had en daarom ontslagen was, maar in genoemde stad »eene jonghe maecht" huwde en »eenige punten van kettery en dwaling aangaande het heilig Sacrament en de mis leerde", om welke reden hij andermaal aangeklaagd werd bij het hof. Met zijn vrouw ontkwam hij naar Emden. Daar woonden ook de twee vrouwen, die beide veroordeeld werden, voor de processie te gaan, en de eene bovendien aan de kaak gesteld te worden, omdat zij kettersche gevoelens koesterden. Daar hielden zich ook de drie priesters van »quaet gevoelen" op, die allen naar Den Haag werden ontboden, om zich voor 't hof te verantwoorden. Daar waren velen van het »nieuwe gevoelen", die een ergernis waren voor de geestelijkheid, vooral, omdat de overheid hen niet allen aan lijf en goed strafte, 't Hof van Holland had den magistraat vermaand over »de menigvuldige klachten, die het dagelijks hoorde, als dat binnen Monnikendam vele personen gediffameerd en geweest waren van de sekte der Lutheranen", die zij te straffen hadden. Doch de overheid gaf niet veel om die waarschuwingen, want zij liet omstreeks een half jaar later een kettetsch leeraar (waarschijnlijk een monnik, die zijn klooster ontvlucht was) in het openbaar prediken, bij welke gelegenheid de stadssecretaris zijn tabberd leende. Tegelijkertijd stond zij dezen prediker toe eene gevangene te bezoeken, in wie wij niemand anders hebben te zien dan Wendelmoet (ook Welmoet, Weinken en Wilhelme genoemd) Claesdochter, eene weduwe. Geen wonder, dat het hof, van deze dingen hoorende, zeer ontevreden was en den magistraat voor zich daagde, ja zelfs tegelijk Wendelmoet naar Den Haag liet overbrengen. In allen gevalle schreef de griffier van het hof, Sandelen, aan den stadhouder, Antoine de Lalaing, graaf van Hoogstraten, den i2enMei 1527 over Wendelmoet, dat zij uit Monnikendam naarde voorpoort te 's-Gravenhage was overgebracht om verhoord te worden door gedelegeerde raadsheeren, in tegenwoordigheid van den onderinquisiteur Pieter van den Goude. De uitslag dezer onderzoeking was, dat AVendelmoet «bevonden (werd) kwalijk te gevoelen van het waarde heilige Sacrament, van alle instellingen van mènschen en in het algemeen van alles, wat in de heilige kerk uitwendig gedaan en gepleegd wordt, hetwelk zij al te zamen veracht, alleen gevende veel gezag aan de Heilige Schrift". Zelfs verklaarde de moedige vrouw zich bereid om te sterven. Maar het hof had medelijden met de weduwe. Eerst trachtte men haar door haren bloedverwant. Roelof Janz, onderpastoor van Gouda, tot andere gedachten te brengen. Dat hielp niet. Toen werd zij naar het kasteel van Woerden gebracht, met toestemming der landvoogdes, die men om deze gunst gevraagd had. Twee maanden zou zij daar blijven. Maar 't hof liet de twee tot zes maanden aangroeien. Toen kon het niet langer wachten met aan Wendelmoet te doen naar den eisch der plakkaten. Den i5en Nov. 1529 werd zij naar 's-Gravenhage teruggevoerd en den i8en verhoord in tegenwoordigheid van den stadhouder van Holland. Hare bazuin gaf geen onzeker ge luid. Van de leer der wezensverandering bij het Avondmaal zeide zij: »Ik houd uw sacrament voor brood en meel, en wanneer gij dat voor uwen God houdt, zeg ik dat het uw duivel is." Christus was haar eenige Middelaar. Een biechtvader behoefde zij niet; «Christus had zij, dien zij biechtte, maar desniettemin, wanneer zij iemand vertoornd had, wilde zij hem gaarne bidden, dat hij haar dat vergave". Zij was een van 's Heeren schapen, »daarom", zoo riep zij uit, »hoor ik zijne stem."

Van 18—20 November was zij in de gevangenis en ontving zij veel bezoek. O. a. eene vriendin, die tot haar zeide: »Lieve moeder, kunt gij niet denken wat gij wilt, en zwijgen stil? Zoo zult gij niet sterven." Waarop Wendelmoet antwoordde: »Lieve zuster! het is mij bevolen te spreken en ik ben daartoe geroepen, zoodat ik niet zwijgen mag. Of zij mij morgen verbranden of in een zak steken is mij eveneens. Zooals de Heere het voorzien heeft moet het geschieden en niet anders, ik wil bij den Heere blijven." De Dominicaner monniken hieldeii haar een kruisbeeld voor om dat te kussen, maar zij weigerde dit, zeggende: »Dat is mijn God niet! Het is een ander kruis, waardoor ik verlost ben. Dat is een houten God, werpt hem in het vuur en warmt u daarbij" Den 2osten November was de dag van hare terechtstelling. _ Men wilde haar de hostie en het laatste oliesel toedienen, maar beide wees zij af. Toen zij voor het laatst voor hare rechters stond, bad haar een monnik om toch op de knieën te vallen en genade te vragen, maar zij antwoordde : »Heb ik u niet gezegd, dat gij mij van mijnen Heere niet trekken zult? "

De deken van Naaldwijk en zijn geestelijke medestanders verklaarden eindelijk onze Wendelmoet voor een hardnekkige en heretyke ketter, en gaven haar over aan den wereldlijken rechter, zichzelven terugtrekkende. De wereldlijke rechter veroordeelde haar, om »op 't schavot, staande op de plaats, verbrand te worden tot pulver toe, zoodat van haar geene gedachtenis meer zij''. Tevens werden hare goederen verbeurd verklaard. Op weg naar de gerechtsplaats plaatste de monnik drie malen een crucifix voor haar en dwong, dat zij »haren God" zou kussen. Met edele verontwaardiging antwoordde zij echter: »Hoe plaagt gij mij; mgn Heere, mijn God is hierboven." Maria wilfie zij niet aanbidden. Zij aanbad immers Christus, die aan de rechterhand Gods gezeten was. Voor het volk staande, vroeg zij het: »Ik bid u allen, indien ik iemand misdaan of vertoornd heb, dat gij mij dat vergeven wilt." Ditzelfde bad zij haren rechters.

En nu — daar verschijnt de beul! Zal men haar thans met rust laten? Neen, nog eens beproeven Romes geestelijken de martelaresse ten val te brengen. »Daar staat de houtmijt, herroep!" »Neen, '' antwoordt Wendelmoet, »des Heeren wil moet geschieden." Zelfs de beul is getroffen door zooveel moed en spreekt haar moed in: «Moeder, blijf bij God en la, at u van God niet aftrekken." »Neen, " roept zij terug. Zelve gaat zij daarna aan den worgpaal, ontknoopt den halsdoek en werpt zich den strop om. Dan komt weer een monnik en, listiger dan een slang, vleit hij: »Wendelmoet, wilt gij ook gaarne sterven als een Christeninensch ? " »Ja ik, " antwoordt zij, de list niet herkennende. »Verloochent gij alle ketterij, " vraagt de slang verder. x> Ja ik, " antwoordt Wendelmoet. »Dat is goed, " juicht de monnik weer, terwijl hij zich reeds van zijne overwinning zeker waant. »Is het u ook leed, dat gij gedwaald hebt? '' Dit laatste woord opent de martelares de oogen en op vasten toon geeft zij ten antwoord: »Ik heb voormaals wel gedwaald, dat is mij leed; maar dit is geen dwalen, maar de rechte weg, en ik blijf bij God." Wendelmoet heeft overwonnen door de genade des Heeren. De beul treedt toe en worgt haar. Zij sluit hare oogen, alsof zij slapen gaat. »Als zij nu zich niet roerde en haren geest gegeven had, ontstak men het vuur en men verbrandde haar."

Dus liefFelijk ontslapen Is Wendelmoet in den Heer; Maar monniken en papen. Die naet Christenbloet gapen — Verzaet worden zij nimmermeer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 april 1890

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 april 1890

De Heraut | 4 Pagina's