Onder redactie van Prof. Doedes van
Onder redactie van Prof. Doedes van Utrecht wordt sinds jaren eene bibliotheek van vertaalde werken over godgeleerde onderwerpen uitgegeven, en het is vooral door deze bibliotheek, dat de Duitsche „Vermittelungstheologie" hier geïmporteerd is.
Daar de meeste werken van deze bibliotheek uit het Duitsch vertaald zijn, maakte het een pijnlijken indruk, dat de vertaling zelfs van een Duitsch werk voor onze meeste theologanten nog noodig was.
Dit nu geldt niet van het pas verschenen werk van Prof. Cheyne: jteremia in de lijst van zijn tijd, vertaald onder het goede toezicht van Prof. Wildeboer van Groningen. Tegen dit werk echter hebben we een andere bedenking.
Prof. Cheyne namelijk bespreekt in zijn levensbeeld van Jeremia ook de vijf boeken van Mozes, en sluit zich bijna geheel aan bij de meening van de Moderne critici, dat deze boeken niet van Mozes zijn en pas dagteekenen, wat Deuteronomium betreft, uit den tijd van koning Josia.
Hij zegt toch op blz. 91:
»De beschouwing gehuldigd (waarschijnlijk althans) in 2 Kon. XXII en neergelegd in 2 Kron. XXXIV, dat het »boek der thora" den leider van den uittocht tot schrijver had, kan uit een critisch oogpunt niet worden gehandhaafd."
pen oordeel, dat dan gestaafd wordt met de opmerkingen, dat de „Deuteronomilt", zooals Prof. Cheyne „gemakshalve den schrijver of de gezamenlijke schrijvers van Deuteronomium" noemt:
i". documenten uit later tijd gebruikt heeft; 2". zinspeelt op latere toestanden; en 3". denkbeelden uitspreekt voor het Israël, dat pas uit Egypte kwam, veel te hoog.
Zoo ziet men dus, en dat is het pijnlijke van deze historie, dat een bibliotheek onder de redactie van Prof. Doedes zich er thans reeds toe leent, om die geheele onderstebovenkeering van het Oude Testament aan te bevelen, die door Kuenen en Wellhausen in zwang is gebracht.
Men versta ons wel.
We achten geen oogenblik, dat het iels aan de waardij der Heilige Schrift tekort zou doen, bijaldien bleek, dat de geschiedenis van den uittocht en wat daarop volgde niet door Mozes zelven, maar pas in later tijd aldus werd te boek gesteld.
Maar het bezwaar ligt hierin, dat in Deuteronomium als door Mozes zelf gesproken allerlei verhalen en mededeelingen en denkbeelden voorkomen, die men thans zegt, dat Mozes niet op zijn lippen kon nemen.
En dit nu brengt er ook deze mannen toe, om te zeggen: Er staat wel in Deuteronomium dat Mozes zoo sprak, maar dit is onwaar. Hij sprak zoo niet.
En dit nu is met het karakter der Heilige Schrift onvereenigbaar.
De Heilige Geest onderwijst ons niet door leugenachtige voorstelling.
Zelfs hierover is men echter te Utrecht thans heen.
Utrecht heeft voor Leiden het hoofd gebogen, en Groningen gaat hierin nog verder.
Herinnert men zich nu, hoe VanOosterzee en Doedes indertijd optraden, om juist de voortwoekering van de Leidsche denkbeelden tegen te staan, dan moet helaas geconstateerd, dat de strijd van deze mannen eindigt met een droeve nederlaag.
N^t omdat ze het niet anders bedoeld hebben, maar omdat aan hun standpunt het principieele ontbrak.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 27 december 1891
De Heraut | 4 Pagina's