GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dood, waar is uw prikkel?’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dood, waar is uw prikkel?’

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dood, waar is uw "prikkel? Hel, waar is uwe 'overwinning I I Cor. 15 55.

In gezonde, jonge dagen, als niets ons deert, en de lach ternauwernood van onze lippen wijkt, kan men soms zoo luchthartig over den Dood spireken.

Nu juist niet om met den Dood te spotten; want dat komt in onze kringen zoo niet voor; maar tóch om oyer den Dood te handelen, als dacht ge bij uzelven : »Nu ja, dat heeft voor mij nog tijd. Zoo boos en bang zal die Dood ook niet wezen. En bovendien met mij heeft die Dood nog niets van doen. Aan mij is de beurt nog in lang niet!"

Maar als een ernstige ziekte u aangrijpt; en ge benauwd en hijgend naar uw adem, onder het aanzwellen van de krankheid, ter neder ligt; en die om u zijn verraden zekere bezorgdheid in houding en gebaren ; en de arts verheelt het u niet, »dat ge niet geheel buiten gevaar zijt"; o, dan maakt die gedachte aan den Dood op u plotseling een zoo geheel anderen indruk.

Wat dusver weinig meer voor u was dan een klank en een naam, wat u hoogstens als een sombere toon in het oor dreunde, of het vluchtig denkbeeld bij u wekte van iets schrils en huiver achtigs, en dat ge daarom altoos onverwijld weer uit uw ziel en zinnen bandet, treedt dan opeens voor u als een ontzettende realiteit; als een macht die op u toesluipt; ja als een dreigend onraad, waaraan ge u met geen tegenworstelen noch tegenspartelen zult kunnen onttrekken.

Misschien zult ge er nog van opkomen. Ge Uit zelf nog, en de uwen bidden nog voor en met u. Ook doet de geneeskunst wat ze vermag.

Maar toch het blijft hachelijk staan. De slag van den pols veel te snel. De hitte van het bloed veel te hoog. Het kwaad van binnen niet gestuit, maar voortwoekerend.

o, Ge kunt er nog uit opkomen. Nog niet aan alle hoop is de bodem ingeslagen. Maar ook best mogelijk dat het anders loopt, en dat zóó zóó uw levensdraad zal worden afgesneden.

En dan gaat het soms zoo pijnlijk snel. Nog eer de week uit is, niet enkel gestorven, maar soms reeds weggeborgen in het graf.

In zulke dagen nu dan krijgt ge ^^« iJö^^ onder de oogen ie zien. Onwilkeurig denkt ge er telkens vanzelf aan.^ Niet dat ge hem bijgeloovig uzelven voorstelt ^s'eep feraamte met doodskop en zeis; maar ge begrijpt dan toch, dat die geheimzinnige Doo^ iets ^ntzettends heeft; diezelfde Dood, die van den rechtvaardigen Abel af alle menschcnkind den bitteren tol liet betalen, die ook uit den kring van uw magen en vrienden reeds zooveel liefs meesleurde, en die nu op u aandringt, en u nabij komt, en de hand op uw schouder legt, als om u te zeggen, dat ge u reppen zult, want dat uw einde nabij is.

En als ge dat voor het eerst met vollen ernst ontwaart, dan vaart er zekere siddering door uw ziel, en trekt er een huivering door uw leden. Zoo koud voelt ge de schaduw des Doods reeds over u gaan, en zoo donker omzweeft u zijn toenadering,

Want het is wel zoo, op het slagveld zoekt soms de held den Dood, en op den brandstapel heeft martelaar na martelaar den Dood belachen; maar slagveld en brandstapel zijn zoo heel anders dan een ziekenkamer, met al de bangheid van gebroken lichaamskracht.

De held en de martelaar zijn nog volkomen gezond. Ze hebben den Dood nog niet onder de leden. De Dood staat nog tegenover hen. En nu is het om de banier van hun aardschen of om de banier van hun hemelschen Koning, dat ze met moed en doodsverachting liever sterven dan die banier over te geven.

Maar als het in zwakte en benauwdheid met u ten einde gaat, dan is er in u geen kracht meer. Er is niets dat u ophoudt of uw geestdrift prikkelt. Nog weinige dagen misschien en zoo stil, zoo verlaten, zoo onmerkbaar gaat ge heen.

En dan staat ge voor een raadsel, voor de bange vraag, wat het zijn zal.

Ge gaat sterven, maar wat is sterven? Wat zult ge dan gevoelen, wat ontwaren, wat gewaar worden? Dat uiteentrekken van ziel en lichaam zal het benauwd, zal het vlijmend in verborgen pijn wezen?

Ge vraagt het, en helaas niemand heefteen antwoord; want niemand die stierf heeft ons ooit gezegd hoe het hem in zijn sterven was. Heel die overgang uit dit leven naar de overzij der eeuwigheid is een wereld vol raadselen.

Want wel zag men er sommigen sterven in bange, ontzettende benauwdheden, dat de doodstrijd bijna geen einde nam, en waren er anderen die insliepen zoo zacht en kalm, dat ge moeite hadt om te gelooven, dat dat nu sterven was.

Maar wat baat u die waarneming? Of wie zegt u, wat er, toen de levensuiting u ontging, in het verborgen wezen van dien stervenden mensch tusschen ziel en lichaam, en in zijn ziel omging?

Zeker de Dood kan in een beroerte, of bij hartsverlamming zoo plotseling en zoo onpijnlijk intreden, dat ons oog noch oor eenig lijden ontdekt. Maar is daarmee alles gezegd? Is wat wij zien wel het wezenlijke, eigenlijke sterven ?

En zoo blijven we vragen, maar het antwoord komt niet, en de gedachte dat het nu aan u komt blijft u benauwen. Want als het komt, hóe zal het u dan zijn?

De Schrift spreekt bij den Dood van een prikkel, als er door den apostel geroepen wordt: »Dood, waar is uw prikkel, hel, waar is uw overwinning? ''

Het beeld dus van een giftig monster, dat u niet slechts aangrijpt, maar steekt met zijn angel, en door dien angelsteek vergiftigt. Zoo ongeveer als men zich de draken voorstelde, en zooals er nog slangen zijn.

En door dat giftige nu, door dien steek, door dien prikkel of angel, wordt ons dat raadselachtige, dat geheimzinnige, dat huiveringwekkende van den Dood afgebeeld.

Niet slechts dat hij uw leven van u neemt, maar dan nog die giftige steek met den prikkel, om, als ge in zijn macht, om als ge dood zijt, uw bestaan, uw aanzijn, aan de overzij van het graf te vergiftigen.

En daar mag niet over heengegleden, want in die beeldspraak ligt waarheid. De Dood is onrein; de Dood is giftig; en wie onder de macht van den Dood blijtt, is-ter prooi aan vreugdelooze verschrikking en nooit eindigende zielsbeklemming.

Het sterven zelf is nog het bangste niet. Het bangste komt eerst i'-da'afna, als ge gestorven zijt, en ze u inuwdoodsgewaad afleggen, en ze u uitdragen naar dèn Godsakker.

Het sterven zelf is nog slechts het doorgaan door de poorte van den Dood; maar dan komt ge in de vallei der schaduwen des Doods, en dan in zijn burcht; en daar zal huivering en ontzetting u bevangen; met geen ander vooruitzicht dan om te wachten eeuw in eeuw uit tot Christus op de wolken weder komt, en dan ook zelf in het oordeel te gaan, en dan met al wat demonisch is uitgedreven te worden in nog banger verschrikking. In die verschrikking waarvan Jezus zei: „Daar zal weening zijn en knersing der tanden."

Alles komt er dus voor u op aan, of ge eer de Dood u aangrijpt, dien Dood zijn angel, zijn prikkel kunt breken.

Want gelukt u dat, dan sterft ge als een Christen, als een kind van God, als een ver loste. Dan sterft ge zooals eens Paulus, die bijtijds, eer het te laat was, den Dood dien angel gebroken had, en nu reeds lang vooruit jubbelend en den Dood belachend, hem toeriep : »Dood, waar is uw prikkel ? Gij hebt hem niet meer. En daarom zijt ge mij geen koning meer der verschrikking !"

Dit gevoelt ge toch, is eenmaal die angel, die giftige prikkel van den Dood gebroken, dan is die Dood heel iets anders geworden. Zoolang een wesp haar angel heeft, vlucht ge ; maar is haar angel uitgetrokken, dan speelt ge met de wesp als met een vlieg.

De Dood zonder prikkel, sö«2«r giftigen angel is een dienstbode Gods die u af komt halen; die u in den Naam des Heeren van uw lichaam ontdoet; en u als vrijgemaakte ziel door de poorte der eeuwigheid binnenlaat, om dichter bij uw God en uw Heiland te zijn, dan ge hier ooit kondt, en om, zonder smart en zonder zonde, in die geestelijke afzondering te toeven, tot het licht van den eeuwigen morgen daagt, en Christus op de wolken komt, en u overkleedt met een heerlijker lichaam, en u overstroomt met eeuwige heerlijkheid.

De Dood met zijn prikkel is vreeselijk. Dan zijl ge weg. Dan zijn er in dien Dood banden der helle en eeuwige afgrijzing.

Maar is die Dood zijn prikkel kwijt, dan is ook op eenmaal alle verschrikking geweken.

Dan zijn er die naar den Dood verlangd hebben, omdat alleen die Dood ze voor eeuwig brengen kon bij hun God.

Alleen vergis u nu niet.

Er zijn een soort Catechismus-Christenen, die kortweg aldus redeneeren: »Christus stond uit de dooden op. Door die opstanding heeft Christus den prikkel aan den Dood uitgebroken. Dus heeft nu de Dood geen prikkel meer. En alzoo kan ik gerust inslapen!"

Alsof ooit »eenige vreugde" vloeien kon uit een redeneer ing!

Neen, de Dood heeft nog wel waarlijk, ook na Jezus' opstanding, zijn giftigen angel behouden. Denk maar aan die duizenden bij duizenden, die ' buiten geloof aan Jezus, ook na Jezus' verrijzenis, den Dood ter prooi werde.i.

Ook nu nog sterven er telkens, aan wie hij in hun sterven met zijn angel dien giftigen steek toebrengt.

En wel zegt ge naar waarheid, dat er toch ook duizenden bij duizenden zijn heengegaan, voor wie alle prikkel uit den Dood weg was, maar voor die allen was het een persoonlijke daad.

Als de Dood aan hen toekwam, din ja wierd opeens de angel werkeloos, die anderen nog zoo giftig stat.

En zoo ook hebt gij aan een redeneering uit uw Catechismus niets.

Ook voor u is de vraag maar, of ge, als de , Do«d op u aankomt, dat geloof in Christus ' werkende hebt, waardoor die angel van den Dood ontwapend wordt.

Zoo ja, vrees dan niet.

Dan, dan alleen, maar dan ook zeker, zal uw sterven vrede zijn.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's

„Dood, waar is uw prikkel?’

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's