GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK BEHEER.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK BEHEER.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam., 16 Sept. 1S92.

Van hoog aanbelang is de vraag, die ook nu weer aan de orde komt, hoe de plaatselijke kerk haar beheer heeft te regelen.

Het wenschelijkst ware we!, dat geheel deze vraag niet behoefde op te komen, en dat men het, gelijk de eerste kerken in Colosse, Thessalonica en elders, zonder kerkelijk beheer deed.

Maar in onze toestanden is dit nu eenmaal ondoenlijk.

Men kan niet buiten vaste eigen gebouwen, waarin de gemeente samenkomt. Dit gaat wel een tijdlang in groote steden, doordien men dan zalen huurt. Maar op den duur levert dit te veel bezv/aar en ongelegenheid op, en in dorpen gaat dit ganschelijk niet, wijl men daar zoo groote zalen niet verhuurt.

Ojk gaat het op een dorp moeilijk een geschikte woning voor een Dienaar des Woords te vinden. In de meeste dorpen is daar geen passend huis voor te huren. En steeds kan men dan .op straat worden gezet.

Er moet dus ook een pastoiie zijn. Dan is het maar zelden dat een predikant geheel van eigen middelen kan leven. Bijna altoos moet hij traktement hebben. En ook dat traktement eischt inzameling en uitbetaling.

Daarbij komen dan r.og allerlei benoodigdheden voor den eeredienst, voor de bedlening der Sacramenten, localiteit voor catechisatie en kerkeiaad, wijkgebouwen en wat dies meer zij.

Kortom, reeds op elk dorp, maar vooral in groote steden neemt het beheer van allerlei kerkelijke fondsen, goederen en bezittingen een tamelijk bi'eede plaats in het kerkelijk leven in.

Dit nu doet aanstonds de vraag rijzen: Van wie moet zulk een beheer uiigaan, en door wie moet het worden gevoerd.' En hierop nu is in dea loop der eeuwen in drieëïlei voege geantwoord, t. w. door de Overheid, door een zelfstandige kerkvoogdij, of door de gewone regeeting der kerk.

Want wel ware hier met het oog op sommige Engelsche toestanden, nog het stelsel der Trtistee's aan toe te voegen, maar welbeschouwd zijn toch ook deze Trustee's een soort zelfstandige voogdij.

Het oudst'4s de voering van het beheer door de gev/dne regeering dei kerk. Eerst later, toen de Orerheid van Christelijke professie werd en de zorg voor de kerk geheel op zich nam, is vooral in landen, waar de burgerlijke en kerkelijke gemeente zoogoed als één was, de zorg voor dit beheer aan de Overheid gekomen. En het jongst van allen is het stelsel dat men vrij beheer noemt, en v/aarbij door de leden der gemeente een college in het leven, wordt geroepen, dat door ccöptatie of telkens vernieuwde keuze zich voortplant, en alzoo zelfstandig naast den kerkeraad staat.

Allerlei tusschenvormen en gemengde vormen V3., \ beheer la'.en we daarbij rusten, omdat ze slechts wijzigingen van deze drie grondvormen zijn. Zoo b.v. de heerea der heerlijkheden op menig dorp; zoo de gemengde colleges half uit den kerkeraad en half uit de gemeente; zoo de gemeentecommissiën, met recht van veto voor den kerkeraad. Dit aUes toch sc'iept geen nieuwe formatiën, maar wijzigt of combineert slechts de genoemde grondformatiën, die noodzakelijk ^^/V in aantal zijn moeten, daar er slechts drie mogelijkheden voor het beheer denkbaar zijn. Of dat de gewone regeering der kerk optrede; óf dat er in de kerk ^^» apart college voor opsta; óf eindelijk dat een macht buiten de kerk de zaak in handen neme, en dan kan dit natuurlijk alleen de Overheid zijn.

Tusschen deze drie nu aarzelen we geen oogenblik. Stellig moet het eerste stelsel gekozen.

Niet de Overheid moet het kerkelijk beheer voeren. Ook moet niet een zelfstandige macht tegenover den kerkeraad staan. Maar zij die de regeering der kerk hebben, moeten ook de macht bezitten over het kerkelijk goed.

Zoo was het oorspronkelijk ia de eerste Christelijke kerken. Zoo hebben onze vaderen het te Wezel gewild. En zoo ook is het van meet af begrepen door de kerken die tot reformatie kwamen door de actiën van 1834 en 1880.

Voor het eerste punt kan men dit nalezen in het 4e boek van Calvijns Institutie. Wat aangaat., het tweede punt bepaalde men te Wezel in 1568 (zie Ed. Rutgers p. 26) in art. 12 vv., dat er behalve de gewone diakenen nog diakenen voor het beheer zouden benoemd worden, en dat het in grootere gemeenten wenschslijk zou zijn het beheer zelf in handen te geven van andere personen, natuurlijk altoos onder opzicht van den kerkeraad. Ook opperde men het denkbeeld om een kerkelijken quaestor aan te stellen, mits rekenplichtig aan den kerkeraad, In geen geval echter mochten de leereside of regeerende ouderlingen met het beheer worden lastig gevallen, „als geheel vreemd aan hun ambt" (ab eorum munere penitus alieria).

En wat eindelijk de actiën van 1834 en 1886 betreft, 200 is bekend, dat inj tal van kerkformatiën gesproten uil de actie van 1834, de kerkeraad z^if beheert; terwijl de kerken die sinds 1886 tot reformatie kwamen, insgelijks aan den kerkeraad aiïe beschikking in deze overlieten of opdroegen. Want wel zijn er toen „kerkelijke kassen" geformeerd, maar deze „kerkelijke kassen" waren zonder de handeling van dea kerkeraad volkomen machteloos. Het was de kerkeraad die besliste, of men van den dienst dezer kassen gebruik zou maken; de kerkeraad die voor haar collecteerde; de kerkeraad die haar optreden mogelijk maakte; en de kerkeraad die het vereenigingsleven harer leden in zijn hand hield.

Verschil in dit opzicht is dus niet wel denkbaar onder ons. Eenparig zal men tegen Overheidsbemoeiing zijn, eenparig tegen een zelfstandige kerkvoogdij, en eenparig voor beheer van het kerkelijk goed onder de auspiciën van den kerkeraad.

Ook tegen een zelfstandige kerkvoogdij; want wel moest, en moet nog in het Collegiaal Genootschap, met hand en tand voor Vrij Beheer gestreden, overmits anders het Synodale opperbestuur alle vrijheid kortweg smoort; maar zoodra, door handhaving van het Gereformeerde kerkrecht, en de erkenning van de autonomie der plaatselijke kerken dit gevaar is opgeheven, is het zaak evenzoo te waken tegen het andere gevaar, dat er zich namelijk in een zelfstandige kerkvoogdij een financieele macht tegenover den kerkeraad verhefïe, die de kerk in ongeestelijke paden zou leiden.

In zulk een kerkvoogdij toch koos men steeds, en kiest men nog, uit den .aard der zaak, meest mannen van het geld, en mannen van hêt geld, reeds de Heiland wees er op, zijn in den regel nu juist niet de eersten, om in te gaan in het Koninkrijk der hemelen.

Moet dus ook het beheer cnder den kerkeraad staan, dan volgt hier echter nog in het minst niet uit, dat de kerkeraad zelf dit beheer moet voeren.

Eer het tegendeel.

Reeds te Wezel is het uitgesproken, dat althans Predikanten en Ouderlingen een ambtbekleeden, waaruit het beheer geenszins volgt, en waaraan zaken van beheer zelfs geheel vreemd zijn.

Alleen bij de Diakenen zou nog sprake kurmen zijn van een voeren van het beheer, mits het dan aparte Diakenen zijn. Maar toch ware ook dit alleen toe te laten bij gebrek aan personeel. En waar het slechts even kan, zal de kerkeraad altoos goed doen, een os meer personen aan te wijzen, hetzij uit zijn midden, hetzij daar buiten, die, niet krachtens hun ambt, maar kr^chteus mandaat van dea kerkeraad, het beheer onder zijn instructie, toezicht en racht van opneming der rekening voeren.

Zoo wordt de eenheid van het kerkelijk regiment niet verbroken, en toch in het ambt niets ingelegd, wat buiten het ambt vallen moet. Zoo kunnen de aldus aangewezenen nooit een macht tegenover den kerkeraad worden. Ea ook, zoo blijft er steeds een nauw"«n levend verband bestaan tusschen den kerkeraad en hen die het beheer voeren.

Is dat alzoo de toestand, waarop we aan hebben te sturen, toch stelle niemand den eisch, dat deze toestand als met een tooverslag in hst leven worde geroepen.

Wie dat beoogt stuit op verzet, kwetst gevoeligheden en kv/e< rkt verdeeldheid. Er zij geleidelijke overgang. Er worde tijd genomen. Er zij nie: al te sterke drang naar eenvormigheid, daar er toch zeer kleine gemeenten zijn, die een andere inrichting eischen, en ook zeer groote gemeenten, die meer controle noodzakelijk maken.

Ook houde men wel in het oog, dat wie aan het goed raakt, met & QÜ burgerstaai te doen krijgt, en dus te letten heeft op de mindere of meerdere rechtszekerheid van het goed.

En eindelijk moet ook met derden gerekend, tegenover wie men bedingen en verbintenissen heeft aangegaan.

Veel oponthoud kan dus noodzakelijk zijn, en zal van achteren niemand berouwen.

In riieuwe toestanden moet men ingroeien.

Hoofdzaak is maar, dat het beginsel vaststa, en vaststa het daaruit afgeleide gevolg.

En dan dunkt ons, mogen we ons vleien, dat hierover geen verschil zal rijzen.

Datgene waarop allen aansturen is: Een beheer van den kerkeraad uitgaande, maar, onder de auspiciën van den kerkeraad, door eigen mandatarissen gevoerd.

COLLEGE-LOOPEN AAN ONGELOOVIGE UNIVERSITEITEN.

Gelijk te verwachten was is door Professor Lohman het college-loopen aan ongeloovige universiteiten verdedigd met talent en met volledigheid van bewijsvoering.

Ziehier dan wat er z. i. voor is.

Ten eerste is de hoofdzaaic aan de Universiteit, niet het inpompen van zekere dosis geleerdheid, maar het opvoeden van den jongeling tot man. Hij beriep zich hierbij op Engeland, waar, zoo in Cambridge als te Oxford, de jonge studenten onder de leiding van een Tutor komen, die hun studiën regelt en .steunt en veel mst hen omgaat. Indien nu, zoo oordeelde Professor Lohman, de Vrije Universiteit aan onze aanstaande Juristen een levenskring biedt, die hun hart verwarmt, geestdrift in hen ontsteekt en hen houdt bij de Christelijke usantiën, dan beantwoordt ze reeds hiermee aan een zeer hoog doel, en hindert het niets hoegenaamd, of ze enkele colleges hooren van hocgleeraren, die andere beginselen zijn toegedaan.

Ten tweede, een student moet wetenschappelijk worden opgeleid. Hiertoe is het noodig, dat hij ook den tegenstander hoore. Dit nu kan niet beter geschieden dan door enkele uitnemende hoogleeraren ook aan andere universiteiten te volgen. En zoo hij slechts vast in zijn schoenen staat, zal heoa dit niet schokken, maar in zijn overtuiging bevestigen.

En ten derde, de juridische colleges dragen in den regel geen prirxipieel karakter. Er wordt op deze colleges niet dan bij uitzondering op de diepere levensbeginselen teruggegaan. Meestal bestaan ze in het practisch keren kennen en hrsiorisch toelichten, nu en dan met critiek, van de in ons land geldende wetgeving, ook onder vergelijking met wat elders als recht geldt. Zulke onderwerpen nu, op zulk een wijs behandeld, kan men zeer wel ook door ongeloovige hoogleeraren hooren bespreken, zonder dat men in zijn geloof geschokt wordt. Meest toch gaat op de juridische colleges het buiten alle geloofsquaestiën om.

Naar ons beste geheugen waren dit in hoofdzaak de drie argumenten, waarmee Prof. Lohman zijn stelling verdedigde. Beginnen we dan met elk deze drie ter toet se te brengen.

Wat nu het eerste aangaat, is het ons uit het hart gegrepen, dat het leven aan de universiteit geen inpompen van een dosis geleerdheid moet brengen, maar opvoeding van den jongeling lot man; en hebben ook wij eerbied voor het Engelsche stelsel, dat veel meer dan „het onze, hierop gericht is.

Al aanstonds echter zij hierbij opgemerkt, dat zekere onderscheiding hierbij onmisbaar is. Voor die opvoeding doen namelijk twee factoren dienst, het leven en de school. Nu is de Vrije Universiteit volstrekt onmachtig om het Engelsche stelsel in te voeren, en om geheel het universitaire leven onder bepaalde leiding te stellen. In Oxford en Cambridge is dit mogelijk, omdat deze stichtingen schatrijk zijn, en in den regel bezocht worden door zonen van zeer rijke ouders, die zich de weelde veroorloven kunnen van zulk e; n mentor-oi tutorschap voor hun kind. Ten onzent daarentegen is dit volstrekt onmogelijk: i". omdat de privaat docenten op verre na niet te vinden zijn, die men daarvoor noodig sou hebben; 2". omdat de Vrije Universiteit, welbezien, docdarm 'n; en 3", omdat verreweg de meeste jongelieden ternauwernood de middelen bezitten, om voor zich zelf te zorgen, laat staan een tutor te betalen. Voor het leven kan onze Vrije Universiteit dus niets anders geven, dan de isoleering van de ongeloovi£e ckmenter; het verkeer met jonge mannen uit Christelijke kringen; den omgang met enkele Christelijke familiën; en voorts een altoos zeer beperkt verkeer met de hoogleeraren, en de tucht die van hen uitgaat. Het Hospitium geeft iets meer, maar dit baat slechts enkelen, en niet in de eerste plaats de juristen.

De Universiteit moet dus wel, voor wat de opvoeding betreft, ia hoofdzaak haar kracht zoeken in de school, en er naar streven, om de jonge mannen op te klaren tot esn bewustzijn, waarin éénheid, helderheid en de veerkracht van het beginsel v/erkt. Van buiten leeren, toelichten van bepalingen enz, kan hier niet volstaan. Ze moeten, wat het lormeele bewustzijn betref, leeren zien, denken eaoordeelen; caa.h inhoud moet in dat bewustzijn een levensen een wereldbeschouwing komen, die bezielt door haar hooge opvatting, kracht geelt door haar principieel karakter en haar consequentie, en derwijs op het vak van eigen studie wordt toegepast, dat de jonge mannen welen waarvoor ze te strijden, en hoe ze ook door hun vak den Naam des Heeren te verheerlijken hebben.

Juist met het oog hierop is de Vrije Universiteit in het leven geroepen, en is door haar stichting af keurende critiek uitgeoefend op dat andere stelsel, hetwelk er zijn kracht in zoekt, om naast, bij en alzoo op de bestaande universiteiten te werken.

Ook de voorstanders van dit aanvullingsstelsel toch zagen wel de behoefte aan een Chrisiijke levenssfeer in, en stichtten daarom Christelijke Tehuizen, maar ze hadden er geen oog voor, dat de opvoeding van een wetenschappelijk man ondenkbaar is zonder de ontwikkeling van een Christelijk bewustzijn, met speciale toepassing op zijn vak. Het beste Christelijk Tehuis gevoegd bij een oisgeloovig onderwijs, kweekt dualisme, breekt de kracht van overtuiging en snijdt de wetenschap van den Christus af.

Al stellen ook wij dus het opvoedend element niet minder sterk dan Prof. Lohman op den voorgrond, we meenen er nadruk op te moeten leggen, dat opvoeding niet enkel het leven, maar ook, en aan de universiteit zelfs in de eerste plaat.s, het bewustzijn geldt. Elke heldere kop, elk man van overtuiging, moet een blik op het leven en op de v/ereld verkrijgen, d(e hem eenheid van beginsel en uit dat beginsel kracht tot handelen aanbrengt. Niet bij de manier van een Toko m.oet allerlei in zijn geest dooreenliggen, maar in zijn bewustzijn moet een oiganische samenhang bestaan en er moet een organische kracht in werken.

Dit nu bij onze jonge mannen te bereiken is het zwaarste van der professoren laak, en voor de juridische faculteit is dit nog aanmerkelijk moeilijker dan voor de theologische. Het komt er toch op aan, eerst onze Calvinistische levens-en wereldbeschouwing duidelijk voor zichzelven te hebben uitgewerkt, om alsdan den studenten liefde en geestdrift hiervoor in te boezemen; en daarna de conseqentiëa van deze levensen wereldbeschouwing principieel op zijn speciaal vak, in casu op de rechtsgeleerd heid, toe te passen, en tot in de bijaonderheden die gevolgtrekkingen zóó duidelijk aan de jmidische studenten aan te toonen, dat voor heel hun verder leven hun eigen vakstudie op intieme wijze met hun eigen levensbeginsel samenhange.

Dan voedt men op. Dan kweekt men mannen. En dan zal het levenslang dezen mannen aan geestdrift noch aan levensmoed ontbreken.

Maar juist hiermee strijdt het dan ook ten eenemale, dat ge hen tegelijkertijd op twee ladders naar boven zoudt laten klimmen.

Nu toch blijkt het, dat het opvoedend karakter der universiteit volstrekt niet alleen in den omgang en het saamleven moet liggen, maar hoofdzakelijk zelfs gezocht moet worden in de lormeele vorming, die de hoogeschool aan hun geest geeft, en in de wereldbeschouwing, die, toepassing op hun eigen vak, in hun bewustzijn wordt opgenomen.

Het onderwijs gaat dus volstrekt niet buiten de opvoeding om, maar is er hoofdelement in; en diensvolgens kan het ook niet indifferent worden geacht, of gelijktijdig andere geesten vormend op den geest onzer jongemannen inwerken, en, nog eer ze tot een zelfstandig inzicht kwamen, bloemen op gansch andere velden geplukt, in schoon boeket, aan hun bewondering worden aangeboden.

Ook onse jongemannen komen nietneuttaü aan de universiteit, noch zijn neutraal van nature.

Levende te midden van een wereld, die de Calvinistische beginselen verfoeit en bespot, en keft uit een Multatuli, een Goethe of Schoppenhauer, hebb. n ook zij meer dan één teug gedronken uit den beker der bedv/elming, die in de weïeld rondgaat.

Spot en smaad zijn voor menig jeugdig hsrt nog vreemde machten die hen afstuitend aandoen en die ice liefst ontvluchten.

En ook voorzoover ze nog niet tot bezielde bekeering, tot een besliste keuze voor hun Heiland, en tot principieel breken met de wereld zijn gekomen, roe: t zich veel in hun eigen ^hart, dat een echo geelt op den klank der wereld.

Tegen die drie machten hebt ge dus te strijden, waar ge door uw onderwijs een hoogere levens-en wereldbeschouwing ia het bewustzijn uwer studenten poogt in te dragen en er hun liefde voor poogt in te bt'Czemen,

En in dit veiband nu kan het niet anders dan schadelijk zijn, dat ge hen, in hun toestand v? n wording, laat uitgaan naar scholen, waar de geest der wereld zijn intellectueele triomfen viert.

Dat moet uw eigen werk afbreken; en de verwarring in den geest vernieuwen, waar juist principieele eenheid en klaarheid het doel wgs waarop ge afgingt.

Iets wat natuurlijk als regel is gezegd, zouder txceptiën uit te sluiten.

Altoos toch heeft men met een zeer eminent jong man en van zeer vaste overtuiging kunnen wagen, wat bij de overgroote meerderheid op geestelijke ontzenuwing en blussching van geestdrift uitliep.

Ziehier de reden, waarom het eerste éu"gument ons ongenoegzaam voorkomt.

De beide andere bespreken v/e een volgend m£al.

EERLIJK .?

Onder de bedenkingen door de heerea Van Lingen c. s. tegen de vereeniging ingebracht, keert ook telkens de aanklacht terug, dat er door sommigen omtrent den Kinderdoop leeringen gedreven worden, die tegen de Gereformeerde belijdenis ingaan.

Hiermee wordt, gelijk doorzichtig is, gedoeld op wat de Heraut bij meer dan ééne gelegenheid over dit punt in het midden bracht.

Dat nu de door ons gegeven voorstelling een andere was, dan de voorstelling, waarin het thans levend geslacht was opgevoed, en dus ook een andere dan de voorstelling dia dusver door de meeste predikers omhelsd was, wisten we; en dat om de eenvoudige reden dat we zelven jarenlang die verkeerde voorstelüng hadden nagepraat.

Het heeft ons dan ook in het minst niet verwonderd, dat menigeen eerst vreemd opzag, toen hij ks, wat wij neerschreven. Eer heeft het ons sterk verwonderd, dat reeds zoo spoedig in tamelijk breeden kring de juistheid onzer voorstelling erkend v/erd.

Dit zeggen we natuurlijk niet met opzicht tot elk detailpunt van onze voorstelling; maar uitsluitend m.et het oog op de allesb'heerschende vraag, cf de Doop bedoelt een zegel te zetten op een genade, die m.en voor de toekomst als mogelijk afbidt, of wel op een genade, die men krachtens de verbondsgenade als aanwezig onderstelt.

Dat nu Ds. Van Lingen, Ds, Wis.se en de heer Renkema desniettemin de dusver meest gangbare voorstelling bleven aankleven, duiden we hun natuurlijk niet euvel.

Overtuiging laat zich niet afdwingen. Maar één ding mogen ze niet doen.

Ze mogen bet niet doen voorkomen, alsof wij de door ons gegeven voorstelling „uit onzen duïm gezogen hadden, " en alsof hun voorstelling de geijkte Gereformeerde was.

Toen we aan dit onderwerp toe waren, hebben we met de stukken aangetoond, dat onze voorstelling ontleend was aan onze beste Gereformeerde theologen uit den tijd teen de geestelijke bloei onzer Gereformeerde kerken het hoogst stond. En lateihebben we het aantal van deze getuigenissen in het vlugschrift: Calvinisme en Revisie nog vermeerderd.

Hier is dus een (\mQS, ü.Qvssi persoonlijke eerlijkheid in het spel. En overmits we deze drie broederen nog altoos houden voor mannen, die op de; erkenning van hun persoonlijke eerlijkheid prijs stellen, en die hierop o. i. het volle recht hebben, mag van hen gevergd, dat se ook op dit punt hun goeden naam ophouden, en niet langer voortvaren met een bedrijf, dat, gelijk ieder zal toestemmen, hun eigen eere zou te na komen.

OVERBODIG.

Een broeder uit Rochester, in Amerika, zendt ons een breed epistel met verzoek om opneming, waarin hij opkomt tegen een verkeerde uitlegging van 2 Cor. 3:6, Filipp. 2:12 en i Joh. i:7.

Gul gezegd achten we dit overbodig en onraadzaam.

Want wel is de uitlegging die hij geeft in hoofdzaak, goed, en die hij bestrijdt verkeerd; maar er is geen de minste reden, om dit aan de lezers van de Heraut latdc te deelen.

Orzs lezers toch hebben allen hun Statenbijbel mei kantteekeningen, en in die kantteekeningen zien ze in hoofdzaak geheel hetzelfde v/at deze broeder hun thans zou voorleggen.

Waar tochzouden we met onze beperkte plaatsruimte heen, als we in breeden stijl, allerlei aanwijzingen opnamen over teksten, , die wel eens verkeerd zijn uitgelegd.

Maar bovendien, als het nu of dan noodzakelijk is, op zulke verkeerde ultkggingere te wijzen, dan dient dit grondig te geschieden, i.iet goede uitlegkundige bewijsgronden, en hiervoor nu is meer kennis van allerlei wetenschap noodig, dan aan een niet gestudeerde ten dienste staat.

Niet dus omdat we het niet met hem eens aijn, maar om geen antecedenten te stellen; omdat het voor orz£ lezers onnoodig is; en overmits, zoo het noodig ware^ de bewijsvoering grondiger moest v/ezen, achten we het voldoen aan zijn verzoek minder geraden.

Toch verblijden we ons hartelijk over dit teeken van leven in Amerika. Laat er onze Statenbijbel maar weer in eere komen,

en heel wat oppervlakkige Schriftvervalsching zal de wereld uitgaan.

DE SYNODE VAN EMDEN.

Dr. B. van Meer, predikant bij de Sy-Bodaien te Meteren, heeft een academisch, proefschrift ia het licht gezonden, onder den titel: De Synode te Emden in 1571, 's-Gravenhage, bij Martin us NijhofT.

Met warme belangstelling namen we van deze studie en haar uitgave kennis, omdat ae opnieuv/ een interessante bijdrage levert voor de kennis van de opkomst der Gereformeerde kerken in Nederland, ' en van haar vereeaiging in een Gereformeerd kerkverband.

Al is toch de schrijver zelf Synodaal, en dus levende in een kerkformatie, die ten eenemale van de Gereformeerde beginselen, die men te Emden eerde, afgeweken, toch heeft hij als wetenschappüjk maa de feiten voor zich zelve laten spreken, de historie niet vervalscht; maar lievttr een scherpe critiek op zijn ejgen positie geleverd, dan aan de Gereformeerde vaderen iets ongerijmds toe te dichten.

En terwijl we dit dankbaar in zijn studie erkennen (waarin alleen op p. 58 een con^ tradictio in terminis voorkomt) geven we hem gaarne den lof, dat hij zich terdege ïn de historische toestanden van Eoadens Synode heefc ingewerkt; met geen geringe zorge saamlas wat er licht over verspreidt; en in zijn keurig boekdeel een bijdrage heeft geleverd, die voor de Synodalen hard om te verduwen, maar voor ons Gereformeerden een kostelijke vrucht van het verleden is.

Deze soort studiën, door mannen buiten onzen kring geleverd, zijn een uitnemende steun in den strijd, dien we op allerlei gebied tegen hen hebben te voeren.

Ook deze studie toch heeit tot kortbegrip de pertinente verklaring aan de Gereformeerden : „Wij, Synodalen, hebben historisch ongelijk, en gij hebt gelijk.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1892

De Heraut | 4 Pagina's

KERKELIJK BEHEER.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1892

De Heraut | 4 Pagina's