GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Niemand verloren”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Niemand verloren”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opdat het woord vervuld zou worden, dat hij gezegd had: Uit degenen, die Gij mij gegeven hebt, heb ik niemand verloren. Ps. 19 ; 18.

Voor het kind des menschen is het volstrekt onmogelijk, zich tot die duizelende hoogte van Gods majesteit op te heffen, dat hij ooit verstaan zou wat het is, vrijmachtig zielen te scheppen.

Al ons peinzen en denken begint altoos met voor het feit te staan, dat er zielen, dat er menschenkinderen, dat er creaturen, naar den beelde Gods geschapen, zijn.

Dat kan niet anders. Immers, als de eerste ziel nog moest geschapen worden, en het geheele denkbeeld van een «creatuur naar Gods beeld" nog moest uitgevonden, zouden we er zelf niet zijn, en zou heel deze vraag voor ons denken niet kunnen oprijzen.

En omdat wij nu altoos beginnen, met er zelf als mensch te wezea, en menschen rondom ons te zien, en aan al wat mensch is in onze schatting zekere waardij toe te kennen, dadrom kunnen wij ons nooit indenken in den toestand, toen er nog niet één enkele mensch geschapen was, en geheel de gedachte om menschen te scheppen nog moest uitgesproken.

Dit nu maakt dat we ons de vrijmacht Gods in dit machtig werk nooit zuiver denken kunnen; dat we, reeds ter wille van onzen eigen persoon, altoos aan die vrijmacht Gods te kort doen; en zelfs, voor zooveel we die vrijmacht met onze lippen belijden, er toch altijd aati te kort doen met ons hoofd en hart. Hierbij is volstrekt niet altijd vijandschap tegen God in het spel.

Het is geenszins, omdat men er op uit is, den Heere onzen God in zijn rechten te verkorten.

Integendeel, het is vaak eerbied en liefde vsor onzen God, die ons verhindert. Hem ons voor te stellen als een God, die over de zielen der menschen, en dus ook over hnn eeuwige toekomst geheel vrijmachtig beschikt. Zulk een volstrekte vrijmacht zou in óns oog iets onheiligs, voor óns besef te hard en liefdeloos zijn. e v w

Eki wijl ge nu óf geen God voor uw hart bezit, óf die God moet voor u het inbegrip en de springader zijn van al wat edel en heilig u aandoet, liefelijk is en wél luidt, stuit het u tegen de borst, u in uw God een besluit ter verkiezing, en dus ook een besluit ter verwerping te denken; en lacht het u zoo toe, om, met de lofzangen van Gods goedheid uit vroeger en uit later eeuwen, te droomen van een uitkomst, waarin eens alle ziel des menschen zalig zal zijn.

» Verloren^'' is dus een term, die in uw geestelijk woordenboek hooit vanzelf voorkomt. Zij het toch al, dat veel kinderen der menschen duidelijk blijk geven, dat ze den Christus Gods verwerpen en afdolen op eigen gekozen paden, hoe zou dit ooit de vrijmacht en almacht van Gods li»fde beperken ?

De eeuwigheid, - zoo zegt men dan, is zoo lang. Wie aan deze zijde van het graf den Zoon niet kHste, kan het immers aan de overzijde des grafs doen. Of zijn niet de wegen van Gods genade onnaspeurlijk? En zoo komt men altoos weer op de zoo aantrekkelijke en zoo verblindende gedachte terug: -DNiemand verloren, maar al wat kind des menschen is, eens zalig voor Gods troon!"

En nu is dat »niemand verloren" zeer zeker eens de triomf kreet ook van uw Heiland geweest. Alleen maar, bij hem ging er aan vooraf: »Uit degenen, die Gij mij ^^^«z'^» hebt.'' Zoo wordt ge dus geperst en gedrongen tusschen twee voorstellingen.

Eenerzijds neigt uw eigen hart er toe, en wil het geraep der wereld er u toe brengen, om te belijden: »Niemand verloren van wie God als creatuur naar zijn beeki schiep." En anderzijds getuigt hij, die van de hemelen kwam, u, dat mensch te zijn niet genoeg is, dat ge ook als mensch door den Vader en den Zoon moet zijn gegeven, zal het «Niemand verloren" ook u op uw sterfbed eens als heilige muziek in de ooren klinken.

Niemand verloren voor zoover ze gegeven zijn; eerst daarin wordt alzoo de belijdenis van Gods vrijmacht voleind. Vrijmacht niet enkel om te scheppen of niet te scheppen. Vrijmacht om in het scheppen zelf de idee van het menschenkind zóó of anders te bepalen, naar zijn welbehagen was. Vrijmacht om onder de kinderen der menschen u lager rang of hooger stand te beschikken. Vrijmacht om u tien eeuwen vroeger, of nu, of eeuwen later te lat? n optreden. Vrijmacht, kort gezegd, om u te doen z\ya. die ge zijt, zoo ge zijt en waar ge zijt.

Souvereiniteit van uw God als Schepper over heel uw existentie als creatuur. Maar bij dit eerste stuk der vrijmacht komt nu het tweede bij. Omdat God u schiep en dus uw Eigenaar is, heef: uw God ook recht van beschikking over 11 en kan Hij u dus geven aan den Zoon.

Niet zoo, dat Hij u eerst vragen zou, of gij gegeven wilt worden. Noch ook, alsof u het recht zou verblijven, om tegen die overdracht te protesteeren. Maar met volstrekte vrijmachtigheid.

De Heere vraagt het u niet; Hij raadpleegt er u niet over; , Hij laat u geen uitweg over om u aan zijn beslissing te onttrekken ; zijn daad is onherroepelijk; Hij' geeft u aan den Zoon, en nu zijt ge des Zoons, en er is niemand die u meer uit zijn hand kan rukken. En hierin nu is juiSt dat hooge mysterie van Gods majesteit, waartoe ons scherpste denken nooit zal opklimmen.

Zielen, menschen, personen, niet slechts voor een tijd, maar voor eeuwig, te geven, ja zóó te geven en weg te schenken, dat ze „zich zelfs niet meer zijn, " doch hem aan wien ze gegeven zijn, , onherroepelijk toebehooren, het druischt in tegen al wat wij verstaan of kennen van ons recht, van onze zelfstandigheid, en van ons persoonlijk bestaan.

Wie onder menschen ooit onderneemt op zulk een wijs over menschen te beschikken, wordt achterhaald door het zwaard der gerechtigheid. Slavernij, menschenroof, en wat boozé stukken er uit dit beschikken over menschen meer zijn voortgekomen, ze vervullen ons nu reeds op den klank af, met ergernis en weerzin. Zoo valt u alle menschelijke maatstaf uit de hand.

Al wat uit uw menschelijk besef opkomt, ontzet veeleer heel uw voorstelling. En niets anders blijft u over dan de verborgenheid van heit geheimenis in Gods vrijmacht te aanbidden.

Ja, waarlijk Hij, uw God, deed dat. Hij beschutte alzoo over menschen. Beschikte over menschen eeuwiglijk. En dat is het, wat Jezus uitriep: Ze waren uwe en Gij hebt ze mij gegeven''^ (Joh. 17:6).

•^Gegeven aan den Zoon, en ddarom niet verloren", dat is dus de diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods,

Laat de uitzondering van Judas nu rusten. Bij de apostelen was tegelijk van hun «gegeven zijn voor het ambf' sprake, en natuurlijk daar kon een Judas uitvallen, en zou ook Petrus uitgevallen zijn, indien er geen vernieuwing van zijn ambtelijke roeping in het: «Weid mijne kudde" gevolgd ware.

Maar onder de «gegevenen aan den Zoon" behoorde Judas niet. Dan had hij niet kunnen verloren gaan.

En daarom op dat ^gegeven zijn" komt het altoos weer aan.

«Gegeven" eer gij er waart; «gegeven" eer ge van uzelven afwist; „gegeven" zonder eenige uwer voorkennisse. Er is in den volsten zin van het woord zonder u, voor u en over u beschikt.

Ja, op zulk een wijs en onder zulk een overmacht zijt ge door den Vader aan den Zoon gegeven, dat geen verzet noch weerzin uwerzijds ooit die gifte kan te niet doen.

Zoo zijt ge dan in de macht des Zoons, zijn eigendom, één der zijnen. Niet uws zelfs meer, maar zijns.

En zulks niet omdat gij willens en wetens vrijwillig afstand hebt gedaan van de beschikking over uzelven ; maar omdat nooit gij, maar altoos God en God alleen over u te beschikken heeft gehad, en Hij dit zóó deed, dat ge nu des Zoons zijt.

Eerst zóó rflst het zalige »Niet verloren''' op zijn vasten grond.

Want gewisselijk is er ook een bewaring door Christus, en zoo is het niet verloren gaan van die bewaring door den Christus een middellijk gevolg.

Maar toch vloeit ook die bewaring weer eeniglijk uit het gegeven zijn aan den Zoon voort.

Wat hem niet gegeven is, kan hff, wil hij, zal hij niet bewaren. En wat hij bewaart, bewaart hg niet omdat gij zoo begeerlijk zijt, maar omdat hg u van den Vader ontving. Meer nog, toen en omdat de Vader u aan h l d den Zoon gaf, beschikte Hij tegelijk aan den Middelaar roeping en macht en alle middel ter behoudenis, opdat hij u bewaren kon.

Dit nu gelooft ge alleen in zulk een teeder oogenblik, als ge waarlijk alle eigen beschikking over uw persoon van u werpt, om alleen in de beschikking over u van uw God te rusten. In het moment van volkomen zelfverloochening.

En derhalve is alleen wie aan zich zelf verloochend is, van dat «Niet verloren" gewis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1893

De Heraut | 4 Pagina's

„Niemand verloren”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1893

De Heraut | 4 Pagina's