GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

De heiden, wiens hart gehecht was aan deze aarde en die geen hope koesterde voor het leven hiernamaals, was bang voor ziekte en vermeed de kranken. Ternauwernood droeg hij zorg voor zijne familieleden. Bij epidemiën liet men hen zonder eenige gewetenswroeging in den steek, daar men bezorgd was voor eigen leven. De arme kranken werden zoowel door particulieren als door de maatschappij verlaten, de krankheid maakte hen geheel ongeschikt den staat langer diensten te bewijzen; ze maakte hen nog nutteloozer dan vóór dien tijd, zij was als het ware de smaad, aan de oneere hunner armoede gevoegd. In de Christelijke maatschappij vond men niets dergelijks: de ziekte werd er niet beschouwd als een ongeluk op zich zelve, men beschouwde haar als eene beproeving voor dengene, dien zij trof, en als eene waarschuwing voor zijne broeders om hun liefde en mededoogen te verdubbelen. Jezus Christus had immers onder de gezegenden Zijns vaders, die het Koninkrijk der hemelen zouden beërven, genoemd degenen, die Hem zouden bezoeken als Hij krank was in een van de minste zijner broederen; de kerk legde dezen plicht niet alleen op aan de bisschoppen en presbyters, maar evenzeer aan al de Christenen, zoo mannen als vrouwen. Deze plicht werd voorgesteld als te grooter te zijn wanneer het betrof, ben die verhinderd waren om te werken, de arme zieken, daar dezen minder dan vóór dien tijd in staat waren om voor hun onderhoud te zorgen. Behalve de geneesmiddelen en het voedsel voor het lichaam stak men hun een hart onder den riem of vermaande hen tot berusting. Men sprak van de liefde Gods, die niet wil dat een ziel verloren ga, van de onderwerping aan Zijnen wil, die even wijs als liefderijk was, van het geluk, door den dood verlost te worden van de ellendigheden der aarde, van de hoop eens beteren levens, waar men hen weervindt, die men hier beneden heeft liefgehad.

Daar was een soort van zieken, voor wie de zorg der Christenen bijzonder krachtig moest zijn. Het waren de melaatschen, wier aantal in het Oosten vooral zoo groot is. Deze ongelukkigen, die uit alle bewoonde plaatsen verdreven werden, zagen zich zelfs door hunne gezinnen verlaten en verplicht zich op bergen en in holen terug te trekken. Uit vrees van meedogenloos gesteenigd te worden, dorsten zij zich nergens vertoonen, omdat zij veeleer voorwerpen van schrik en haat waren dan van helpende liefde. Basilius vermaande de geloorigen met kracht, ze niet te verlaten; om Jezus Christus, wiens leden ze ook waren, niet te bedroeven; hij wilde, dat men ze bijzonder zou liefhebben omdat zij zoo ongelukkig en verlaten waren.

De groote epidemiën, die de heidenen verschrikt ontvluchtten, waren voor de Christenen gelegenheden om hunne barmhartigheid op de proef te stellen. „De Heere", zeide Cyprianus, „wil zich overtuigen, of de gezonden de kranken dienen, of de leden van eenzelfde gezin elkaar minnen, of de meesters medelijden hebben met hun slaven, of de geneesheeren zich niet onttrekken aan hunnen plicht, of het gevaar des doods de hardheid der ongevoeligen en de begeerigheid der gierigaards niet breidelt!" Daar is waarlijk moed noodig om den afkeer van en de vrees voor de besmetting te overwinnen; maar de Christelijke Uefde laat zich niet afschrikken. „Niemand verontschuldige zich", roept een schrijver der 2e eeuw uit, „niemand weigere dienst te bewijzen aan de zieken, onder voorwendsel, dat hij niet geleerd heeft ze te verzorgen, of dat hij hun aanbhk niet kan verdragen; die zoo spreekt wete, dat hij pok een prooi der ziekte kan worden en naar de hulp der broederen verlangen !" Dezelfde gedachte is treffend ontwikkeld, twee eeuwen later, door Gregorius van Nazianze en Gregorius van Nyssa. „Als de arme", zeide Commodianus, „bezwijkt aan zijne ziekte door gemis aan hulp, is dit voor de Christenen een der zwaarste aanklachten." Deze voorschriften der barmhartigheid werden onderhouden door lederen Christen in het bijzonder en door de Kerken. Vooral in de eerste tijden gingen de geloovigen, vooral de vrouwen, de zieken bezoeken om ze te helpen en met hen te bidden. Wij denken hier aan Fabiola, Placilla, Ephraim. Niets zou gemakkelijker zijn dan de lijst van helden en heldinnen der Christelijke toewijding grooter te maken. De zorg voor de zieken behoorde tot het ambt der diakenen en de taak der diakonessen. De eersten boden hun hulp uit de opbrengst der collecten of de offeranden der geloovigen. Toen de pest in 250 te Carthago heerschte, haastten zich de Christenen dier stad de wenschen van hunnen bisschop Cyprianus te volgen. Sommigen gingen de arme kranken zelf verzorgen, anderen brachten giften voor hen. Dezelfde zelfverloochening openbaarde zich tijdens de pest te Alexandrië; presbyters, diakenen, rijke en aanzienlijke gemeenteleden zochten de zieken op of droegen de dooden naar het kerkhof; de plaatsen, die ledig kwamen door den dood van deze zich opofferende mannen en vrouwen, die slachtoffers werden van hunne barmhartigheid, werden dadelijk aangevuld door andere broeders, ondanks het bijna zekere gevaar waaraan zij zich bloot stelden.

De zorg der kerk voor den arme, die gebukt ging onder krankheid of ellende, riep instellingen in het leven, waaraan de heiden zelfs nooit gedacht had. In plaa ts van de menschen, die niet in staat waren nuttig te zijn voor den staat of haar zelve in den steek te laten, nam de christelijke maatschappij, wetende dat als één lid lijdt het geheele lichaam lijdt, den armen zieke voor hare rekening en stichtte toevluchtsoorden van allerlei soort. In de eerste jaren der 4e eeuw schijnen de eerste dezer inrichtingen te zijn gesticht. Na de 2e helft dier eeuw, werden zij talrijker, zoowel in het oosten als in het westen. Overal zag men schuilplaatsen voor arme zwakken verrijzen, krankenhuizen, herbergen voor arme reizigers. Sommige zijn opgericht door particulieren, anderen door bisschoppen met hulp der kerkelijke fondsen of van collecten; anderen verrezen dicht bij kloosters. De rijkste dezer gasthuizen is die van Basilius geweest, opgericht te Caesaria, waar deze beroemde godgeleerde van 370 tot aan zijnen dood in 379 de bisschoppelijke waardigheid bekleed heeft. Hij bouwde haar uit de gaven der geloovigen zijner kerk, geschonken, uit begeerte om zijn voorbeeld te volgen. Dit gasthuis, dat, volgens zeggen van Gregorius van Nazianze, verrees als een nieuwe stad in Caesarea, vereenigde in zich woningen voor reizigers, zalen voor zieken, die er dokters en waters vonden, werkplaatsen voor armen, welke werken konden. Een deel was bestemd voor melaatschen. De vriend van Basilius, Gregorius van Nazianze, noemt deze inrichting den schat der liefde, waarbinnen de ziekte een school der wijsheid wordt, de ellende verandert in geluk, de barmhartigheid haar schitterendsten triumf viert. Nog in de 5 e eeuw heette zij Basilias, naar haar stichter.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 maart 1900

De Heraut | 4 Pagina's

De Kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 maart 1900

De Heraut | 4 Pagina's