GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Cot het voortkomen der starren.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Cot het voortkomen der starren.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alzoo waren wij doende aan het werk.... van het opgaan des dageraads tot het voortkomen der starren toe. Nehemia 4: 21.

De overgangen van licht in donker mogen zacht zijn, toch blijft de tegenstelling die door het ondergaan der zon in enkele uren tot stand komt, aangrijpend.

Eerst staat de zon met vollen gloed aan den hemel te glanzen, en alles om u heen baadt zich in haar licht, zoodat tot zelfs de kleinste schakeering in lijn of tint zich ontdekt aan uw oog; maar aan den hemel boven u is al den dag niets dan één hoog eentonig veld van schitterend azuur, zonder iets in dat diepe blauw dat u boeit; en zelfs belet de zon u door haar vollen glans veel opwaarts en haar zelve in het aangezicht te staren.

Dan verflauwt na den middag van lieverlede de felheid van dien glans, en teekenen de voorwerpen om u heen zich iets minder scherp af Nu verdraagt uw oog bij het opzien den zachteren zonnegloed, en onder haar majestueus omlaagdalen volgt ge haar in het zich al rooder kleuren van haar eerst goudgele bol; tot de schemering invalt, de zonnebol onderduikt achter de kimmen, en het licht van den dag zich bereidt om voor de donkerheid van den nacht terug te treden.

En dan wordt het een korten tijd al vager en al valer. Om u heen neemt ge al minder waar en boven u blijft het nevelengordijn nog voor het firmament geschoven. Tot het eindelijk is of het nevelenwaas, dat u den aanblik van den hemel belemmerde, zich verdunt en allengs oplost, en nu begint het voortkomen der sterren. Eerst een enkele tintelende stip. Die stip verheldert zich en wordt een lichtende ster, en naast die ééne ster duiken anderesterren op; en eer het nachtlijk donker over heel het aardrijk om u heen neerhangt, is er aan de transen een zee van fonkelend licht ontsto ken, die zich al verbreedt en al voller wordt, en u welhaast het prachtige schouwspel biedt van een sterrenhemel met myriaden van hchtende, tintelende, fonkelende gloedpunten van hemelsch goud.

In het oosten, waar Nehemia in het paleis verkeerde, is die goudzee aan het firmament nog zooveel indrukwekkender dan in onze westelijke landen.

De indruk van die hooge schittering bepaalde daarom de keuze van Nehemia's taal, om het naderen van den nacht aan te duiden.' En het is daaraan, dat we die prachtige uitdrukking danken, om het naderen van het nachtlijk donker ons te teekenen als: Jut voortkomen der sterren.

Die beeldrijke taal spreekt ons geloofsbesef toe.

Er is tweeërlei wereld voor wie gelooft.

Het kind van den schijn, dat nog aan alle geloof gespeend is, kent slechts één wereld, de wereld om hem heen; de wereld van deze aarde; de wereld met al haar begeerlijkheid.

Maar het kind van God, dat geloof in het hart ontving, weet, dat er nog een tweede, een heel andere wereld is: de wereld waarin de engelen en de gezaligden leven; de wereld waarin zich de heerlijkheid van zijn God openbaart.

De tegenstelling tusschen die twee werelden vormt al den strijd van zijn hart.

In deze aardsche wereld is vooralsnog zijn existentie. Tot aan zijn sterven toe moet hij in deze aardsche wereld verkeeren. Hier moet hij arbeiden. Hier moet hij de kracht van zijn geloof betoonen. Hier heeft hij de roeping om zijn Vader die in de hemelen is, te dienen en te verheerlijken.

Maar het geloof voelt zich in deze wereld niet thuis. Telkens en telkens gaat het hier tegen zijn geloof in. En altoos weer strekt zijn geloof zich uit naar die betere, die andere wereld daarboven. Daar is zijn vaderland. Daar is het Vaderhuis. Daar is zijn eeuwige toekomst.

Alleen maar, die wereld van zijn geloof ziet hij niet. Die wereld schuilt. Die hoogere wereld verbergt zich, en telkens weer poogt de zichtbare wereld om hem heen, hem het geloof aan die wezenlijke wereld daarboven te ontrooven.

De verbeelding, dat anders zoo machtige vermogen van onzen geest, kan hierbij geen dienst doen tot verweer; want we weten niet hoe het daarboven is. Niemand onzer kan er een voorstelling van maken. Alle beeld in de Schrift gebezigd, om die hoogere wereld aan te duiden, is aan deze wereld ontleend. Onze God is de Ongeziene en de Onzienlijke. Een engel kunnen we ons niet voorstellen. Wel gelijk hij in menschelijke gedaante zich op aarde openbaarde, maar niet gelijk hij onlichamelijk om Gods troon zweeft. De gezaligden ontvingen hun verheerlijkt lichaam nog niet, en kunnen we dus evenmin in onze voorstelling krijgen. Het lost zich alles in het geestelijke op; en al weten we dat de hoogere heerlijkheid daarboven bestaat, in een tastbaar beeld treedt die wereld nimmer voor ons. Alleen van den Christus, in zijn ver heerlijkt lichaam, kunnen we ons eenig flauw besef vormen, maar ook hij schuilt voor het oog onier verbeelding weg achter zijn verhoogde majesteit.

Zoo blijft het al zienlijk om ons heen, al onzienlijk daarboven.

Voorwerp van geloof is die hoogere wereld en van het geloof alleenlijk, en komt het nimmer voor ons tot verbeeldend aanschouwen.

Maar ziphier nu de hulpe, die ons de sterrenhemel biedt.

Bij klaren dag zijn er ook twee werelden. De wereld van dit aardrijk die we klaarlijk zien, en de wereld der starren daarboven, waarvan geen vonksken zich aan ons ontdekt.

Nu ziet ge bij dag wel die ééne wereld om u heen, maar van die andere wereld der sterren daarboven ontwaart ge volstrekt niets; en toch weet ge met volkomen zekerheid dat die wereld der sterren er is, dat ze niet verdween, dat ze schittert voor Gods aangezicht, en dat ze er was en er bleef aan den hemel, ook al kondt gij er niets van zien.

Zonder overdrijving kunt ge zeggen, dat ge bij klaren dag die ééne wereld om u heen ziet, en dat ge in het bestaan dier starrenwereld ^«/ÖÖ//.

Maar terwijl nu de wereld om Gods troon geloofsvoorwerp blijft tot aan uw sterven, komt die starrenwereld zich bij nachtelijk donker gedurig aan uw oog vertoonen.

Zoo ligt die sterrenwereld tusschen het aardrijk hier beneden en de wereld om Gods troon als een derde wereld voor u in.

En telkens weer als het eerste fonkelen der sterren zich aan den hemel afteekent, geeft God aan uw geloof dezen machtigen steun, dat Hij u zien doet, • hoe heel een wereld van glans en schittering, waarvan ge al den langen dag niets zaagt, niets waarnaamt en niets aanschouwen kondt, er toch wel waarlijk is, en veel heerlijker is dan al uw heerlijkheid op aarde.

Is het nu zoo met de starren, waarom zou het dan anders met de wereld om Gods troon zijn?

Ook die wereld is er, al ziet ge haar niet, en al bespeurt ge haar niet; maar eerst in uw sterven zal er ook hier het eerste voortkomen der sterren zijn, om u in de volle werkelijkheid in te leiden van die wezenlijke wereld daarboven, die er aldoor was, ook al zag uw zinlijk oog haar niet, en al bestond ze alleen voor het oog uws geloofs.

En niet anders is het in uw g€i.OQii, leven hie beneden.

Ook in dat geloofsleven kent ge de gestadige afwisseling tusschen den klaren dag, de schemering en het nachtelijk donker.

Ge kent dagen dat niets u drukt, dat geen raadsels in het Godsbestuur uw hart benauwen, en dat ge maandenlang voortschrijdt als ziende den Onzienlijke, als gedragen door de rechterhand zijner kracht.

Doch daarnaast staan andere dagen, dat het nog wel niet geheel donker in de ziel wordt, maar dat toch het licht tanen gaat, en ge ^stuit op een doen Gods in uw leven, dat u verontrust; dat ge stuit op zwarigheden, die ge niet verzetten kunt; en dat ge wel doorzet en volhardt, maar toch met een benepenheid der ziel, die u uw levensvreugde verwelken doet.

Dat zijn de dagen van gtlooïsschemering.

Maar het kan nog verder gaan. Het kan ook nacht worden in uw ziel. Dat geen enkele lichtstraal meer uw geloof verheldert. Dat de onweerskoppen van allen kant opzetten. En dat het is, of banden des doods u innerlijk worgen zullen.

Welnu, ook in zulke toestanden wacht alles in u op het eerste voortkomen der starren. Dan moet het vaak nog donkerder om u heen wor den, juist opdat de sterren kunnen uitkomen. En wie dan maar volhardt, en weenend voor zijn God standvastig met het geloofsoog in dien stikdonkeren hemel blijft staren, die ziet het dan eindelijk. Ja, waarlijk, daar fonkelt iets, daar breekt een lichtende ster door, en bij die ééne star voegen zich andere schitterende starren, en ten laatste glanst hem juist te midden dier donkerheid een zee van Goddelijk licht tegen, die zijn ziel optrekt en hem in aanbidding jubelen doet voor zijn God.

En wat ziet hij dan?

Niet een wereld van licht, die er nu pas kwam. Neen, maar een wereld van licht die er aldoor was, er was ook toen hij niets ontdekte, en die het hem zegt, dat noch zijn God, noch de heerlijkheid daarboven, ook maar één oogenblik zijn weggeweest, maar dat het aan hem, en aan hem alleen lag, dat zijn oog beneveld was, en dat hij daarom in de schemering die eeuwige glansen niet zag.

O, Dat eerste weer voortkomen der sterren als de ziel in somberheid wegzonk, het is een genade die God ons bewijst. Hij bracht ons in die donkerheid, opdat we juist in dien nacht der ziel de realiteit van het geloofsleven opnieuw ontdekken zouden.

In dat eerste weer voortkomen van de star der hope, komt God zelf weer tot ons hart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„Cot het voortkomen der starren.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's