GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De leergeschillen.

Bekijk het origineel

De leergeschillen.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 8 Sept. 1905.

Het rapport, dat de praeadviseerende commissie op de Utrechtsche Synode indiende, in zake de leergeschillen, moge om zijne belangrijkheid hier een plaatsvinden:

In de handen uwer Commissie zijn een aantal bezwaarschriften gesteld van gemeenteleden van Delft, Voorburg, 's Gravezande, Gouda A, Hillegom, Assen en den Kerkeraad van Hoorn, die, al verschillen zij eenigs zins van inhoud, in hoofdzaak hierop neerkomen, dat de Generale Synode

a. zich zal uitspreken ^ over de hangende leergeschillen, met' name het Supralapsaris me, de eeuwige rechtvaardigmaking, de on­ iddellijke wedergeboorte en de onderstelde edergeboorte bij den doop; genoemde leerstellingen zijn volgens deze broeders niet in overeenstemming met de belijdenisschriften en mogen daarom krachtens de onderteekening der belijdenisschriften door geen Dienaar des Woords geleerd worden;

b. haar volle vertrouwen zal uitspreken in Prof. Lindeboom, hoogleeraar aan de Theologische School te Kampen.

Terwijl eindelijk ook een schrijven inkwam van den Kerkeraad van Groningen A om bij de Synode er op aan te dringen, dat zij eenige deputaten benoemen zou om over de leergeschillen voornoemd eerst de Kerken te dienen van advies en dan op een volgende Synode, desnoods vervroegd bijeen te roepen, eene beslissing te nemen.

Wat de beide laatste punten aangaat, meent Uwe Commissie u te moeten aanraden op deze verzoeken niet in te gaan.

De broeders, die vragen dat dé Synode haar volle vertrouwen in Prof Lindeboom zal uitspreken, hebben dit verzoek niet nader gemotiveerd, zoodat uwe Commissie niet weet, of daarmede bedoeld is Prof. Lindeboom's rechtzinnigheid in de leer of zijn optreden in kerkelijke zaken, zijn arbeid in den dienst der barmhartigheid of zijn onderwijs als hoogleeraar. Reeds het onbepaalde van dit verzoek maakt het moeilijk daaraan te voldoen. Maar bovendien schijnt het ü we Commissie ook overbodig te zijn. Indien Prof Lindeboom wegens onrechtzinnigheid in de leer was aangeklaagd en deze aanklacht onjuist bevonden werd, zou er reden wezen om zulk eene verklaring af te leggen. Nu dit echter niet ^het geval is en de Synode, door hem als haar praeadviseur in haar midden te noodigen, genoegzaam het vertrouwen toonde, dat zij in dezen hooggeachten broeder stelt, is er naar het oordeel Uwer Commissie voor zulk eene uitdrukkelijke verklaring geen reden.

Veel ingrijpender en moeilijker is de vraag naar de leergeschillen, waardoor onze Kerken reeds ^eruiinen tijd in onrust zijn gebracht. Uwe Commissie begrijpt volkomen, dat met het oog op den ernst dezer quaesties de Kerkeraad van Groningen A voorstelt, dat de Synode geen overijlde beslissing neme, maar deputaten benoeme om de Kerken eerst te dienen van advies. Zeker zou Uwe Commissie met dien raad van harte hebben ingestemd, indien metterdaad gevaar bestond dat eene beslissing thans genomen overijld zou mogen heeten of het benoemen van deputaten bevorderlijk zou kunnen zijn aan den vrede der Kerken. Beide punten ontkent Uwe Commissie echter. De hier bedoelde geschillen zijn niet pas nu opgekomen, maar zijn schier zoo oud als de geschiedenis onzer Kerken zelve. Ook in onze Kerken, nadat God de Heere ons tot reformatie bracht, zijn ze telkens aan de orde geweest en reeds de Synode van Middelburg is geroepen geworden naar aanleiding van eene aanklacht tegen een bepaald persoon zich zijdelings over deze geschillen uit te spreken. Uwe Commissie kan dus niet inzien, dat Uwe Synode niet genoegzaam voorbereid zou wezen om eene uitspraak te doen. En ten tweede zou de benoeming van deputaten geduiende geruimen tijd de onrust bestendigen, waarschijnlijk ten gevolge hebben, dat deze deputaten met twee of meer rapporten tot de Kerken kwamen, alle Kerkeraden nopen over deze leergeschillen zich uit te spreken, daardoor geen geringe ontroering in onze Kerken te weeg brengen, terwijl een volgende Synode, naar Uwe Commissie meent, toch tot geen definitieve beslissing zou kunnen komen.

Immers, en hiermede gaat Uwe Commissie tot den inhoud der bezwaarschriften zelf over, zij oordeelt, dat het noch noodig noch wenschelijk is voor een Generale Synode om over deze geschillen een definitieve uitspraak te doen, ja zelfs dat eene Synode dit niet doen kan of mag.

Het is nüt noodig en niet wenschelijk, omdat de hier bedoelde geschillen, mits men over en weer voor alle overdrijving zich wacht, volstrekt niet raken eenig wezenlijk punt onzer belijdenis, eenig fundamenteel dogma onzer Kerk, maar alleen loopen over een verschil van opvatting, een verschil van voorstelling, een verschil van naam. Uwe Commissie betreurt het, dat door sommige harde uitdrukkingen, het gebruiken van ongewone termen, het op de spits drijven van enkele leerstellingen aanleiding is gegeven tot de actie, die thans onze Kerken ontrust, maar ze betreurt het evenzeer aan de andere zijde, dat aan onze Kerken de indruk is gegeven alsof het hier een strijd gold tegen eene afwijking van de kostelijke belijdenis, door onze Vaderen ons overgeleverd, als waardoor de zuiverheid der leer in gevaar werd gebracht en een nieuwe leer in onze Kerken werd ingevoerd. Voor ieder toch, die de historie kent, is het duidelijk, dat de gewraakte leerstellingen geheel of gedeeltelijk bij de uitnemendste leeraren onzer Kerk, een Calvijn, Beza, Ursinus, Guido de Bres, Gomarus, Voetius, Comrie, Hoitius e.a. te vinden zijn en dat onze Kerken in den bloeitijd der Gereformeerde theologie er nooit aangedacht hebben hen daarom wegens afwijking van de belijdenis aan te klagen of te veroordeelen, maar integendeel deze man nen Gods zeer hoog hebben geacht.

En wel is het volkomen waar, dat de Dordtsche Synode gewaarschuwd heeft, dat men »van het geloof der Gereformeerde Kerken te oordeelen heeft niet uit private of bijzondere uitspraken van sommige zoo oude als nieuwe leeraren, maar uit de openbare belijdenissen der Kerken zelve, " zoodat het niet geoorloofd is zich op de uitspraken dezer leeraren te beroepen om daarmede eenig particulier gevoelen als de leer van de Gereformeerde Kerken voor te stellen, maar aan de andere zijde acht Uwe Commissie het toch evenzeer èn exegetisch èn historisch onjuist, wanneer men bij de uit legging der belijdeni-sschriften geen rekening houdt met den geestelijken gedachtenkring, waaruit deze belijdenisschriften zijn voortgekomen, omdat men zoodoende met een beroep op de woorden der Confessie haar een zin en beteekenis zou toekennen, die onze Vaderen nooit hebben bedoeld.

En wat voorts deze leervoorstellin gen zelve aangaat, meent Uwe Commissie dat het wel zeer zou af te keuren zijn, wanneer een Generale Synode der Gereformeerde Kerken in onzen tijd als strijdig met de belijdenis zou afkeuren wat door de beste Gereformeerde theologen is geleerd, of iemand zou verbieden deze gevoelens ook nu nog voor te staan. Het zijn juist de Remonstran ten geweest, die telkens getracht hebben deze geschilpunten, met name over het Infra-en bupralapsarisme als twistappel tusschen de Gereformeerden te werpen, maar hoe beslist onze Vaderen geweigerd hebben, hierin eenig fundamenteel verschil te zien, kan wel het duidelijkst blijken uit het antwoord door de Gereformeerden op de Haagsche Conferentie in löïi gegeven; »Belanghende dat eenighe leeraers onser Kercken, jae oock D. Martinus Lutherus selve, wat hoogher gaen int aanmercken van Gods raet ende ordonnancie, aengaende der menschen sa licheyt, als hier te voren is verhaelt, daer over en is tot noch toe noyt eenighe oneenicheyt oft strijt geweest in onse Kercken, ende dat daerom, dat hoewel deze twee meyninghen daer in verschillen, dat d'eene stelt, dat God in sijnen eeuwige raedt den mensche aenghesien heeft als ongheschapen, d'andere dat Godt uyt den ghevallen menschelijck gheslacht eenighe ter salicheyt vercoren heeft, d'andere voorbijgaende, nochtans soo comen sy beyde met malkanderen overeen int fondament". Op dat standpunt wenscht ook uwe Commissie zich te stellen

En zij doet dit met te meer vrijmoedigheid, omdat zij zich hiervoor niet alleen beroepen kan op de historie onzer kerken, maar overtuigd is, dat eene Generale Synode over deze geschillen geen beslissende uitspraak doen kan of mag Het verschil van inzicht toch, dat aan deze leergeschillen ten grondslag ligt, vindt zijne oorzaak in de beperktheid van ons menscheliJK kenvermogen. Legt men aan de eene zijde meer den nadruk op de souvereiniteit Gods, op de eeuwigheid en onveranderlijkheid van Gods raadbesluit, op de almachtige werking Gods in het werk der genade en op de vastheid van liet verbond der genade, terwijl men anderzijds meer het oog vestigt op de schuld van den mensch, op de uitvoering van Gods raadsbesluit in den tijd, op de middelen, waarvan God zich in het werk der genade bedient en op de persoonlijke toeeigening van de weldaden des veibonds, dan vinden beide voorstellingen in de Schrift haar grond, dienen zij elkander aan te vullen om alle eenzijdigheid te voorkomen en zou het afsnijden van de éene reeks dier voorstellingen ten koste van de andere schade doen aan de kennisse Gods, aan de zaligheid der zielen en aan de praktijk der godzaligheid.

Onze Gereformeerde Kerken hebben daarom in alle landen en in alle tijden ten opzichte van deze geschillen de libertas prophctandi gehandhaafd en juist daardoor ge toond, hoe met handhaving der belijdenis tegelijk gepaard kan gaan een breedheid van inzicht en ruimheid van blik, waardoor de kerken bewaard worden voor eenzijdigheid en de weg voor verdere ontwikkeling der theologie geopend blijft. Deze vrijheid dient ook in onze kerken gehandhaafd te blijven, ook al acht Uwe Commissie, dat de waarschuwing, die de Synode van Dordt tot alle Dienaren des Evangelies richtte dat zij »met de Schrifture naar de regelmaat des geloofs niet alleen gevoelen maar ook .spreken zullen en van alle zoodanige wijzen van spreken zich onthouden zullen, die de palen van den rechten zin der Heilige Schrifture ons voorgesteld, te buiten gaan*, ook in onze dagen wel ernstige behartiging verdient.

Maar al is uwe Commissie van oordeel om de genoemde redenen, dat het niet geraden is, dat uwe Synode ten principale over deze geschillen uitspraak doe, zoo meent ze toch, dat ter geruststelling van de conscientien en om alle eenzijdigheid in het voorstellen van sommige leerstukken te voorkomen, het geraden is dat de Synode een korte verklaring geeft omtrent de vier bovengenoemde punten.

Wat het eerste punt, het infra of supralapsarisme aangaat, spreke de Synode uit dat onze belijdenisschriften zeker ten opzichte van het leerstuk der uitverkiezing de infralapsarische voorstelling volgen, maar dat zoowel blijkens de bewoordingen van Hfdst. I Art. 7 der Leerregels van Dordt als blijkens de beraad.^lagingen op de Dordtsche Synode hiermede geenszins is bedoeld de supralapsarische voorstelling uit te sluiten of te veroordeelen ; dat het diensvolgens wel niet geoorloofd is de infralapsarische zienswijze als de leer der Gereformeerde kerken in Nederland voor te stellen, maar evenmin om iemand, die voor zich zelf het supralapsarische gevoelen voorstaat, daarom te bemoeilijken, aangezien de Synode van Dordt over dit geschilpunt geen uitspraak heeft gedaan; waarbij de Synode de waarschuwing voegt om dergelijke diepgaande leerstukken, die het verstand der eenvoudigen zeer verre te boven gaan, zoo weinig mogelijk op den kansel te brengen en inde prediking des Woords en het catechetisch onderwijs zich te houden aan de voorstelling, die onze Belijdenisschriften geven.

Wat het tweede punt, de eemvige rechtvaardigmaking betreft, vei; klare de Synode, dat deze uitdrukking zelve niet in onze Belijdenisschriften voorkomt, maar dat ze daarom evenmin mag worden afgekeurd als de uitdrukking Verbond der Werken en dergelijke, die uit het theologisch spraakgebruik zijn overgenomen; dat het onjuist is te zeggen, dat onze Belijdenisschriften alleen eene rechtvaardigmaking uit en door het geloof kennen, aangezien èn Gods Woord in Rom. 4:25 èn onze Belijdenis in Art. XX uitdrukkelijk spreken van een objectieve rechtvaardigmaking door de opstanding van Christus bezegeld, die in tijdsorde aan de subjectieve rechtvaardigmaking voorafgaat; en wat voorts de zaak zelve aangaat, dat al onze Kerken van harte gelooven en belijden, dat Christus in den Raad des Vredes van eeuwigheid zich als Borg voor zijn volk gesteld heeft en hun schuld op zich heeft genomen, evenals Hij daarna door zijn lijden en sterven op Golgotha het rantsoen metterdaad voor ons betaald en ons met God verzoend heeft, toen wij nog vijanden waren, maar dat even beslist worde gehandhaafd op grond van Gods Woord en in overeenstemming met de Belijdenis, dat wij persoonlijk deze weldaad alleen door een oprecht geloof deelachtig worden ; waarom dê Synode het gebruik van het woord seeuwige rechtvaardigmaking* aan ieders vrijheid overlatende, met ernst waarschuwt tegen elke voorstelling, die hetzij aan de eeuwige Borgstelling van Christus voor zijne uitverkorenen, hetzij aan den eisch van een oprecht geloof, om in de vierschaar der conscientie voor God gerechtvaardigd te worden, afbreuk zou doen.

Wat het derde punt, de onmiddellijke wedergeboorte aangaat, spreke de Synode uit, dat deze uitdrukking in goeden zin gebruikt kan worden in zooverre onze Kerken steeds tegenover de Luthersche en Roomsche Kerk heT)ben beleden, dat de wedergeboorte niet geschiedt door het Woord of de Sacramenten als zoodanig, maar door de almachtige en wederbarende werking des Heiligen Geestes; dat deze wederbarende werking des Heiligen Geestes echter niet in dien zin mag losgemaakt worden van de prediking des Woords alsof beide van elkander gescheiden zouden zijn; want al leert onze Belijdenis, dat wij aangaande de zaligheid onzer jonggestorvene kinderen niet te twijfelen hebben, alhoewel ze de prediking des Evangelies niet hebben gehoord, en voorts aangaande de wijze, waarop de wedergeboorte bij deze en andere kinderen geschiedt, nergens in onze belijdenisschriften uitspraak wordt gedaan, dat toch aan de andere zijde vast' staat, dat het Evangelie een kracht Gods is tot zaligheid een iegelijk die gelooft en dat bij de volwassenen de wederbarende werking des Heiligen Geestes de prediking des Evangelies vergezelt. Al betwist de Synode niet, dat God machtig is ook buiten de prediking des Woords om, met name in de heidenwereld, degenen die Hij wil, tot wedergeboorte te brengen, toch oordeelt de Synode dat wij op grond van Gods Woord over de vraag of dit ook werkelijk geschiedt geen uitspraak kunnen doen en daarom ons te houden hebben aan den regel, dien het geopenbaarde Woord ons geeft, en de verborgene dingen hebben over te laten aan den Heere onzen God.

En wat eindelijk het vierde punt, de onderstelde 'wedergeboorte aangaat, verklare uwe Synode, dat volgens de Belijdenis onzer Kerken het zaad des verbonds, krachtens de belofte Gods, te houden is voor wedergeboren en in Chri.stus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt; dat het echter minder juist is te zeggen, dat de doop aan de kinderen der geloovigen bediend wordt op grond van hun onderstelde wedergeboorte, omdat de grond van den doop is het bevel en de belofte Gods; dat voorts het oordeel der liefde, waarmede de Kerk het zaad des verbonds voor wedergeboren houdt, geenszins zeggen wil, dat daarom elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn, omdat Gods Woord ons leert, dat niet allen Israel zijn, die uit Israel zijn en van Izak gezegd wordt: n hem zal u het zaad worden genoemd (Rem. 9:6, 7), zoodat in de prediking steeds op ernstig zelfonderzoek most worden aangedrongen, aangezien alleen wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Voorts houdt de Synode met onze Belijdenis staande, dat > de sacramenten niet ijdel noch ledig zijn om ons te bedriegen, maar zichtbare teekenen en zegelen van eene inwendige en onzienlijke zaak, door 't middel derwelke God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes* (Art. XXXIII) en dat inzonderheid de doop »het bad der wedergeboorte» en »de afwassching der zonden* wordt genaamd, omdat God »ons door dit Goddelijk pand en teeken wil verzekeren, dat wij zoo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewasschen zijn, als wij uitwendig met water gewasschen worden"; waarom onze Kerk in het gebed na den doop «God dankt en looft, dat Hij ons en onze kinderen door het bloed van Zijnen geliefden Zoon Jezus Christus al onze zonden vergeven en ons door Zijnen Heiligen Geest'tot lidmaten van Zijnen Eeniggeboren Zoon en alzoo tot Zijne kinderen aangenomen heeft en ons dat met den heiligen Doop bezegelt en bekrachtigt", zoodat onze Belijdenisschriften wel duidelijk leeren, dat het Sacrament des Doops beteekent en verzegelt de afwassching der zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus, d. w. z. de rechtvaardigmaking en de vernieuwing door den Heiligen Geest als weldaden, die God aan ons zaad geschonken heeft. Intusschen meent de Synode, dat de stelling, dat elk uitverkoren kind daarom reeds vóór den doop metterdaad wedergeboren zou zijn, noch op grond van de Schrift, noch op grond van de Belijdenis te bewijzen is, dewijl God Zijne belofte vervult naar Zijne vrijmacht op Zijn tijd, hetzij vóór, of onder, of na den Doop, zoodat het eisch is zich hierover met groote omzichtigheid uit te laten en niet wijs te willen zijn boven hetgeen ons God heeft geopenbaard.

Uwe Commissie meent, dat wanneer Uwe Synode eene verklaring in dezen zin kan afleggen, de vrede der kerken niet weinig zou bevorderd worden, terwijl daaraan eene vermaning zou kunnen worden toegevoegd om alle harde en ongewone uitdrukkingen zooveel mogelijk te mijden, elkander over en weer in liefde te dragen en in de eerste plaats het oog gevestigd te houden op hetgeen tot de stichting en den opbouw der gemeente dienen kan.

Dr. H. H. KUYPER, Rapporteur.

M. NOORDTZIJ.

P. J. W. KLAARHAMER.

H. HOEKSTRA.

A. LITTOOY.

G. ELZENGA.

D. RIJPSTRA.

D. BREMMER JZN.

C. VERHAGE.

Het was reeds een zeer verblijdend teeken, dat onder dit praeadvies de namenstonden van mannen, die schijnbaar dusver uiteengingen.

Dat toonde, dat er van een principieel verschil geen sprake was en nadere saainspreking menig misverstand ophelderde en een gemeenschappelijke basis vinden deed.

Nu de Synode zich eenparig m.et dit rapport vereenigde, mag God de dank worden toegebracht, dat daarmede aan een onverkwikkelijken strijd een einde werd gemaakt.

Verschil van inzicht zal er ook voortaan blijven bestaan. Zooals de commissie terecht opmerkte, kan dit niet anders en moeten beide richtingen elkaar aanvullen.

Maar wat weggenomen is, is de zondige geprikkeldheid, de scherpe tegenstelling, de beschuldiging, dat de Belijdenis der Vaderen werd prijsgegeven.

Reeds om dit schoone resultaat verdient de Synode te Utrecht een cereplaats onder onze Generale Synodes.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1905

De Heraut | 6 Pagina's

De leergeschillen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1905

De Heraut | 6 Pagina's