GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Ik ben de Alpha en de Oméga, het begin en het einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige. Openb. 1 : 5.

In 1878 begonnen met de handhaving der stelling: „Vat de genade particulier is", heeft ons weekblad in een reeks van één-en-dertig jaren eerst alzijdig depariuulieregenade toegelicht; daarna stelden we hiertegenover de beteekenis en werking der Gemeene Gratie; en ten einde den samenhang van deze beide vormen der genade voor de Christenheid te doen uitkomen, gaf ^i^ZT^r^»/in de artikelen die daarna onder den titel: Pro Rege verschenen, eene uiteenzetting van )M\ Koningschap van Christus. Geleidelijk volge hierop thans, wat ons te zesgen staat van de Voleinding, Eerst in de Voleinding toch bereikt èn de particuliere gratie èn de gemeene genade haar einddoel, en vindt het Koningschap van Christus, voor zoover het in den tijd valt, zijn volle uitwerking, gelijk Jezus zelf het uitsprak: „Ziet, Ik ben met ulieden tot de voleinding der wereld”.

Het denkbeeld van Voleinding doelt op het ten einde loopen van wat men het proces in de ontwikkeling eener zaak of in de historie noemt. Men denke hierbij niet aan een proces voor den rechter, maar aan den loop dien iets neemt. Het duidelijkst is dit voor ons afgebeeld in de plantenwereld. Eerst is er niets dan een zaadkorrel, maar nauwelijks is deze zaadkorrel aan de aarde toevertrouwd en komt er vocht en warmte bij, of er begint in de zaadkorrel een proces Er begint zich in die zaadkorrel werking te openbaren, en, eens begonnen, gaat, mits niet gestoord, die werking van zelve door. Er komt uit die korrel een kiem, die kiem wordt stengel, aan dien stengel zetten zich knoppen, die knoppen ontplooien zich, uit die knoppen komen bloemen, en tenslotte zet zich die bloemenweelde om in vrucht; in een vrucht die eerst dan nog zwellen moet, daarna rijpt, en eenmaal rijp geworden, den oogst inroept. Juist zooals het ons geteekend wordt in de gelijkenis van Matth. 13 : 37 V. V. Als nu de ure van den oogst gekomen is, zegt Jezus zelf van dien oogst: en de oogst is de voleinding der wereld^; en voorts wijzende op de geheel verschillende uitkomst, die de goede tarwe en die het onkruid wacht, voegt onze Heiland er nog eens opzetzettelqk bij: alzoo zal het ook zijn in de voleinding der wereld". Al wat nu tusschen de eerste ontkieming van de zaadkorrel en den pluk van de vrucht inligt, is het proces, d.w.z. desaamvattingvanalwatreeds gebeurd is, nu nog gebeurt, en hierna gebeuren zal, gerekend van de eerste schepping der wereld totdat er het einde zal zijn. Dit einde nu niet genomen in den zin van het einde des aardrrjks, alsof de wereld alsdan zou ophouden te bestaan, maar als einde van wat in den geest der Schrift ook wel heet de tegenwoordige bedeeling of de tegenwoordige eeuw. Ook in de opvoeding van het kind en in de rijping van den volwassen man vindt ge hetzelfde denkbeeld van zulk een proces. Dan begint het proces reeds van de ure der ontvangenis af; gaat voort in de zwangerschap van de moeder; doet een nieuwe schrede in de geboorte, ads het pasgeboren kindeke het levenslicht aanschouwt, om dan eerst de voeding en opvoeding te doen aanvangen, zoowel stoffelijk als geestelijk; en om, is die opvoeding voltooid, de knaap in den jongeling, de jongeling in den man te doen overgaan, tot die man eindelijk in de volle kracht zijns levens bloeit, de vrucht van zgn leven door de wereld geplukt wordt, en ten slotte de gr^sheid intreedt, die voor wat deze wereld aangaat, zijn leven voleindt in den dood. Zoo is dan het proces het verloop, en de voleinding de ajloop der dingen, maar altoos zoo, dat de ajloop in verband staat met het verloop, en de voleinding verband houdt met het voorafgaand proces.

Niet, men versta dit wel, alsof de voleinding steeds van zelf «t; het proces voortkwam. Als het koren op het land gerijpt is, treedt de maaier toe, bindt het in schoven saam en gaart het op in zijn schuren. Als het levensproces van den man ten einde gaat, komt de Dood en maait hem af met zijn zeis. En zoo ook zal de voleinding der wereld niet een afloop zijn die vanzelf uit het proces voortkomt, maar een gebeurtenis, die ingaat door de wederkomst van Hem, die na zijn verrijzenis naar den hemel opvoer. Maar al mag bij de Voleinding nitt aan regelmatige evolutie worden gedacht, toch komt het einde niet, en kan h«t niet komtn, eer het historisch pocM is afgeloopeo. Ea ««rst dun, ali dit proces bij het punt is aangekomen, dat het niet verder kan, ddn treedt de gebeurtenis in, die er een einde aan maakt, en hiermede geheel den loop voleindt.

Als titel van deze reeks is daarom niet gekozen: an de laatste dingen, gelijk men in de dogmatiek gewoon is, te spreken van eschatologie, wat letterlijk de leer der laatste dingen beduidt. Al spreekt het toch van zelf, dat het bij de Voleinding met name op „de laatste dingen" aankomt, toch bestaat er tusschen beide uitdrukkingen een onderscheid, dat hier niet verwaarloosd mocht worden Spreekt men toch van „de laatste dingen", dan worden die dingen op zich zelf genomen, los van de historie die er achter ligt, en los van het begin waaruit heel het proces opkwam. Kiest men daarentegen de uitdrukking: oleinding, dan ligt in het woord zelf het verband aangeduid van het einde, met wat daar achter ligt, tot in zijn begin. Men heeft dan voor zich dezelfde gedachte, die de Schrift ons voorstelt in de Alpha en de Omega. Zooals er staat in Openb. r:8: Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde", zegt de Heere, „die is en die was en die komen zal, de Almachtige". De vorm van deze wijze van uitdrukking is ontleend aan het Grieksche alphabet, waarin, evenals bij ons, de A (bij hen alpha genoemd) de eerste letter was, terwijl hun alphabet niet als bij ons met een Z eindigt, maar met de lange O, door hen Omega (d. w. z.groote O) genoemd. Zelf nu geeft ons de Heere aan, wat deze verwijzicg naar de eerste en de laatste letter van het alphabet bedoelt, door er onmiddellijk op te laten volgen: et begin en het einde; wat zeggen v/il, gelijk het alphabet één geheel vormt, dat in de a zijn vast begin heeft, daarna zijn bestaan over alle 23 letters voortzet, en tenslotte op de Omega uitloopt, zoo ook heeft de wereld een vast begin gehad, verloopt naar een geregelde historie, en zal eerst dan haar voleinding vinden, als hel aan de Omega der historie toe zal zijn gekomen; en dit begin was, dit proces der historie is, en die voleinding zal zijn uit Mij.

Zoo leerden het ook onze vaderen, maar sinds het midden der iSs eeuw verkreeg men op dit alles allengs eea geheel anderen blik. Steeds meer toch werd in die dagen van de verdorring der Dogmatiek, het versteenen van de belijdenis, en het zich isoleeren van de Schrift, op rationalistisch spoor, schier geheel de leer der laatste dingen saamgetrokken in de dusgenaamde leer der Onsterfelijkheid, De hoofdvraag werd toen, of er nog een leven na den dood was en of de mensch een wezen was als 't dier, dat met zijn sterven vernietigd wordt en ophoudt te bestaan, dan wel of de mensch, als wezen van hooger orde, ook na zijn sterven zijn aanzijn op andere wijze voortzette. En al waren er ook toen reeds, die dat ontkenden, en de eerste schrede zetten op den weg, die tenslotte naar het puur materialisme moest leiden, toch hield men destijds nog tamelijk algemeen aan de onsterfelijkheid van den mensch vast. Doch dan werd die onsteifelijkheid ook schier uitsluitend van menschelijke zijde bezien. Hoofdzaak werd zelfs veelal het vraagstuk van het wederzien na den dood. Het sentimenteele begon regel te stellen, en almeer beeldde men zich niet anders in, of het leven na den dood zou een voortzetting van dit ons aardschc levea worden. Zooals men hier, de één na den ander, in den dood inging, zoo zou men aan de overzijde van het graf delatergestorvenen achtereenvolgens weer tot zich zien komen, en het aardsche saamziju zou in hooger sfeer, wel in anderen vorm, maar toch op denzelfden grondslag worden voortgezet. Dit hing dan meest saam met het sentimenteele van de Jezus-vcreering, die wel met name bij de Hernhutters, maat toch evenzoo bg andere mystieken allengs zoover voortschreed, dat aan God Drieeenig schier niet meer gedacht werd, en God de Vader en God de Heilige Geest zoo goed als geheel op den achtergrond werden gedrongen, om alleen de aanbidding van den Heiland over te doen blijven. Tusschen Jezus en de ziel ontspon zich dan reeds hier een soort sentisnenteel liefdeleven, dat na den dood, als men bij Jezus was, op nog inniger voet zou worden voortgezet, maar dan toch altoos in verband met het liefdeleven tusschen huisgenooten en familieleden en vrienden, dat men reeds op aarde genoten had. Van een Voleinding der dingen was daarbij veelal geen sprake meer. Wel werden in de Dogmatiek ook nog de Wederkomst en het Oordeel vluchtig besproken, maar meer omdat deze beide stukken nu eenmaal tot dt dogmatiek behoorden, dan dat mea er voor zichzelf behoefte aan gevoelde, er aog mee rekeade, of er troost aan ontleende. Van de schepping Gods in natuur en genade repte men bij de laatste dingen niet meer. Van het historisch proces dat het einde met het bf £; ia verbindt, lioorde men niet meer. Het ging niet meer om het werk, om den raad en om het bestel Gods, maar schier uitsluitend om de toekomst van den mensch. Men loochende al het overige nog niet, maar voelde er niets meer voor. Het leefde niet meer in de gemeente. Het kwam niet meer in aanmerking voor de prediking. Het stond voor doode letter, zonder dat er eenige bezieling van uitging, puur machinaal nog op den catalogus van den boedel uitgetrokken. Om het werk Gods en om zijn eere bekommerde men zich niet meer. Het ging ten slotte eeniglijk om den mensch. Op den mensch trok zich aller aandacht sa4m. De vraag, hoe het hem na zijn sterven zou vergaan, was de eenige vraag waarmee men zich bezighield. Men nam ^og wel de verzoening door het bloed des Kruises in zgn beschouwing op, maar alleen in zoover, als dit den mensch na zijn sterven van alle schuld ontlastte, en alzoo eiken hinderpaal weg nam, die aan zijn gelukstaat in den weg kon staan. En voorts verdiepte men zich in allerlei voorstellingen van hetgeen waarin die gelukstaat bestaan zou, maar ook dit laatste steeds meer in dien zin, dat het hoog-hemelsche karakter van dien gelukstaat allengs zoo meer afging, en het streven zich steeds duidelijker openbaarde, om den toestand van dit aardsche leven, mits dan ontdaan van-^wat hier ons leven drukte en benauwde, in de hemelsche sfeer over te brengen. Zooals de mensch zich hier op aarde in zijn leven ontwikkeld had, zooals h^ hier op aarde vooral in het huislijk levea genoot, ea In senümenteele mystiek het hoogste levensgenot had gezocht, zoo zou het menschelijk lev^n zldi ook aan de overzij van het graf ontplooien. Wel rijker en ruimer en heerlijker, maar toch in zgn wezen niet van het leven hier op aarde verschillend. Niet de Schrift wees den weg naar de zalen des lichts, veel meer moest het sentiment leiding aan de gedachten geven, en zonder iets dat ook maar zweemde naar een eenigszins alomvattenden blik op het geheel der dingen, trok zich op die wijs hetgeen men omtrent de eeuwigheid elkander inprentte, almeer geheel saam om de vraag, wat er van den mensch zou worden en dit dan nog maar al te zeer in gebondenheid aan de vormen van zijn aardsche leven. Vooral de sentimenteele poesie dier dagen gaf hierbij den toon aan.

Dit nu hing op het nauwst saim met de scherp geteekende strooming der geesten, die ten slotte op het eind van de iSeeeuwinde Fransche Revolutie den grootsten ommekeer in den stand der dingen verwezenlijkte, waarvan, sedert de verschijning van het Christendom in de wereld, de historie te getuigen beeft. Geheel ten onrechte stellen velen het zich nog altoos voor, alsof de machtige gebeurtenissen, die in 1789 te Parijs voorvielen, als een donderslag bij onbewolkten hemel gansch plotseling het gelaat der dingen in zijn tegendeel omzetten. Dit toch was zoo niet. Het diepste beginsel der Fransche Revolutie ligt in het opzij zetten van den levenden God en het op den voorgrond plaatsen van den mensch als autonoom wezen, d. i. als een wezen dat zichzelf de wet stelt. Dit had niet aanstonds tengevolge, dat men met elk Godsbegrip brak. Het verleden dat achter de Fransche Revolutie lag, was te diep in dè religie ingeworteld geweest, om aanstonds een vervreemding van alle religie mogelijk te maken. Ook in de religie lag zekere kracht, ook de religie bood aan het leven zekeren steun, in de religie lag vertroosting, in de religie zelfs zekere fijnere genieting. Waarom zou men dan de religie, die zooveel schoons als ornament aan het menschelijk leven toevoegde, plotseling vernietigen? Zoo deed men niet. Te Parijs werd zelfs door de mannen der Revolutie officieel zekere vereering van een Opperste Wezen ingevoerd. Toen ook hier te lande de Revolutie doorbrak en in 1798 eea nieuwe Staatsregeling werd ingevoerd, werd daarin een Artikel 8 van dezen inhoud opgenomen: „De eerbiedige erkentenis van een Albesturend Opperwezen versterkt de banden der maatschappij, en blijft ieder Burger ten duurste aanbevolen". Reeds in de Staatsregeling van 1801 echter werd dit In zooverre verzwakt, dat In Art. 11 alleen nog maar gewag werd gemaakt van „Kerkgenootschappen, welke ter bevordering van deugd en goede zeden eea Hoogste wezea eerbiedigen ea hulde doen". £3 In de derde Staatsregeling uit die dagen, in die van 1805, werd dit nogmaals verzwakt, zoodat er niets van overbleef dan de bepaliag ia Artikel 4: „Het gouveraement haadhaaft de Kerkge­ nootschappen bij de ongestoorde uitoefening van haar Kerkelijke instellingen, geschikt ter verbreiding van Godsdienstige beginselen en goede zeden, mitsgaders ter handhaving van de goede orde". Zelfs deed mea in de Constitutie van 1S06, onder Koning Lodewrjk Napoleon, nogmaals een schrede achteruit en bepaalde, dat niet alleen alle godsdiensten gelijke bescherming zouden genieten, maar tevens dat de organisatie en de uitoefening van den eeredienst door het gezag van Koning en Wet zou worden geregeld. Zoo was de religie vanzelf niet meer het hart van den Staat, maar werd aan de macht van den Staat onderworpen. En het Is langs dien weg, dat men ten slotte uitkwam bg de religie als privaatzaak.

In zijn eigen huls, of gelijk men het dan veelal noemde, In de bidcel, zou ieder vrij zijn, maar de uiting van de religie in het optreden eener kerk of ook in eenigen vorm van eeredienst zou onder Staatscontrole komen, en in geen geval zou de Staat als Staat zelf ook maar iets meer met God of met godsdienst van doen hebben. Als private liefhebber^ kon de religie voortbestaan, maar cp het publieke erf had ze afgedaan. Ook hier kwam men alzoo bij den autonomen mensch uit. Ieder zou persoonlijk voor zich zelf bepalen, of hij met God of met geen God van doen zou hebben. Een iegelgk zou voor zich zelf uitmaken, of er een God bestond, daa of de Godsidee slechts het product van onze fantasie was geweest. Hoe men dit nu uitmaakte of bepaalde, stond fian ieders believen, en ia elk geval bleet alles, wat ook maar van verre een reuke der religie van zich deed uitgaan, uit het gemeenschapsleven van heel het volk geweerd; ja, zelfs moest de Overheid de onverschilligen en de tegenstanders der religie beschermen tegen allen overlast dien ze van de zich vroom noemenden lijden konden. Niet alzoo van God ging de macht en het gezag uit, maar eeniglijk van den mensch als mensch genomen. Vandaar de Volkssouverelnlteit, die tegen het afgeleid gezag der Vorsten en tegen het hoog gezag van den Almachtigen God werd overgesteld. En dit werd derwijs principieel genomen, dat niet God beschikte wat de mensch zou zijn, maar dat de mensch zou beslissen of er een God zou zijn, en zoo Hij er was, welk wezen Hem zou worden toegekend, Niets minder derhalve dan een volstrekte onderstbovenkeering van het levenscompas. Niet de mensch zou van God afhankelijk zijn, maar zelfs het bestaan van het Wezen Gods zou afhankelijk worden gesteld van menschelgke beslissing. Feitelijk plaatste de mensch zich op den troon, en voorzoover de mensch nog een God ia zijn paleis toeliet, zou die God niet anders zijn dan een van 's menschen satellieten, om hem ter hulpe te komen als Hij geroepen werd, en voorts te troosten in nood en leed, of om bij plechtigheden luister aan 's menschen leven bij te zetten.

Toch lelde men hieruit niet af, dat dit alles louter vrucht en gevolg van de Fransche Revolutie zou geweest zijn. Daar is geen sprake van. Veeleer moet ingezien en erkend, dat belden, èn de Fransche Revolutie èn deze volstrekte ommekeer In de waardschatting van de religie, saam het gevolg waren van de veranderde strooming der geesten, die zich al meer van detoongevende klasse had meester gemaakt. De brandstof was reeds vóór de Reformatie hiervoor aangedragen; een geloofsheld als Calvijn heeft, tot aan zijn einde toe, den strijd tegen deze Libertijnen moeten doorstrijden; het Humanisme heeft deze stroomiag Inde hand gewerkt; en toen na den dertigjarigen oorlog Europa eindelijk tot den vrede terugkeerde, en de reformatorische geest, uitgeput door zoo lange en bange worsteling, boven haar kracht was gegaan en haar kracht had uitgeput, is het die humanistische geest geweest, die zich van de hoogescholen en van de middenpunten der beschaving wist meester te maken, vandaar tot in de Kerken doordrong, en op die wijze allengs de geesten voorbereidde op de alles meeslepende omwenteling die te komen stond. Al Is dan ook van Frankrijk de omwenteling uitgegaan, ze vond in Duitschland en Italië, en zoo ook ten onzent, breede kringen gereed om aanstonds haar lof te bezingen, en men weet hoe zelfs predikanten ten oazent publiek op pleia ea markt met de dolzinnigste om wentelaars om den Vrij heidsboom hebben gedanst. Dat juist te Pargs de vonk in het kruit sloeg en de groote wereldbrand uitbarstte, lag deels aan de anarchie die daar steeds in den volksgeest huisde, en anderdeels aan de overmacht waarmee de monarchie, ia Fraakrrjk bovenal, de persoonlijke vrijheid onderdrukt had. Maar of men in de lalong te Parijs verkeerde of omdoolde In de lustsloten der kleine Duitschc vonten, het wai al éea geest die u tegcBWKaide; eea geeit waarvtui de machtige ea geaiale represeataatea altijd blijvea zullen Rousseau ea Voltaire met heel de Eacyclopaedistische school.

Die geest droeg ia dea aaavaag aog allerminst een brutaal revolutionair karakter. Veeleer diende hij zich aan als een hoogere cultuur, als eea rijkere leveasopvattiag, als een edeler ea hooger staaade beschouwiag vaa heel 's measchea existentie. Vaadaar dat ook het toongeveade Christelijk publiek zich door diea geest aaagetrokkea gevoelde, veel van dien geest ia zich opaam, ea zich op die w^'s aaa de strooming van dieat^d conformeerde. De losmaking van den eakelea measch uit het verband waarin hg geboren werd ea leefde, om meer den enkelen mensch ia zija waardij ea beteekenis op dea voorgroad te doen treden, trok vooral de mystiekgezinden aan. Niet nu pas, maar alle eeuwen door had men ook ia Christus Kerk te worstelea gehad met zekere verstijving en versteening van den vasten vorm in belijdenis en eeredienst, en steeds was hiervan het gevolg geweest, dat mystiek-aangelegde zielen, in plaats van op de herleving der Kerk aan te sturen, zich uit het kerkelijk leven op ziehzelven terugtrokken, en met gelijkgezlndea in gezelschappen of ia kleine secten een religieuse genieting zochten die de Kerk haar onthield. Schier ongemerkt voelde dan de geest in zulke piëtistische of mystieke kringen zich verwant worden aan den geest der vrijmaking, die in . wijsgeerige, letterkuadlge ea maatschappelijke kringen aaa het woord kwam, en de wijsbegeerte die voor het goed ea deugdelijk recht vaa den enkelen autonomen mensch opkwam, werd in deze mystieke kringen al spoedig toegejuicht. Hieruit verklaart het zich daa ook, dat destijds in opgewekte religieuse kringen de onverschilligheid jegens de Kerk baad over hand toenam, een ieder zich op zichzelf stelde ea eea oageorganiseerd, individualistisch Christendom, dat zich schier uitsluitend om de enkele ziel bekommerde, als een meer geestelijk Christendom van hooger orde begon te gelden. Wat reeds vroeger la het Methodisme aaa het woord kwam, en nu weer in het Leger des Hells opdook, bewoog zich geheel in dezelfde lijn. Gelijk ia het staatsverbaad en op politiek terreia de autoaome enkele mensch de wet zou stellen, zoo zou ook op religieus gebied de enkele mensch den toon aangeven; en al kwam de Fransche Revolutie al spoedig beslist vijandig tegenover a//? Christendom te staan, toch blijft het feit, dat èn de mannen der Fransche Revolutie èn dezs leiders der nieuwe Christelijke beweging feitelijk en ia dea gröad der zaak vaa eenzelfde beginsel uitgingen, en dit beginsel kwam er altijd weer op aeer, dat het ultgaagspuat gezocht werd la dea eakelea measch. Wat op Staatserf zich tegen de Monarchie keerde, keerde zich op Kerkelijk erf tegea de Kerk ea tegea al wat ia die Kerk vast was, alzoo tegen de belijdenis, tegea dea eeredienst en tegen het kerkbestuur. Geen belijdenis zou meer binden, maar ieders persoonlijke overtuiging de zaak voor hem zelven uitwijzen. Geen predikanten waren de bedienaren van 't heil, maar vrij optredende getuigen. Geen kerkgang maar een particuliere bidstond, waarin eea ieder voor koa gaaa, zou de ware bezieling aanbrengen. En zoo het kerkbestuur tucht wilde oefenen, ging mea eeavoudig de Kerk uit. Vaa eea religieusjiesef, dat den demonischen oorsprong der Fransche Revolutie gegist en zich tegen dien geest verzet zou hebben, was in deze kringen geen sprake. Men ging wel niet saam, maar liep eveawijdig naast elkaader, ea ia dea groadder zaak was het éénzelfde neiging in de geesten, die op politiek terrein de Revolutie inriep en op kerkelijk erf eiken band losmaakte, om den enkelen mensch op zichzelf te laten drijvea. Tot la den Réveil viel dit te bespeuren. Niet zoozeer in den Réveil die uit Engeland tot ons overkwam, maar wel en zeer sterk in den Réveil die van Zwitserland en van Frankrijk uitging. Ook in dezen Franschen Réveil toch werd steeds de persoonlijke overtuiging op den voorgroad geschoven, op dea eakelea measch de hoofdaadruk gelegd, ea het iadividuallsme tea top gevoerd, tea deele zelfs door een zoo uitaemend tolk als Viaet. Tegeaover de dorre matheid ea de versteeaiag der Kerk stak aaavaakelijk dit jonge, bezieleade levea heerlgk af. Al wat vroom was, gevoelde er zich toe aangetrokken, of deed het na In eigen vorm. En zoo was het ten leste in den aaavaag der 19e eeuw, dat in Staat én Kerk beiden alle hoop op dea eakelea measch werd gesteld ea de saambinding der geesten schier geheel uit het oog werd verloren.

Zelfs de Zeadiagsactie, die ia deazelfdeat^d opk sr-am, hing oorspronkelijk rechtstreeks met dien geest der Fraasche Revolutie saam ea trad dieat«agevolge veelal ia onk9rk«lgken vorm

op. Door tot op den mensch terug te gaan, neigden de mannen der Fransche Revolutie er van meet af sterk toe, om den natuurmensch in heidensche landen verre in waardij te stellen boven den mensch gelijk men dien te midden der Europeesche beschaving vond. Die Europeesche mensch was bedorven. Alleen in den natuurmensch in verre landen vond men den echten mensch nog terug. Vandaar een tijdlang zelfs zekere beweging om den natuurmensch na te gaan doen, tot zelfs in het min gedekte van zijn kleeding. Een genootschap s\s\i\i& Aboriginal Society te Londen optrad, poogde dezen terugkeer tot den origineelen natuurmensch zelfs stelselmatig te draven. In allerlei romans werden de Robinson Crusoe's verheerlijkt, en men ondernam tochten om in het verre land den natuurmensch te gaan bestudeeren. En diezelfde idéé nu was het, die toen onder de Christenen van positieve belijdenis de groote gedachte der Zending deed herleven; een gedachte die zelfs bij de Koloniale Mogendheden dusver slechts zeer beperkt tot haar recht was gekomen. Doch die Zending moest dan ook het stempel der gansche beweging dragen. Niet van de Kerk, maar van particulieren moest ze uitgaan. De Europeesche bevolking was voor het Christendom niet meer ontvankelgk. De natuurmensch zou het wel zijn. Daarom had men de kennis van het Evangelie slechts naar het heidenland uit te dragen, en op eens zou men zien, met wat kracht het Christendom onder de natuurmenschen ingang zou vinden, en eerst daar zrjn vollen luister zou kunnen onplooien.

Zoo was er bijna geen enkel terrein ook op religieus gebied, waarop de nieuwe tijdgeest z^n stempel niet drukte. Het was steeds de enkele mensch, die ook op Christelijk terrein op den voorgrond trad, het initiatief nam en de bezieling van zich deed uitgaan. Dat dit bij wettige consequentie tenslotte noodzakelijk tot een algemeene ontbinding van het Christendom leiden moest, werd niet ingezien. Een tweede reformatie scheen te zgn aangebroken, en volkomen ts goeder trouw stelden de beste en ernstigste mannen zich aan het hoofd dezer nieuwe beweging. En zoo nu hing het met geheel dezelfde beweging samen, dat ook de onsterfelijkheid van den mensch al meer hoofdvraag werd voor wie dacht aan de dingen die te komen stonden, en dat bij de leidende geesten de aloude bslijdenis van de Voleinding der wereld sc'iier geheel in het vergeetboek geraakte.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's