GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Bedroefd tot den dood toe.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Bedroefd tot den dood toe.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VAN HET LIJDEN ONZES HEEREN.

IV.

Toen zeide hij tot hen: Mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met mij. Matth. 26 : 38.

Op heel den lijdensweg is er geen klacht over Jezus'lippen gekomen, die ons zoo diepen blik in Jezus zielsgesteldheid gunt als zijn aangtijpende betuiging: „Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe 1" Ge meikt aan alles, Jezus was diep ontroerd, en hoe ongeloofelijk het ook schijne, toch is het zoo, Jezus zocht hulp bij zijn jongeren. Niet bij allen, maar dan toch bij de drie die hem 't naast stonden, bij Johannes, Petrus en Jacobus. Hij ging niet alleen in Getbsemacé in, maar wilde die drie getrouwen ook in dit bange oogenblik van worsteling bij zich hebben en houden. Jezus „begon droe» yig en zeer beangst te worden", en bij die innerlijke zielsbenauwing wilde Jezus, dat deze drie jongeren hem steunen en vertroosten zouden. „Büjft hier en waakt met mij" spreekt die behoefte aan steun uit, en als Jezus straks zijn drietal toch slapende vindt, uit zich in de klacht: „Kunt gij dan niet één uur met mij waken? ", Jezus' diepgevoelde teleurstelling. De laatste ziekstrijd moest gestreden. In Gethsemaré heeft Jezus zijn sterven innerlijk doorworsteld, eer hij feitelijk stierf aan het Kruis. Met klare, heldere bewustheid wilde Jezus zijn sterven tegengaan; het moest hem niet overvallen, maar door hem doorleefd worden; ja, hoe schijnbaar tegenstrijdig het klinke, zijn sterven wilde Jezus doorleven. Nu leidde eerst nog veel Jezus af: de intocht in Jeruzalem, de gesprekken met zijn discipelen, de voorbereid ding van het Avondmaal, de uitgang uit Jeruzalem; maar thans was alles voorbij, lag alles achter h£m, en betrad hij met zijn jongeren den eenzamen weg naar den Olijfberg, om even verder bij de poort van den Olijvenhof zijwaarts af te slaan naar Gethsemané; en in dit Gethsemmé wilde Jezus een klein aantal uren alleen zijn, om, eer de laatste beslissing te komen stond, zich inwendig te sterken. Diep leeft Jezus hierbij in den nood zijner menschelijke na'uur in. Over niets zet hij zich been. Teug voor teug wil hij den beker van zijn lijden ledigen. Het lijden dat komt, moest in al zijn diepte gekend, in al zijn bitterheid gesmaakt worden. Daarop bereidt Jezus zich voor. Daartoe ontzegde bij zich de nachtrust. Daartoe zocht hij de eenzaamheid van Getbsemacé op. Daartoe wilde hij zich in Gethsemané sterken. En nu Jezus veelt dat zijn hart beven gaat, zoekt bij steun bij zijn jongeren, althans bij de drie die hem het best verstonden. Hij neemt ze meê in den hof, hij vraagt dat ze met h< : m waken zuilen, en akoo vooraf reeds mede-lijden en trcost bij hen zoekende, klaagt Jezus hun zijn nood, als om hun deernis gaande te maker, en zegt niet in zich zelt en niet tot zijn God, maar tot hen: „Mijn ziel is bedroefd, bedroefd tot den dood toel, blijft bij mij en waakt m-.t mij."

Jezus is nog vrij man. Judas is nog verre. Geen dienaar heeft nog de band op hem gelegd. In Gethsemané was hij onder het loover der oliji"boomen veilig. Allicht dat vriendelijk, oosterscu maanlicht den hof bescheen. Uitwendig lijden is er nog niet, het is nog al een inwendig, diep inwendig worstelen in Jezus' ziel, maar een zieleworstelicg die zich uit het hart ook aan heel zijn wesea meedeelt. Ge verstaat het hoe 't in Jezus' hart moet gebeefd hebben, hoe heel zijn zielfrleven in uiterste spanning geraakte, boe 'c bloed hem in 't hoofd moet hebben gebonsd. Da Schrift noemt dit, dat Jezus zeer beangst begon te worden, zoodat zijn discipelen 't hem aanzagen hoe diep hij ontroerd werd. Ze begrepen Jeius niet, en wisten niet wat voor hem te doen. En zoo zagen ze Jezus dieper den hof ingaan. Hij alleen. Ze mochten niet meegaan. Jezus zei tot hen: blijft hier/ En zoo bleven ze wel in den Hof, maar bij den ingang, en alleen ging Jezus dieper den hof in, doch niet zonder zijn jongeren als in zijn lijden in te trekken door dat vlijmend-roerende woord: „Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe." v f rhl

Nu zou geen onzer in zulk een oogenblik dit woord bedroefd gebezigd hebben. De evangelist gebruikt het woord: zeer beangst, Jezus niet. Jezus spreekt niet van benauwd, ontroerd of aangegrepen] zijn, Jezus spreekt van bedroefd. Wij hebben behoefte aan forscher uitdrukkiogen. „Bedroefd" is bij ons een woord voor een kind, past onder ons voor het leed van een vrouw, en wordt voor een man nauwe lijks door ons gebezigd. Bedroefd zegt een man, in zulken zin althans, niet van zichzelf. Een vader kan bitter bedroefd zijn bij het laatste zieltogen van een lief kind, een zoon kan bitter bedroefd zijn bij het graf van zijn moeder. Maar een soldaat die op het slagveld den dood tegemoet gaat, SS niet bedroefd, maar eer fiïr moedig en alle gevaar trotseerend. En zoo ook is het met een martelaar, die den brandstapel moet beklimmen. Bij dien verslindt de geloofstrouw alle droefenis. Hard kan een man moeten worstelen, ook al bedreigt hem de Dood niet; maar ook waar hij zoo bange worsteling tegengaat, drukt niet bedroefd zijn innerlijke gewaarwording uit. Dat nu Jezus toch juist in dit woord bedroefd de smart zijner ziel uitdrukte, kwam van de fijnheid en teederheid van Jezus' innerlijk gemoedsleven. Hier is niet het geweldige en overweldigende, maar het diep vlijmende, het in den grond van zijn wezen Jezus ontroerende. Het is het God' delijk doordringende, dat in zijn menschelijke smart zich uitspreekt. Er is geen tegenworstelen, maar een zich vooruit overgeven. „Vader, laat deze drinkbeker voorbijgaan, doch niet gelijk ik wil, Uw wil geschiede". Maar in' dit zich overgeven schuilt toch een diep tragisch schreien in zijn hart, dat het hiertoe komen moest, en een innerlijk worstelen om het verbroken evenwicht in zijn hart te herstellen. Bij elk onzer zou zulk een woord bedroefd op zulk een oogenblik ons bijna naief in de ooren klinken. Er spreekt iets van een kinderlijk gemoed in. En juist dit maakt die diepgevoelde klacht in Jezus' lijden zoo schoon. „Bedroefd tot in den dood toe", als wilde Jezus zeggen: Zoo er geen breking in mijn droefenis komt, voel ik mijn ziel als in droefenis bezwijken. En daarom zoekt Jezui bij zijn jongeren steun.

Van waar nu die zielsbedroefdheid van Jezus? Vreesde Jezus den dood} Duchtte hij Aa wreedheid van den kruisdood? Was het een vooruit gevoelen van de lichamelijke smart die hem te wachten stond? Zeker, ook dit. Van Jezus' fijngevoeligheid kunnen wij ons nauwelijks een denkbeeld vormen. Voor geen kind des menschen is ooit het sterven geweest, wat het voor Jezus was. En ook, er zou niet alleen het sterven zelf zijn, maar eer hij [stierf, nog de smaad, de hoon, de grievende verwonding, het spuwen in zijn aangezicht. Tot dusver was Jezus vernedering nog een vrij ondergaan ervan geweest. Hoe ook belaagd en belasterd, hij was dusver nog steeds vrij uitgegaan. Maar nu zou hij in de macht van zijn vijanden komen. Ze zouden hem binden, hem kwetsen en kwellen, hem aan 't lijf komen en krenken. En reeds dit moest voor wie de macht bezat om 't te keeren, en het toch niet keeren mocht, en niet keeren wilde, een geheel eenig lijden zijn, dat geen onzer verstaat.

Maar wat Jezus' ziel zoo overweldigend bedroeft, is toch meer nog het straks ingaan in den dood zelf. Reeds voor ons, zondaren als we zijn, is de dood de Koning der verschrikking. Maar heel anders nog moest de dood den Heilige tegenstaan. Bij ons, om onzer zonde wil, hoort de dood. Wij zijn aan den dood verwant en de dood is verwant aan ons. Maar bij Jezus bestond tegenover den dood niets anders dan de schrijnendste tegenstelling. Hij was de weg, de waarheid en het leven. Geheel tegennatuurlijk moest hij alzoo het leven afleggen om in den donkersten nacht van den dood in te gaan, en in te gaan niet zooals hij uit zichzelf was, maar als het Lam Gods, dragende onze schuld en onze zonde. Want wel had Jezus al de dagen zijns levens op aarde hiervan reeds den voorsmaak gehad, maar toch eerst in het sterven, bij het ingaan in den dood, zou zich dit alles voleinden en zijn hoogste toppunt bereiken. De dood was uit de zonde, de dood was om de zonde, en daarom kon Jezus den dood niat ingaan, zonder dat alle schuld en alle zonde hem als inwikkelde in haar onheilig wezen. Dat Jezus nog bad, of die drinkbeker niet kon voorbijgaan, was niet een onheilige zwakheid, maar was juist de kreet van den Heilige tegen het ingaan in het onheilige. En juist diiixvkXt Jezus uit door zijn klacht van de overstelpende droefenis, waarin zijn ziel verzonk. Die strijd, dat de Heilige alle schuld en zonde moest dragen, was het diepste mysterie der Verzoening, en de menschelijke natuur ook van Jezus schoot te kort, om dit mysterie op te lossen. Zoo raakte Jezus zelf in dit bange mysterie verward. Hij voelde het komen, en toch ging er een heilig protest uit zijn ziel tegen uit. En dit deed hem innerlijk weenen. En dit innerlijk weenen vertolkte Jezus toen in de bange klacht over zijn „bedroefd zijn tot den dood toe".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 maart 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Bedroefd tot den dood toe.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 maart 1911

De Heraut | 4 Pagina's