GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

LIX.

TWEEDE REEKS.

XXI.

Hij maakt zijne engelen geesten, zijne dienaars tot een vlammend vuur. Psalm 104: 4.

De onderscheiding tusschen de tiemelsche Paleiswachters en de dienende Engelen vindt haar afschaduwing in het onderscheid, dat op aarde gezien wordt tusschen den hofstoet van een machtig vorst en de dienaren waardoor h^ het bewind over zijn land voert. Kortsaamgevat, heeft men dit verschil vaak uitgedrukt door tegenover elkander te stellen de Palad^nen en de Ministers van den Vorst. Doch dan lette men er op, dat het woord: minister niet alleen dienaar of wachter beteekent, doch dat het in onze Statenvertaling zelfs in den regel door het woord: knecht, wordt aangeduid. De mannen die met den Vorst aan het hof verblijven, en als een Igf wacht om hem vormen, hebben dus met het bewind, met het volk, met wat er in het land omgaat, niets uitstaande. Hun werkkring bepaalt zich tot Paleis en Hof. Daarentegen de ambtenaren in hoogere en lagere rangen, die de Vorst als instrumenten gebruikt, om door hen de regeering te vormen, staan wel met den dienst van het Paleis in verband, maar hooren er niet toe. Zrj zijn voor land en volk, gel^k de Paladijnen voor den persoon des Konings en zrjn Hof zijn aangesteld. Nog heden ten dage is dit zoo ook aan ons Hof. De Koningin is in haar Paleis en aan het Hof omringd en omstuwd door een geheele groep van hofbeambten, grootmeesters, maarschalken, ceremoniemeesters, en kamerheeren, die met de regeering niets uitstaande hebben, en zich wel wachten zullen om er zich in te mengen; maar van dezen Hofstaat en Hofstoet ganscheliikonderscheiden, bestaan er buiten het Paleis departementen van algemeen bestuur, ook wel ministerien genoemd, voor de Justitie, voor Buitenlandsche Zaken, voor Oorlog, voor de Geldzaken enz., en de hoofden van deze departementen met al hun onderhebbend personeel op de bureaux in het land, vormen saam het groote samenstel van dienaren, die, als verlengstukken van den arm des Konings, het recht in het land bestellen en 's Konings wit ten uitvoer brengen.

Juist nu omdat het ahoo in alle landen waar een Vorst regeert, en zoo ook ten onzent, ini; ericht is, kan het ons niét moeilijk vallen, om van het Paleis daarboven, van den Hof der hoven, gelijk 't in onze beriming heet, en van den breeden engelenstoet ons een klare en duidelijke voorstelling te vormen, mits we ons maar hoeden om 't alles te vergeestelijken. We verstaan dan dat er, waar dan ook, in het Heelal een plaats moet zijn, die ook uiterlgk waarneembaar is, en waar de ten hemel opgevaren Heiland zich bevindt. Hij toch voer ten hemel op in de menschelrjke natuur die hij uit Maria had aangenomen, een menschelijke natuur in vollen zin, dus niet enkel uit een ziel bestaande, maar ook omkleed met een lichaam, dat juist, omdat het stoffelijk is, tian een bfpaalde pUk of plaats gebonden moet z^n. Bij die heilige plek is dan tevens de rechterhand Gods te denken, wat, daar God een Geest is, en geen rechterhand van vleesch en bloed heeft, niet anders kan en mag verstaan worden, dan van de concentratie van zijn Goddelgke Almogendheid. De Almogendheid Gods straalt naar alle kanten in heel z^'n schepping uit, maar ergens moet dan toch het middenpunt z^n, van waaruit die uitstraling plaats gr^pt. Dat centrum, dat middenpunt heet dan „de rechterhand Gods", en daar is de verhoogde en verheerlijkte Heiland. Niet eerst < /(7(V de hemelvaart is dit Goddel^k centrum ontstaan. Dat kon natuurlijk niet, want Jezus is opgevaren waar h^ te voren was. De hemelen waren hem bereid, en van de eerste ure der Schepping af moet er een middenpunt geweest zgn, van waar kracht en leven in de Schepping uitstraalde. In dat middenpunt is de hoogheilige majesteit des Heeren HEÏREN, en het is dit centrum van Goddelfke majesteit, dat ons op meer dan ééne plaats s in de Heilige Schrift, met name in Jesaia u VI, in Ezechiel en in de Openbaringen ge-e teekend wordt.

Men noeme dit nu het „Hof der hoven, " of het „geducht Paleis", majesteit onderstelt vanzelf een troon; vandaar dat gedurig van den Troon des AUerhoogsten gesproken wordt, en in dit denkbeeld van den Troon nu ligt vanzelf tweeërlei besloten, eenerztjds de Koning der koningen die op dien Troon s d t e g e w zit, en anderzijds het gansche creatuur dat van uit dien Troon geregeerd en beheerscht wordt. Voor elk van die beide nu staat in den dienst des Heeren HEKREN een geheel afgescheiden en afzonderlek corps van geestel^ke wezens. De Heere zelf is omstuwd door zqn Cherubs en Serafijnen, die zich verder met het r^ksbewind en met het creatuur niet inlaten, en veeleer waken dat alle creaturen zich onthouden van wat aan de majesteit des Heeren afbreuk kon doen, of inbreuk kon maken op de heerl^kheid van het F'aleis waar God woont. In zooverre is deze Goddelijke l^fwacht eer afwerend dan aantrekkend. Van de werkel^kheid, die zich in dit alles aandient, gaf nu de Tempel en niet het vorstelijk paleis te Jeruzalem de afbeelding. We mogen er niet over heen lezen, dat Mozes niet vr^gelaten werd om den Tabernakel, en dat Salomo nietvrg werd gelaten om den Tempel naar eigen plan en ontwerp of in navolging van de prachtige en groote tempels b.v. van Ammon in Egypte te maken, maar dat hun geboden werd hierbij het plan en bestek te volgen, dat hun gegeven werd. Het staat er zoo stellig, Z90 nadrukkelijk: Naar al wat Ik u tot een voorbeeld dezes Tabernakels en als een voorbeeld van al deszelven gereed schappen wijzen zal, en alzoo zult gQ dat maken", terwgl iets later hetzelfd: ebod herhaald wordt: Zie dan toe, dat gij het alles maakt naar het voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is". Ook in Hand. 7 : 44 heet 't dat God „tot Mozes zeide, dat hg 't maken zoude naar de afbeelding die hij gezien had"; 'tzelfde watwelszenin Hebr. 8 : 5. Al'es wijst er alzoo op, dat er wel waarlijk een middenpunt in het gansche Heelal is, waarin alle heerlijkheid zich samentrekt; dat in dit middenpunt des Heelals de reinste, klaarste en heiligste openbaring is van de tegenwoordigheid des Almachtigen; en dat het in dit middenpunt is, dat we ons ook de plek of plaats hebben te denken, waar de verhoogde en verheerlijkte Heiland vertoeft, en vanwaar die Heiland straks wederkomen zal op de wolken. Dat o middenpunt van 't Heelal nu is vol van geestel^ke wezens, van geestelijke wezens i die in heerlijkheid ver boven de gewone e engelen uitgaan, en het zijn deze geestelijke wezens, die ons onder de beide namen van r de Cherubs en Serafijnen worden aangeduid.

Maar is dit het Hof der hoven en het geducht Paleis met zgn heilige en heerlijke Paladijnen, er moet van dat Paleis ook een Rijksbewind uitgaan, en dit wordt gevoerd deels rechtstreeks door God üelf, deels door den instrumenteelen dienst van hemelsche ambtenaren, en die hemelsche ambtenaren, dat zijn dan wat gemeenlijk de engelen genoemd wordt. Natuurlijk verkeeren ook die engelen in dat middenpunt der heerlijkheid, gelgk ook op aarde de ministers in het paleis van den Vorst worden toegelaten en vandaar uitgaan, maar toch ligt hun dienst, hun taak, hun roeping niet in dat Paleis, maar daarbuiten in de Schepping, Ze lofzingen Gode en ze prijzen en verheerl^ken zijn Naam, maar toch heeten ze boden, gezanten, uitgezondenen, want engel komt van het Grieksche woord angelos, dat gebezigd is om 't Hebreeuwsche woord MaPak te vertalen, en dit Hebreeuwsche woord MaPak beteekent niet anders dan een in dienst gesteld persoon; iemand die een commissie heeft ontvangen; iemand aan wien een taak is opgedragen; die met iets belast is; en vooral en met name iemand die er op uitgezonden wordt om zich van zijn last te kwijten. De voorstelling is alzoo volkomen duidelijk. De D/ieëenige God troont in zijn hemelsch Paleis, onderwg'l Hij alomtegenwoordig het Heelal vervult. In zijn Paleis heeft die God ten zijnen dienste heel een heir van engelen gereed. Het zijn deze engelen die Hg als zijn dienaren bezigt, en die Hij nu uit zijn Paleis uitzendt, om in het Heelal zijn last of bevel ten uitvoer te brengen. De Paladgnen zijn voor den dienst in, de engelen voor den dienst buiten het Paleis. Iets waarbij men er niet over valte, dat juist de dienaren in het Paleis gevleugeld zgn, en de boden die uitgaan, niet. De vleugels toch zijn aan de Serafijnen gegeven, niet om zich te verplaatsen, maar om er op te zweven, zoodat ze in de schepping geen teunpunt hebben te zoeken. Door God itgezonden, trekken nu die overige, dienende ngelen heel de schepping door, en wel oo, dat ze, als onlichamelijk, aan geen aftanden gebonden zijn, en er met geen tijd ie voor hun verplaatsing vereischt wordt, e rekenen valt. Want wel verschijnen de ngelen aan den mensch soms in zichtbare estalte, maar dit is hooge uitzondering n strekt alleen om den mensch hun tegenoordigheid te opeabarea; en nooit z^n d e e m v v e b e O g t e t o d o e w m v b a v i e u z d t e d S d v m s s h a i t A S s le w v s b d tr deze verschgnlngsvormen lichamen gelijk wij een lichaam hebben.

Wat nu alleen eenigszins vreemd aandoet. Is, dat het heir v? ", deze engelen zoo ontzaglijk groot Xa. Wc lezea van tienduizenden maal tienduizenden. Nu is éénmaal tienduizendmaal één tienduizend reeds honderd millloen. In het onbepaalde meervoud gesteld, geeft dit dus den indruk, dat we met ontelbare heirscharen van deze geestelgke wezens te doen hebben. En dit nu zoo zgnde, ontstaat vanzelf de vraag: Waartoe bestaan deze miUiarden van engelen? Op die vraag komt men niet, en ze boezemt ons althans geen belang in, zoolang men de lijfwacht Gods met de dienstwacht van zgn engelen over één kam scheert. Dan toch blijft men staan bg de voorstelling, dat al deze onafzienbare heirscharen van geestelQke wezens geen andere bestemming hebben, dan om in hemelsche muziek en zang den Hoogen God te verheerlijken. Doch heel anders komt 't te staan (en hiermee voelt men aanstonds het hoog gewicht van de onderscheiding tusschen de hemelsche Hofwacht en de dienende Engelen) zoo voor dit doel bepaaldelijk de Cherubs en Serafïjaen bestemd zijn, en zoo de gewone engelen veeleer buiten het Paleis en voor de regeering van de wereld hun beteekenis hebben.

Zonder hierop dieper in te gaan, stellen nu verreweg de meesten zich dit aldus voor, dat er een eindeloos tal van engelen is, maar dat God de Heere slechts nu en dan, slechts af en toe, een enkele maal, een of meer engalen gebruikt heeft voor een hun opgedragen zending. Die enkele uitzendingen van zeer enkele engelen hebben dan uitsluitend plaats gehad in verband met de heilige historie, met betrekking tot het ééne volk van Israel. Eerst uiterst zeldzaam; in de dagen van Jezus iets meer; toen nog zeer ten deele in de 'Jagen der apostelen; en daarmee was het uit. En het is nu met dese voorstelling, dat men zoo moeilijk het feit kon rgmen van iiet bestaan van miUiarden van engelen. Alles saamgenomen, verhaalt de Heilige Schrift ns niet dan van een zeer klein getal uitzendingen van engelen, geen tien dozijn n aantal over een loop van veertig eeuwen, n ook de historie die daarop volgde, vermeldt er niets van. Hoe nu Is dit te ijmen, dat er van den aanvang der Schepping af mitlioenen maal millioenen engelen om ods troon hebben gestaan, wachtende op ijn lastgevingen, en dat in al die eeuwen ie achter ons liggen, niet dan een hoogst nkele maal van de uitzending van een ngel sprake is; zoo zeldzaam zelfs, dat ge et den verrichten dienst niet één enkel ierendeel van een jaar zoudt kunnen vullen Het is zoo, er is bij Bethlehem in Efrata's elden sprake van een geheele heirschare van ngelen die Gode lofzingen; maar dat staat ijna geheel op zichzelf, en was eveneens en zeer snel voorbijgaande gebeurtenis. ntkend kan daarom niet, dat naar de ewone voorstelling deze twee niet e r^men zijn: eenerzijds, dat deze ngelen dienende geesten zijn, die Gode en dienste staan als boden of instrumenten m zgn wil uit te voeren, en anderzijds, at over een tijdperk van nu zestig eeuwen ns aangaande den dienst van myriaden dezer ngelen niet anders en niet meer gemeld ordt, dan dat een honderdtal van hen isschien, allen saam, één enkele maand dienst errichtten. Deze voorstellingvan hun dienst eantwoordt noch aan hun aantal noch an de eeuwen die sinds hun schepping erliepen. Het moge waar zijn, dat God n elke lente aan alle vruchtboom saam een indelooze myriade van bloesems doet itloopen, waarvan geen millioenste deel aad zet, maar nooit kan of mag deze Godelyke scheppingsweelde toegepast op geeselijke wezens van zoo hooge orde als de ngelen zijn.

Oplossing van deze moeilijkheid vindt ge an eerst, zoo ge er wel op let, dat in de chrift schier uitsluitend van zoodanigen ienst der engelen sprake is, waarbij zij erschijnen, d. i. hun tegenwoordigheid aan enschen kenbaar maken, menschen toepreken, of daden verrichten die onder menchelijke waarneming vallen; en hieruit is et, dat zoo licht de voorstelling ontstaat, lsof een engel alleen dan handelend optreedt, ndien hg tegel^k versch^nt of iets van zijn egenwoordigheid aan menschen merken laat. l nu wat we dienaangaande In de Heilige chrift vinden opgeteekend, hangt rechttreeks saam met zonde en genade. We zen toch van straüfen die door engelen orden opgelegd en uitgevoerd, en we lezen an aankondigingen of reddingen die in Heeren naam door hen worden aangeracht. Doch hieruit zou dan ook volgen, at, ware er geen zonde tusschenbeide geeden of geen sfeer van genade tot ont­ S w d p i s h v g g e g „ z k i V h h H n t z é sluiting gekomen, de engelen nooit Iets zouden te doen gehad hebben. Meldde nu de Schrift, dat de engelen eerst geschapen waren na den val, als een middel om Gods toorn en om Gods genade, te openbaren, zoo zou hierin tenminste geen tegenstrijdigheid liggen, ook al zou zelfs dan nog het overgroote aantal der engelen in verband met hun zoo zeldzaam optreden ons verbazen. Maar de Schrift toont 't ons anders. De engelen waren er eer de mensch geschapen werd. Uit het hart der Schepping toch komt ons de mare toe van de volzalige ure „toen de morgensterren vroolijk zongen en de kinderen Gods, d. z. de engelen, juichten" (Job 38 : 7). En dit zoo zijnde, gaat het uiteraard niet aan, eenerz^'ds vast te stellen, dat de engelen geestelijke wezens zQn, die de bestemming hebben om God als instrumenten bij het regiment over zijn schepping te dienen, en dan voorts te constateeren, dat ze, ware de val uitgebleven, nooit iets zouden te doen gehad hebben. De beweegkracht van hun schepping zou dan in de zonde hebben gelegen, en bij uitbleven van de zonde ware hun schepping doelloos geweest. Hieruit nu volgt, dat hetgeen ons in de Schrift als engelenverschgniog wordt bericht, niet der engelen gewone dienst, maar hoogstens een exceptie daarop kan geweest zijn. De breuke In de Schepping door de zonde aangebracht, gaf de aanleiding, dat de engelen gebezigd werden in een buitengewonen dienst. Hun optreden in verschijningen was dus niet de eigenlijke dienst, waartoe ze geroepen waren en bestemd werden in hun schepping, maar een buitengewone zending, die hun opgedragen werd in verband met zonde en genade. Doch dit zoo zijnde, gelijk het o. i. kwalgk tegenspraak duldt, zoo volgt er dan ook uit, dat de gewone dienst der engelen van geheel anderen aard moet geweest zijn, en dat zich eerst in verband met dien gewone» dienst, hun schepping, hun roeping, hun bestemming verklaren laat. Een bestemming, die dan in niets anders kan liggen dan in de instrumenteele uitvoering van Gods bewind in het leven der natuur en o in het leven der menschen, zoowel wat den r enkelen mensch betreft, als wat aangaat de g saamvoeging van menschen in gezinnen, o geslachten, stammen en volken.

Dit nu hangt aan het karakter van het Goddelijk bewind en regiment. Hieraan namelgk, of dit In den regel onmiddellijk dan wel middell^k is. Is het steeds onmiddellijk, dan is voor den dienst van die geestelijke wezens die wij engelen noemen, geen plaats. Is daarentegen de werking van het Goddelijk bewind en regiment in de instandhouding en in de regeering der dingen midellijk van aard, dan verstaat het zich, dat de ngelen als instrument in de hand Gods dienst eden en nog doen, en verstaat men het aarom ze geschapen werden in zoo schier neindig groot aantal. Nu is dit probleem eer wel uit te maken. Al te licht neigen wij r toe, om aan 't bewind, d. I. aan de instandouding en het voorzienig bestel aller dingen en karakter van onmiddellijkheid toe te ennen. God is de Schepper. In de Schepingsmacht openbaart zich Gods hoogste lorie. En als we lezen: „Hij spreekt en 't s er. Hij gebiedt en het staat er", dan penbaart zich in dit aangrijpend zeggen ngetwijfeld de hoogste macht. Wij menchen moeten alles middellijk tot stand rengen. Onmiddell^k vermogen we niets. andaar de zoo voor de hand liggende egenstelling om het middellijke aan het reatuur te verbinden, en om ons al het Godel^ke in het hooge karakter van de nmiddellijkheid te denken. Alleen zóó vertaan we den diepen zin van het zeggen: „In en beginne schiep God hemel en aarde." n toch, hoe geneigd v/e ook zijn, om al at Godes Is, ons liefst onmiddellgk te denen, desniettemin toonen natuur, historie en chrift als om strijd, dat God zelf zich zijn egen niet alzoo heeft afgebakend, maar at schier al zijn werken na de eerste Schepingsdaad, een middellijk werkea geweest s en nog altoos blijft. Volstrekt niet uitluitend; dit sta voor ons vast. Vooral op oog geestel^k gebied zijn de werkingen an den Heiligen Geest veelal zelfs van ansch onmiddellijken aard. De wedereboorte is niet anders te verstaan. Het Is n blgft ten opzichte van de wedergeboorte elijk Jezus het tot Nicodemus uitsprak: De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort ijn geluid, maar gij weet niet van waar hij omt", en zoo, zegt Jezus, is het ook met een egelijk, die uit den Geest geboren wordt. an een middellijke werking bespeurt ge lerb^ niets. Dit nu geldt ook van alle oogere zielsgemeecschap met den Eeuwige. et geldt ook van indachtig makende geade, en van zooveel meer. Een onmiddellijk errein van Goddelijke werking is er zeer eker. Alleen maar, neemt ge 't leven als én machtig saamhangend geheel, dan Is de h d k d z m s s z d s r r h n g a h o w d n w w m k z g d k d ' t d k z b h z i a s s g d v v d z l o d I l d o f o onmiddellgkheld gekeerd. de regel niet. Eer omgekeerd.

De onmiddellgkheld geeft geen 'historie, en toch heeft God zelf het Scheppingsleven in een historie saamgevat. Hr| heeft niet slechts droppelen doen neerdalen, maar zich een stroom doen vormen, en voor dien stroom de bedding uitgegraven. Adam is onmiddellgk geschapen, maar ook hij alleen. Reeds Eva niet. En al het verdere menschelijk geslacht Is niet door nieuwe schepping, maar door generatie in het leven getreden. En dit geboren worden van de één uit den ander is geen toevalligheid, maar de grondslajg van alle menschelrjke saamleving. Onmiddellijke schepping van mensch na mensch had niet kunnen geven, wat het middellijk doen geboren worden door het geslachtsverband feitelgk gegeven heeft. Ook al Is er toch veel over geredetwist, of de mensch uit zijn ouders geborea wordt, oftewel door God rechtstreeks in den schoot vaa zijn moeder geschapen wordt, dit vraagstuk kan hier geheel terzijde worden gelaten. In elk geval bond God zich ook bij uw wording aan wat bestond. Ge zoudt er zonder een vader en zonder een moeder niet gekomen zijn. Da erfelijkheid die nawerkt, toont zelfs den levenssamenhang, en ook al zien we niet verder dan de menschelijke persoonlijkheden, zoo moet reeds met het oog daarop beleden, dat de wegen Gods die van middellijkheid zijn.

Ook wordt door al wat buiten onze eigen geboorte ligt, deze samenhang der middeli^kheid bevestigd. Er is geen enkele bloesem, geen enkele zaadkorrel die nieuw geschapen wordt, het komt al wat In de natuur opbloeit, voort uit wat was en bestond, en dit weer door gegevens, die In hetgeen bestond aanwezig waren. Een tarwekorrel, waaruit ons 't brood wordt bereid, stamt af van de eerste tarwekorrel die God in het Paradijs schiep. En zooals het in de plantenwereld Is, evenzoo staat het in de dierenwereld. Nieuwe schepping is nergens te ntdekken, het komt al wat opkomt, uit wat eeds aanzijn ontvangen had. Zelfs mag ezegd dat de poging van de Darwinisten m zelfs de drie organische rijken in hun pkomst uit het anorganische te verklaren, oe hopeloos dit pogen ook zij, toch bij e onderzoekingen, die zijn ingesteld, telens opnieuw getoond heeft, hoe de regel er middellijkheid in al wat eenmaal bestaat, onder uitzondering, doorgaat. Er is ieeaaal schepping geweest, maar nadat deze chepping voleind was, is wat bestaat teeds oorzaak van wat daarna komen al. Onmiddellijk komt er niets meer, an door het wonder. En daar nu het wonder teeds exceptie is en blijft, zoo volgt hier echtstreeks en onwederlegbaar uit, dat de egel van Gods doen juist in de middellijkeid Is vastgezet. Zelfs strekt 't wonder iet, om te duren, maar om, na zijn inrijpende werking teweeg te hebben gebracht, anstonds weer in den regel der middellijkeid over te gaan.

Nu kan onderzoek en napluizing ons mtrent dezen middellijken gang van Gods erken tot op zekere hoogte veel ontekken. Zoolang we er buiten blijven, en og niet verder doordrongen dan in het aarneembare, grijpbare, ontleedbare, dat e begluren en bespieden, dat we wegen en eten kunnen, zien we werkingen en rachten, ontledingen, verbindingen en ooveel meer. Bewijs voor ons op dit zekere ebied van een wetenschap, waarbij zelfs e hypothese onzen schat van zekere ennis verrijken kan. Zoodra ge echter ieper wilt doordringen, en u afvraagt, hoe t achter al het zichtbare en wonderbare oegaat, en hoe die krachten en werkingen ie ge waarneemt, opkomen, begeeft u uw ennis reeds; en al kunt ge ook dan nog, oolang ge op 't gebied van het waarneemare blijft, u door gissingen en vermoedens elpen, toch laat u ook dit in den steek, oodra ge nog dieper in wilt dri^sgen tot n het geheim der persoonlijkheid en van lle hooger leven. Dan is er geen wetenchap meer die u geijkte zekerheid verchaft; dan is er buiten de openbaring schier een licht op te vangen; dan spreekt de een en ander tegen; en blijkt uit alles dat we oor raadselen staan, die alle oplossing olstandig weigeren. Niet 't minst zijn we an onszelf een raadsel, en voelen we ons oo overgelukkig, zoo we, zelf dolend op ons evenspad, ervaren en gevoelen mogen dat nze God ons leidt.

Is het nu aan geen twijfel onderhevig, at er onreine, onheilige geesten zijn, die n den loop van ons leven schadelgke, vereidende invloeden op onzen geest uitoefenen, zonder dat we er zelf 't minst van ntwaarden, en dat we toch later voor het eit staan, dat 't zoo toeging en er daarm tegen leeren bidden: Verlos ons vaa den

Booze!, — wat zou ons dan beletten te gelooven, dat er evenzoo ook goede geesten zijn, die invloeden ten goede op ons kunnen uitoefenen. Satan en zijn demonen z^n toch niet anders dan gevallen engelen. Zouden nu gevallen engelen meer in ons vermogen, dan de engelen die Gode trouw bleven? Dit kan toch immers niet. En staan we zoo voor het feit, dat God de Heere door zi^n engelen op ons en op ons leven kan inwerken, wat zou dan beletten, dat diezelfde God diezelfde engelen evenzoo gebruikt om invloeden te werken in andere personen, om in te werken op gebeurtenissen, en om de historie der dingen te leiden. Met één woord, wat zou ons dan beletten aan te nemen, dat die tienmaal duizendmaal tienduizenden van engelen eiken dag en eiken nacht in den dienst Gods doende en bezig zi^n, om z^'n bestel uit te richten en z^n Goddel^k regiment, ook over ons en de onzen, tot uitvoering te brengen ?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's