GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ouders ot getuigen ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ouders ot getuigen ?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

XII.

Zoo bleek ons, hoe het doopgetuigeninstituut, oorspronkelijk met een uitnemende bedoeling in de Kerk ingevoerd, allengs onder den Invloed van het valsche Sacramentsbegrip, geheel verbasterd Is. Niet alleen dat de eigen vader en moeder van het kind big den doop geheel werden uitgesloten, en hun plaats zagen Ingenomen door andere personen, maar het optreden dezer „doopouders" bij den doop van een vreemd kind kon natuurlijk aan de Kerk geen waarborg geven voor de Christelijke opvoeding van het gedoopte kind en werd al meer een zinledige ceremonie. Niet weinig werkte daartoe mede, dat van deze doopouders ol doopgetuigen niet eens een èelo/te gevraagd werd, dat zij voor de opvoeding zouden zorgen, maar dat men uit puur conservatisme aan het oude doopformulier vasthield en daarom aan dezen getuige alleen enkele vragen voorlel, die hij uit naam van het kind te beantwoorden had. Voor de booge zedel^ke verantwoordelijkheid, die deze doopgetuigen tegenover de Kerk op ici hadden genomen, werd dan ook niets meer gevoeld. De doopgetuigen dienden alleen om b^ den doop zekere plechtige handelingen te verrichten, zooals het kind ten doop te he& üi voor het kind de doopvragen te beantwoorden, enz., maar daarmede was het uit en verder bekommerde de doopgetuige zicli om de religieuze belangen van zijn petekind niet. Wanneer de ouders zulke getuigen b^ den doop van hun kind uitnoodlgden, geschiedde dit dan ook niet om bij i^ opvoeding van het kind hen te helpen, maar deels omdat de Kerk bij den doop het optreden dezer doopgetuigen eischte, deels omdat de gewoonte meebracht, dat de doopgetuigen aan hun petekind een rijk geschenk gaven, de „plUe-glft" geheeten. Eigenlij'' was dit laatste voor het volk de hoofdzaaiii en daarom was het vooral bij de uitnoodlging dezer doopgetuigen te doen. Zelfs de keuze der doopgetuigen werd door dit motie' geheel en al beheerscht; men vroeg d^'i of deze getuigen vrome en godzalige mafinen en vrouwen waren, van wie een goeiJs Invloed op het kind kon uitgaan, maar 01 ze rijk en aanzienlijk waren; zelfs trachtte men het getal der doopgetuigen al mee' uit te breiden, alleen met het doel de plllegift des te grooter te maken. Dat dea voorstelling van de ontaarding van i^ doopgetuigenstelsel waarlijk niet overdreve» s, kan wel het best daaruit blijken, dat n den Roomschen Catechismus zelf geklaaP ordt, dat dit ambt zoo schandel^k io "' erk verwaarloosd waa, dat alleeit de naai» rvan nog was overgebleven e« scher

nemand meer verstond, welk een heilige roeping dit ambt medebracht.

Ook de Roomsche Kerk Is dus niet blind «ebleven voor de ontaarding en verbastering '.„ dit instituut en heeft harerz^ds — z§ het dan al daartoe geprikkeld door de critiek van het Protestantisme — getracht daarin verbetering aan te brengen. Verschillende maatregelen werden daartoe op het Trentsche Concilie en daarna genomen. Zoo werd o.a. het getal der doopgetuigen op één, hoogstens twee, vastgesteld; en zoo werd ook bepaald, dat men bij de keuze der doopgetuigen wel toe had te zien, dat geen personen genomen werden, die voor deze geestelijke taak ongeschikt waren, zooals heidenen, joden, ongeloovigen en geëxcommuniceerden. Voorts werd in de uitvoerige uiteenzetting van het ambt dezer doopgetuigen, die de Roomsche Catechismus geeft, met nadruk er op gewezen, dat z^, naar de oorspronkelijke bedoeling der Kerk, dienden om waarborg te geven voor de religieuze opvoeding van het kind en ze daarvoor in de eerste plaats hadden te zorgen. Maar hoewel de Roomsche Kerk dus metterdaad gepoogd heeft de ernstigste misbruiken af te snijden en dit ambt weer in eere te herstellen, tot een doortastende en afdoende reformatie van dit instituut kwam het In de Roomsche Kerk niet. De Roomsche Catechismus sluit, In strijd met de oude usantie der Christelijke Kerk, nog steeds de ouders van het kind van dit ambt uit, „opdat te duidelijker zou blijken, hoever de geestelijke opvoeding van de vleeschelijke verschilt, " en laat alleen andere personen, kennissen of bloedverwanten, als getuigen toe. Evenzoo bleef de magische voorstelling gehandhaafd, dat door den doop een „verwantschap" tussclien de doopgetuigen en het gedoopte kind ontstond, waarom een huwelijk tusschen beide ongeoorloofd werd geacht. Natuurlijk is dit laatste lijnrecht In strijd met de verklaring, die de Roomsche Kerk zelf in haar Catechismus van het ambt dezer doopgetuigen geeft, nl. dat ze alleen dienen als opoeders van het gedoopte kind; want wel niemand zal er aan denken een huwelgk tusschen een leermeester en zijn leerlinge of iiaar ouders voor „bloedschande" te verklaren; maar de oude magische opvatting, dat de doopgetuigen de „geestelijke ouders" van het gedoopte kind waren, werkte nog na, en aan de nawerking dezer magische opvatting heeft de Roomsche Kerk zich niet kunnen ontworstelen.

In dat opzicht z^n de Protestantsche Kerken consequenter te werk gegaan, die eenparig deze geestelijke „verwantschap" hebben afgeschaft en een huwelijk tusschen de doopgetuigen en hun petekinderen nooit als „bloedschande" hebben beschouwd. Maar verder gingen de meeste Protestantsche Kerken in haar reformatie van dit instituut helaas niet, en van een herstel van de natuurlijke ouders In hun recht om als getuigen bij den doop van hun kind op te treden, was bij het meerendeel hunner geen sprake. Het is dan ook onjuist om te zeggen, dat het Protestantisme aan deze miskenning van het onderrecht een einde heeft gemaakt; die eer komt niet toe aan het Protestantisme als zoodanig, zelfs niet aan de Gereformeerde Kerken, maar uitsluitend en alleen aan Calvgn. En men miskent de groote verdienste van Calv^'n, waaneer men aan het Protestantisme In het algemeen toeschrijft, wat alleen door hem weer heider Is ingezien en In de practijk recht is gezet

Luther heeft het doopgetuigen-stelsel schier onveranderd van de Roomsche Kerk overgenomen, en evenzoo geschiedde dit In de Ëngelsche Episcopaalsche Kerk. In de doopsformulieren van beide Kerken wordt van de ouders van het kind met geen woord gewag gemaakt; in hun plaats treden op de doopgetuigen of Taufpathen (in de Ëngelsche Kerk „Godfather" en „Godmother" geheeten); zg zijn het, die het kind ten doop presenteeren, en op hun verklaring, dat z^ het kind gedoopt willen hebben, wordt aan het kind de doop bediend. Ongetwqfeld hangt dit daarmede saam, dat in deze beide Kerken het sacrament van den doop nog altoos min of meer beschouwd wordt als een middel om het kind weder te baren, en daarom niet gevraagd wordt of dat Hnd vitgeloovige ouders geborenis en op dien grond recht heeft op den doop, maar alleen of het verlangen wordt te kennen gegeven, dat het kind gedoopt zal worden; men zou dus even goed kinderen van ongeloovige ouders kunnen doopen, mits maar „geestelijke ouders" voor dit kind optraden, die voor de opvoeding van het kind zorg zullen dragen. Een standpunt dat door de Ëngelsche afgevaardigden ook verdedigd Is geworden op de Dordtsche Synode, toen de vraag daar ter sprake kwam, of ook heidenkinderen mochten gedoopt worden, wanneer Christelijke heeren ze In hun gezin opnamen. En dat niet alleen, maar de Luthersche en Anglicaansche Kerk nam evenzeer schier ongewijzigd het oude doopsformulier van de Roomsche Kerk met de daarin voorkomende doopvragen over, zoodat aan deze doopgetuigen niet gevraagd wordt, of z^ borg staan voor de opvoeding van het kind — in heel het formulier Is hiervan zelfs geen sprake — maar of ze, evenals In de Roomsche Kerk, uit naam van het kind den duivel afzweren en het geloof der Kerk belijden. Hoe weinig zelfs In de Anglikaansche Kerk gevoeld werd voor het recht der ouders bij den doop van hun kind, bl^kt wel het best uit de toespraak, die in dit doopsformulier tot de doopgetuigen gericht wordt: „Hartelijk geliefden, gif hebt dit kind hier gebracht om gedoopt te worden '° gij hebt gebeden, dat het onzen Heere Jezus Christus behagen mocht het tot z^n kind aan te nemen, van de zonde te ver lossen nemen, van x, door den Heiligen Geest te heiligen, en aan hetzelve het Koninkrijk der hemelen en het eeuwige leven te geven. G^ hebt ook gehoord, dat onze Heere Jezus

Christus In het Evangelie beloofd heeft al deze dingen, waarom gij Hem gebeden hebt, te schenken, welke belofte Hij z^nerzijds zekerlijk zal houden en vervullen. Maar, nadat deze belofte door Christus is gedaan, moet nu ook dit kind door u, die zijn borgen zgt, beloven, dat hij den duivel en al z^ne werken zal . verzaken, standvastig zal gelooven in Gods Woord en In gehoorzaamheid Gods geboden zal onderhouden. Daarom vraag ik u, of gij in naam van het kind den duivel afzweert enz." Stuitender achteruitzetting van de ouders bij den doop Is wel moeilijk denkbaar ; niet zij bieden het kind ten doop aan, en niet zij bidden voor de zaligheid van het kind, en niet zij staan voor het kind borg, maar anderen moeten dat alles in hun plaats doen. En nu is het wel waar, dat de Anglicaansche Kerk In de uitvoerige toelichting, die z^ b^ dit doopformuller gaf, verklaarde, dat de natuurlijke ouders van het kind zoowel wegens hun natuurlijke verhouding tot het kind als krachtens hun religie verplicht z^n aan hun kinderen een godsdienstige opvoeding te geven, en het optreden dezer doopgetuigen alléén dient om de Kerk zekeren waarborg te geven, dat, wanneer de ouders komen te overladen of In hua plicht te kort schieten, het kind toch in Christelijken zin zal opgevoed worden; maar dit alles neemt niet weg, dan van de ouders zelf in het doopformuller met geen woord gesproken wordt en de actie geheel en al van de doopgetuigen uitgaat. Het ernstige kwaad, dat in de Roomsche Kerk dit doopgetuigenstelsel aankleefde. Is dus in deze beide Protestantsche Kerken wel allerminst weggenomen, en de nadeelige Invloed daarvan doet zich in practijk steeds meer gevoelen. De zedelijke en religieuze verplichting der ouders, om voor de opvoeding van hun kinderen te zorgen, wordt aardoor op den achtergrond geschoven; ij hebben immers b^ den doop geen beofte afgelegd en geen verplichting op zich enomen, en ze meenen daarom dat de erantwoordelijkheid voor de opvoeding van et kind eenigl^'k op de schouders der oopgetuigen rust. En de doopgetuigen, die ver de opvoeding van een ander kind al eel weinig te zeggen hebben, beschouwen un optreden bij den doop eigenlijk als een eremonie, die er nu eenmaal b^behoort, aar die voor hen geen verdere verpliching medebrengt. Voor dit kwaad, dat het oopgetuigenstelsel aankleeft, gaan In Proestantsche kringen dan ook al meer de ogen open. Er Is nauwel^ks één Luthersch heoloog, die het nog voor deze „Taufathen" opneemt. Allen erkennen, dat alleen et standpunt van Calvijn juist is en de aarborg voor een Chrlstel^'ke opvoeding g den doop door de ouders moet gegeven orden. Alleen de taaiheid van het conseratisme op kerkelijk gebied maakt, dat en in de practqk nog altoos aan deze vergeleverde instelling vasthoudt en den oed mist om er radicaal mee te breken. Ook in de Gereformeerde Kerken Is dit og lang niet algemeen geschied. Wat ier fataal werkte was het voorbeeld van wingll. Al heeft Zwingll veel doortastener dan Luther met menige superstltieuze eremonie der Roomsche Kerk gebroken, n al was er bij hem althans geen sprake an, dat h^' aan den doop een magische racht toeschreef, toch heeft hij evenmin ls Luther aan de ouders bij den doop de un toekomende plaats herschonken. Van e ouders wordt in zijn doopsformulier evenin als bi^ Luther een woord gerept; ze betaan voor hem bg den doop niet; hun plaats ordt ook hier Ingenomen door de doopgeuigen, die het kind ten doop aanbieden. ok in Zwingli's formulier wordt de vraag: ilt gij dat het kind gedoopt zal worden et den doop van onzen Heere Jezus Chrisus? — tot de doopgetuigen gericht. Eerst ls zij daarop ja geantwoord en het kind ijn naam gegeven hebben, vindt de doopsedlening plaats. Slechts één, maar zeer elangrijk, onderscheid is er tusschen het oopsformulier van de Luthersche en de nglicaansche Kerk en dat van Zwingll, at nl. in dit laatste de zoogenaamde doopragen aan de doopgetuigen betreffende het fzweren van den duivel en het afleggen an de geloofsbelijdenis uit naam van het ind, niet oieer voorkomen. In dat opzicht eeft Zwingll een belangrijken stap In de oede richting gedaan. Hij doorzag uitneend goed, dat deze doopvragen, aan het rmulier van den volwassendoop ontleend, ij den kinderdoop niet pasten, omdat de oopgetuigen uit naam van een kind, dat og geen bewustz^n heeft, zulke verklarinen niet kunnen afleggen. Alleen, zijn verienste was ook hier meer negatief dan ositief. Zwingll vergat, dat bij den doop ch waarborgen moeten gegeven woren voor de Christei^ke opvoeding en at daarom in plaats van de oude doopragen andere moesten gesteld worden. aar Zwingll was sterker in het afbreken an In het opbouwen. Het scheppende genie, at nieuwe vormen weet te vinden, ontbrak em. Zijn liturgie van den doop Is wel de berste en armelijkste, die onder de Protesntsche doorpsformulieren gevonden wordt. erst Calvijn heeft het goede spoor aanewezen, door niet alleen de ouders b^' den oop van hun kind in hun wettig recht te erstellen, maar ook voor de doopvragen een eheel nieuwen vorm te vinden.

Maar hoewel aan Calvijn's invloed het te danken Is, dat de Gereformeerde Kerken In Geneve, Frankrijk, Nederland en Schotland een beteren weg zijn opgegaan, In het Dultschsprekend gedeelte van Zwitserland, met name in Zurich, Bern, Basel en andere plaatsen bleef de geest van Zwigli nawerken; de „doopgetuigen" bleven daar de plaats der ouders innemen, en tot een grondige reformatie kwam het niet. Door welke motieven Calvijn geleid Is om den ouders weer hun eereplaats bij den doop terug te schenken, zullen we een volgend maalaantoonen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Ouders ot getuigen ?

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's