GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

XCIX.

DERDE REEKS.

XXXVI.

Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zgnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt. Galaten 3 : 13.

Dat nu de Voleinding niet Is afgesneden, maar toch is doorgegaan en eens te komen staat, danken we eeniglqk aan tusschenin getreden genade, maar juist daarom zou zonder de genade de geheele toestand zoo hopeloos hebben gestaan. Dit gevoelt niet, wie de centrale beteekenis van den menscfa in z^n beschouwingen niet tot haar recht doet komen, maar staat voor wie die centrale beteekenis eert en hoog houdt, dan ook onherroepelijk vast. Hoe wonderbaar het den sterrekundige ook toeschijne, onze aarde is niet maar éene der vele planeten, die zich om eén enkele zon wentelen, doch veeleer de hoofdstar in het geschapen, zienl^ke heelal. De aarde hangt met den mensch saam en de mensch met onz: aardbol. Ge kunt u een mensch niet denken als overgeplaatst op een geheel andere ster. Dsnk slechts aan de overeenkomst tusschen den lichaamsbouw van het dier met den onzen, aan dien van het dier met het plantenrijk, en aan den samenhang tusschen onze ademhaling en de atmosfeer, onzen lichaamsgroei en de ingrediënten die dier en plantenrijk den mensch aanbieden. Uit dien hoofde kan er zelfs geen zweem van twijfel over rijzen, of de mensch hoort bij onze aard bol, en vormt van onze aardbol de kroon, d.I. het hoogste creatuurlijk wezen. £3 dit zoo zijnde, hebt ge hier slechts bij te voegen, dat de Vleeschwording Gods plaats greep niet door aanneming van de Engelennatuur, maar door de aanneming van de natuur des menschen, om duidelijk te maken, dat de aarde door de schepping van den mensch, en de schepping van den mensch ter wille van de Vleesch wording Gods in Christus het middenpunt van heel het geschapen heelal Is te achten. Zoo hing derhalve aan het lot, dat de mensch over zichzelf brengen zou, feitelgk de uitkomst, waartoe in der eeuwen loop heel de Schepping zou geleid worden. Voegde zich de mensch in het grootsche Scheppingsplan des Heeren, dan zou de ontwikkeling van heel onze Schepping ongestoord en ongehinderd van de eene trap der volmaking tot de andere voortgaan, en ten slotte die hoogste trap bereikt worden, waarop de Voleinding zou worden Ingeluid. Maar dan ook omgekeerd, struikelde de mensch, vielh^, enwerdalzoo de heilige band van het creatuur met den Heere onzen God verbroken, dan kon het heelal niet anders dan op totale mislukking uitloopen, althans wat de zienlgke Schepping betrof. Vallen in zonde was voor den mensch het indrinken van den vloek, die vloek kon niet anders dan op heel zijn geslacht overgaan, en aan heel zijn zichtbare omgeving zich mededeelen. Eenmaal die vloek de Schepping overheerschende, kon de achteruitgang niet meer gestuit worden, en sprak het van zelf, dat een wegzinklng in hehche verbastering het einde van onzen loop zou ztjn. Geheel zou dit eerst dan te doorzien z^n, zoo we In deze demonische tragedie ook de Dood hadden laten optreden, maar dit uiterst gewichtig onderwerp vereischt afzonderlqke bespreking. We hebben ons dusver daarom uitsluitend tot den vloek bepaald en den vloek tentoongesteld als tweeledig, van 's menschen zrj gevolg van verwijdering en afval van God, en van Godsz'^de als noodzakelijk gevolg van zqn ver laten van ’t creatuur.

Steeds .boude men hierbij echter in het oog, dat in den vloek, voor ons besef, altoos een veroordeelende en jammer toewgzande uitspraak ligt, en dat 't begrip van vloek juist hierdoor van dat van schuld en straf te onderscheiden is; een b^zonderheid, die niet mag worden voorbig gezien. Als boosaardigheid er den eenen mensch toe brengt den andere een vloek naar het hoofd te slingeren, heeft er iets anders plaats, dan dat de een den ander in het aangezicht slaat, of met een stuk steen doodelijk poogt te treffen. De vloek op menschen leggen, hangt samen met ons schelden. Wie iemand naroept en uitscheldt, poogt hem daarmee dieper te treffen dan door een slag met de hand of een trap met den voet, en wel hierom omdat 't scheldwoord In den ander indringt, en zijn eer kan aanranden, zóó zelfs dat 't z^n Innerl^k wezen treft. Zelfs kan dit iemand met woorden kwellen overgaan In een sarren en tergen, dat tienmaal meer zeer doet dan een slag tegen uw hoofd. Zulk sarren kan Iemand kwaad maken, en een ongeluk doen begaan, £n op die l^n nu ligt ook het vloeken, In zooverre ook dit een pogen Is, om Iemand door een gesproken woord bitter zeer te doen. lazoover echter draagt 't een geheel ander karakter dan 't schelden, dat wie vloekt zich aanstelt, alsof hg weet dat God zrjn woord waar zal maken. Een vloek maakt op hem dien ze treft, daarom dat) alleen indruk, zoo men gelooft dat de vloeker óf wat te komen staat, uitspreekt namens God, oftewel over zulk een macht beschikt, dat zijn vloek komen zal, omdat hij dien aandorst. Zelfs zit in het begrip van vloek dat begrip van het gesproken woord zoo vanzelf en noodzakelijk in, dat we, zoo et van een vervloeking van Gods zqde sprake is, altoos In de eerste plaats aan een oordeel, een vonnis, een uitspraak denken, waardoor God straf én ellende over ons gehengt. Het is dan een kwaad dat vanzelf niet kan uitblijven, en zeker komt omdat God 't over ons uitsprak, maar dat dan toch altoos met een zeggen, met eec dreiging, met een uitspraak begint. Iemand, die voelt dat hrj onder den vloek leeft, is, ook al toeft de vervulling ervan nog toch reeds door die uitspraak diep rampzalig, en inz3overre grijpt de vloek ab scheppende macht van het kwade rechtstreeks terug in de scheppende macht van het Woord Gods. Juist zooals God alle dingen schiep „door het Woord zijner kracht", zoo ook begint het rampzalige, dat over ons gehengd wordt, met het woord van dec vloek, en eerst daarna roept dit vloekwoord den jdmmer tot aanzijn.

In dit opzicht loopt de vloek met den zegen geheel evenwqdig; en hieruit Is het te ver-Iclaren, dat zegen en vloek altoos tegenover elkander worden gesteld. Reeds wezen we ten deze op Gerlzim en Ebal, die door de opschriften op de rotssteenen wel uitsluitend met Israel, en niet met de menschheid Ie het gemeen in betrekking stonden, maat dan toch de onderlinge verhouding tusschen vloek en zegen duidelijk aangaven. ID hoofdzaak gaat de zegen heel de Schrift door uit van de zegenspreuk, en zoo ook vindt hetgeen uit den vloek komt, steeds zijn uitgangspunt in een vlaekjr/; '^»/^, die door den Heere zelf, of op z^n last en ingeving door den mensch, gesproken is. Hierdoor nu treedt bij beiden de beteekenis van het woord zoo beslist op den voorgrond, dat beider werking geheel onverklaarbaar blijft, tenzij men op de verklaring In Johannes i teruggaat, dat door het Woord alle dingen gemaakt zijn. Al behoeft 't toch geen betoog, dat de uitdrukking: het Woord, hier vee) hoogerzin heeft dan het gesproken woord, zoo zou men toch verdolen, zoo men ingang schonk aan den waan, alsof het gesproken woord geheel buiten verband stond met het eeuwige Woord. Naast de verklaring toch, dat alle dingen door het eeuwige Woord geschapen zrjn, staat de niet minder rijke vermelding in Genesis i, dat „God sprak en 't was ei". De uitgang van alle dingen is altoos uit God, uit zijn Wijsheid, en bij dezen uitgang is altoos hA woord in niet de handeling het eerst. Het woord en de gedachte komen niet op uit hetgeen geschapen Is, maar hetgeen geschapen wordt komt op uit het woord en uit de in dat woord schitterende gedachte. Dat is zoo, en het kan niet anders, omdat God Geest is. Ia den mensch nu, als geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, vinden we hiervan de afschaduwing. Als de kunstenaar ondei menschen bouwt, is er eerst het plan, en eer dat plan komt de gedachte, en de voorstelling, die eerst daarna in het stuk zich belichaamt. Van deze aliesbeheerschende macht van het woord nu blijven wg menschen, ook na onzen val, de heugenis en het besef in ons omdragen. Wie nu in boosaardigheid zijn naaste vloekt, beeldt zich op dat eigen oogenblik in, dat hij scheppende macht in dit zrjn vloekwoord kon doen uitgaan, zoodat ztjn vloek zijn vonnis niet alleen, maar ook de straf brengt. Zoo en niet anders staat het met den zegen, en zoo en niet anders staat 't met den vloek. De vloek is niet maar het recept voor den doodelijken drank, maar het woord, en daarom de geestelijke macht zelve, waaruit dan het kwaad komt, juist zooals h^t goede bij den zegen. Niet gestuit en in zijn tegendeel verkeerd, werkt daarom de vloek rusteloos door, en zoude vloek Gods op niets anders hebben kunnen uitloopen dan op een helsche zelfvernieling zonder eind. Een weening alle eeuwen door, en een knersing der tanden zonder stuiting van duur.

Slechts ééne uitzondering zou hierbij zi^n opgetreden: de Engelen wereld, voor zoover ze bij haar God volhardde, zou der zaligheid deelachtig zijn gebleven. Niet de geheele Engelenwereld, maar dat deel, dat de proef doorstond. Hierbij echter kan daarom van Voleinding niet wel sprake ^ijn, omdat, naar luid van de Openbaring der Heilige Schrift, de Engelen geen ontwikkeling doorloopen, en juist d^farom ook, eens gevallen, voor redding en verlossing onvatbaat zijn. Dat ook de Engelen een zedelijk karakter ontvingen, blgkl uit het feit, dat ze vallen konden. Hierin toch lag vanzelf opgesloten, dat ook de Engelen een proef te doorstaan hadden. Veel is ons daar omtrent niet bericht, maar zooveel blijkt dan toch, dat ook de Engelen In zedeltjken zin veranderbaar geschapen waren, en dat er een oogenblik geweest is, waarin, door wat aanleiding dan ook, een deel der Engelen bezweek In de verzoeking, en eec ander deel In de verzoeking stand hield. Hier echter wordt over alles In dat ééne oogenblik en voor altoos beslist. Diegene der Engelen die vielen, traden van dat oogenblik af op, als In volstrekten zin verbasterd en ontaard, terwijl omgekeerd die Engelen, die in dat oogenblik de verzoeking doorstonden, niet enkel op dat oogenblik volhardden, maar hiermee ook de vatbaarheid om te kunnen vallen, van zich afstieten. Nooit toch wordt er gewag gemaakt van een Engel die later uit de sfeer der goede Engelen in die der demonen overging. B: ide sferen, die der zalige en der demonische engelen, zqn terstond na de eerste keuze geheel uit elkander gegaan. Wat zich voegde bg Satan, was onredbaar ei> onherstelbaar verloren, wat daarentegen Gode getrouw bleef zou alle eeuwen door het Halleluja, heilig, heilig, heilig! voor den Troon zingen. Van een herhaling vac den val weet de Schrift niets. In zooverre zou men dus kunnen zeggen, dat ook zonder intreding van de genade, er toch eec nachtig stuk van de Schepping zou ge triumfeerd hebben in storelooze zaligheid Dit rekent echter daarom voor de Vol einding niet mede, omdat de Voleinding de uitkomst van een proces Is, en juist dat proces der voortgaande en naar een eind doel strevende ontwikkeling In de wereld der Engelen ten eenenmale ontbreekt. Wie in de wereld der Engelen viel, was weg, an wie niet viel. staat nog waar hg van meet af stond. In zooverre een trek vao het Goddelijk beeld weergevend, die den mensch niet eigen is: de Onveranderlijkheid, een eigenschap die na de eerste keuze hier onmlddell^k en voor altoos intrad.

Dat er nu toch In die Schepping, waarvan de mensch het middenpunt vormt. Voleinding mogel^k is geworden, danken we uitsluitend aan de Genade, en wel aan den tweeërlei vorm waarin de Genade zich tot ons keerde, t.w. in het uitgaan van de Gemeene Gratie, en in het feit dat de Zone Gods onzen vloek op zich genomen heeft, om ons van den vloek te verlossen. O/er beide een kort woord. Ds Gemeene Gratie neemt den vloek niet weg, en kan haar eigen vrucht niet doen rijpen voor de Voleinding. In wat raadselachtige bewoordingen ook, de apostel spreekt het zeer beslist uit: Hetzij profetieën, ze zullen te niet gedaan worden, hetzij talen, ze zullen ophouden, hetzij kennis, zij zal te niet gedaan worden, want w^ kennen ten deele, en wij profeteeren ten deele, doch wanneer het volmaakte zal gekomen zrjn, zal 't geen ten deele is, te niet gedaan worden. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was Ik gezind als een kind, en overleidde ik als een kind, maar wanneer ik een man geworden ben, zoo heb Ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was". Al slaat dit woord van Paulus nu zeer zeker In de eerste plaats op vruchten van de geloofsgenade, zoo spreekt 't tcch wel vanzelf, dat, waar deze vergankelgkheid zelfs op de eerste werking der geloofsgenade wordt toegepast, ze nog veel sterker gelden moet van wat we de cultuurgenade zouden kunnen noemen. Vergelijkt men den menschelijken toestand, gelijk we dien nog aantreffen onder de diepst gezonken negervolken, met de wijze van menschelgke existentie gelQk ze eertgds, in de beste dagen van Griekenland en Rome, ons uit de historie bekend is, dan ligt 't voor het grijpen hoe machtig de Gemeene gratie, zg 't al m: t groot verschil, onder de gevallen menschheid haar zegen spreidde. Dat hierin zekere stulting van den vloek lag, is openbaar. Zelfs z'q'n er oogenbltkken geweest, dat onder het Paganisme een hoog opleven van menschelijk geluk viel vast te stellen. Vraagt men nu echter of die Gemeene gratie doorwerkte tot op den wortel des levens, het levensbloed zelf genas, de ontwikkeling van den mensch weer aan het eeuwige deed verbinden, en hoop gaf, dat zonder meer deze cultuurontwikkeling ooit tot gelukzaligheid en eeuwig heil zou leiden, dan verhaalt de historie der volken u van niets anders dan van één bange teleurstelling. Wat even zich opboog, boog zich straks altoos weer naar beneden. Het was en bleef een vallen en opstaan, maar met een opstaan, waarop steeds weer een vallen volgde; en toen eindelijk het Evangelie de wereld Inging, wist de cultuur der Gemeene Gratie van niet anders te verhalen dan van één hartverscheurend fiasco.

De Gemeene Gratie was dan ook niet bestemd, om de Voleinding te weeg te brengen, al poogt men door het gebruik i^an het woord cultuur in onze dagen aan die valsche gedachte weer ingang te verschafifin. Het verschil in beteekenis tusschen de beide begrippen van Gemeene Gratie en Cultuur is duidelijk. Calvrjn voorop, spraken onze vaderen van Gemeene Gratie, en doen wij het op hun voetspoor, ten einde daardoor uit te drukken, dat de matiging van onze ellende en ontplooiing van de menschelijke natuurkrachten op alle terrein, aa den val, nooit ons deel zouden zgn geworden, zoo niet wondere genade Gods tusschenbelde ware gekomen. Zg daarentegen die van C»//»»r spreken, stellen een andere verklaring voor. Ze gaan uit niet van God, maar van den mensch. Het Is Je menschelgke planting, die eerst pas uitkomt, dan allengs ontkiemt, en takken vormt, aan die takken het loof doet uitschieten, en ten slotte tusschen dat loof in den rijken schat rijpen doet. De mensch zelf is dan de landman, die deze plantinge zoo uitnemend verzorgt, dat alls gevaar wordt afgewend, en niets het opgroeien en straks bloeien van de plantinge belemmert. Cul tuur Is teelt, en zoo is het de mensch zelf, die aldus van hooger tot al booger staat zijn eigen leven opvoert. Hierop te wijzen is daarom te meer noodig, omdat in de laatste jaren, iets wat vroeger niet voorkwam, ook van Christelijke z'^de steeds meer het In gebruik nemen van dit woord Cultuur aan de orde kwam. De wereld spreekt zoo; waarom zou men als Christen ook zoo niet spreken} Wie van Gemeene Gratie gewaagt, hoort In den engen kring der geloovigen, wie van Cultuur spreekt, sluit zich aan bij den hoogeren kring der geleerden en der kunstenaars. Het staat zoo voornaam. Nu wenschen we ook op dit punt niet preutsch of kitteloorig te zijn. Nu eenmaal dit woord Cultuur in gebruik kwam, wordt men vaak beter begrepen, zoo men zich hiervan bedient, dan zoo men spreekt van Gemeene Gratie. We zullen er het gebruik dan ook niet van uitsluiten, doch alleen dan blijft het toelaatbaar in onzen kring, zoo we onder het gebruik er ons steeds van bewust bleven, dat Gemeene Gratie de gave onzer ontwikkeling uit Gods hand ontvangt, terwgl Cultuur menschelgke zelfverheerlijking beoogt. Reden waarom het zeer stellig is af te keuren, zoo men in onze kringen schier f uitsluitend van Cultuur gaat spreken, en van de Gemeene gratie zw^gt. Een gevaar, dat blijkens zeer merkwaardige versch^'nlngen, die we nu liefst niet noemen, verre van denkbeeldig is.

Doch al staat vast, dat de vrucht der d Gemeene gratie geen deel zal uitmaken van het zalige wezen der Voleinding, ontkend i mag daarom niet, dat ze dienst doet als t iiulpmiddel om de Voleinding nader te doen komen. Wie door Engelsche ziekte het gebruik van zgn beenen verloor, krggt dit niet terug door de krukken, waarop men hem t^delijk gaan doet. De genezing komt den half verlamde niet uit die krukken toe, maar uit de massage, door electrische bewerking of door de medische behandeling die men den patiënt ondergaan doet. Doch al doen onderwijl de krukken slechts hulpdienst, toch is die hulpdienst van hooge beteekenis, om een begin van beweging mogelijk te maken en juist door die beweging de kracht In het lichaam gaande te houden, opdat massage, electriclteit en medicatie hun doel kunnen bereiken. En zoo ook Is het hier. De Gemeene gratie kan den vloek niet opheffin, hoogstens zqn uitwerking matigen en temperen. Doch de uitkomst der historie tot op het Kruis heeft dan toch getoond, dat het God den Heere beliefd heeft, den Christus niet onder de Zoeloekaffers of de Azteken, maar In het centrum van de toenmalige beschaving, In het Romeinsche rijk, dicht bq de Grieksche wereld, en onder Keizsr Augustus te doen geboren worden. Klaar als de dag is het voor een ieder die de historie kent, hoe geheel het optreden van den grooten Hetdenapostel geheel ondenkbaar ware geweest, zoo In deze Romeinsch Keizerlijke wereld de Gemeene gratie niet sinds eeuwen haar werk had verricht. We sluiten daarom de negers niet buiten Christus' Kerk; ook uit hen zign mannen vol geloof opgestaan; maar wie den gang van het Evangelie door de wereld naspeurt, vindt toch altoos weer, dat de volken in wier midden de Gemeene gratie het hoogst was opgebloeid; bereid bleken om de eere van het Kruis hoog te houden, terwijl die lagere volken, die van de Gemeene gratie slechts enkele druppelen genoten, bijna alle van verre bleven staan, en aan Paganisme en Islam nog steeds de voorkeur geven. Maar even duidelijk als dit gewichtige feit zich in de historie van twintig eeuwen afteekent, even klaar komt het in de historie uit, dat de hoogste Cultuur, die uit de Gemeene gratie opkomt, ten slotte eer van het Knils afvoert, dan dat ze ooit uit zich zelf de actie die op de Voleinding zal uitloopen, zou kunnen voortbrengen. Die actie is nooit anders dan van Golgotha uitgegaan, en dankt haar bezielende kracht nooit anders dan aan het allesbeheerschende feit, dat 't Christus is, die voor ons den vloek gedragen, en ons daardoor van den vloek verlost heeft. Dit Is alzoo de groote, machtige, allesbeheerschende genadedaad, die 't heden en de toekomst beheerscht. Zoolang ge niets anders hebt dan een gevallen mensch en den op hem rustenden vloek, is er ook niets dan ondergang en verderf in 't eind te wachten. Noch eenige menschel^ke actie kan dit verderf afwenden, noch zelfs de edelste vrucht van de Gemeene Gratie kan het keeren. Deze krankheid Is doodelijk, en er is geen kruid gewassen dat dezen fatalen ËHOOP kan tegenhouden. Doch juist dit geschiedt nu daardoor, dat de Christus verschijnt, onze natuur aanneemt, zich in onze plaats stelt, den vloek voor ons draagt, en juist daardoor de giftige actie die van den vloek .uitgaat, ondervangt, stuit en breekt, om ze door een geheel tegenovergestelde actie van Gods zegenende genade te vervangen. Denk nu terug aan wat we bij de bespreking van den zegen en den vloek steeds op den voorgrond stelden, en 't treedt alles voor u In 't helderst licht. Vloek Is er, als God u verlaat, zich uit uw levenswereld terugtrekt, en daardoor een aftand tusschen u en uw God doet ontstaan, die u ten verderve leidt, voor nu en voor eeuwig. Ook van uw zijde kan daarom de vloek niet anders dan vernedering brengen. Ge vielt van uw God af, raakt steeds verder van Hem verw^derd, en zoo kan het einde niet anders zijn dan eeuwige nacht en duisternis. De zegen treedt daarentegen daar In, waar uw God u weer opzoekt, en opnieuw zich b^ u aansluit, zoodat ookgg weer u nabij uw God kunt gevoelen. En dit nu Is het wat het Evangelie u In z^n eeuwigen jubel juist toebrengt, In het Kindeke van Bethlehem God-zelf uw menschel^ke natuur aannemend, die natuur In al haar vernedering, die natuur gelijk ze met den vloek beladen Is, en die natuur gel^k ze deswege In den smadelijken dood haar finale voleindt. In u Is persoonlijk de vloek, want gij z^'t vervloekt, en daarom omvangt ook u de vloek van alle zijden. Christus daarentegen is niet vervloekt, want z^n Innerlrjk wezen staat bulten alle verband met de zonde, en gaat h^ in uw toestand in, neemt uw staat over, en laat alzoo de uitwerking van den vloek op zich aankomen. Zoo gaat hij in en door den dood. En als h^ dan, na zoo op het Kruis den vloek gedrf^gen te hebben, opstaat uit de dooden, en heilig in zich zelf, In 't verheerlijkt lichaam terugkeert, en door zijn hemelvaart zich aan den vloek, die nog op zijn aangenomen natuur rustte, onttrekt, dan is de breking van den vloek tot stand gekomen, dan is er voor de verlatenheid gemeenschap in plaats getreden; en zoo is dan ook u het u ontworstelen aan den i^loek mogelijk gemaakt.

Eerst het Kruis van Golgotha ontsluit het pad des levens voor de Voleinding.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juli 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juli 1913

De Heraut | 4 Pagina's