GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zelfmoord.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zelfmoord.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Vervolg.)

Wat de krankzinnigen betreft, die in hun waanzin zelfmoord plegen, geeft de Schrift dus geen den minsten grond om dezulken als voor eeuwig verloren te beschouwen. En waar de Schrift ons dezen grond niet geeft, daar voegt het ons niet over dezulken het doemvonnis uit te spreken. Het zou niet alleen hardvochtig en onbarmhartig wezen tegenover de nagelaten familiebetrekkingen, maar men zou zich daarmede ook bezondigen tegen God den Heere. Er is dan ook niet, één Christelijke Kerk en niet één Christelijk theoloog geweest, die zulk een hard vonnis heeft durven uitspreken. Eer zou het gemakkelijk wezen, met de getuigenissen van de beroemdste godgeleerden zooals Luther en Melanchthon, Alsted en Voetius aan te toonen, dat ze steeds en nadrukkelijk hebben verklaard, dat zelfmoord in krankzinnigheid begaan, geen zonde is, en men veeleer medelijden met zulke ongelukkigen moet hebben, dan hen te verdoemen. En nu heeft degene, die deze vraag ons zond, wel uitdrukkelijk gevraagd, dat we alleen met gronden aan de Schriftuur ontleend, hem antwoorden zouden, maar hij houde ons ten goede, dat we toch ook op dit eenparig getuigenis der Christelijke Kerk ons beroepen, omdat uit dit getuigenis blijken kan, dat we met onze opvatting van wat de Schrift ons op dit punt leert, niet alleen staan, maar het gezag aan onze zijde hebben van de beste uitleggers der Schrift en van de uitnemendste theologen.

Hiermede is echter niet genoeg gezegd; niet alleen voor krankzinnige zelfmoordenaars, maar ook voor andere zelfmoordenaars is door onze theologen op grond van Gods Woord een uitzondering gemaakt. Of liever, ze hebben steeds en zoo beslist mogelijk verklaard, dat we nooit het recht hebben, alleen op grond van zelfmoord iemand te verdoemen, omdat dit oordeel aan den mensch niet toekomt. Voetius, aan wiens strenge opvatting van de zedeleer wel door niemand zal getwijfeld worden, heeft in zijn Exercitia pietatis en in zijn Disputationes Selectae zelfs een uitvoerig betoog geleverd om de gewone volksopinie, dat elk zelfmoordenaar per sé verloren zou gaan, te bestrijden als onjuist en met de Schrift in strijd. En de gronden, die hij hiervoor uit de Schrift aanvoert, zijn metterdaad zoo afdoende, dat we ons bepalen kunnen tot het weergeven van wat hij over deze zaak schrijft.Over den zelfmoord als zoodanig .

laat de Schrift zich nergens uit; een bepaalde straf op zelfmoord is zelfs in de wet van Mozes niet te vinden; dat de zelfmoord zonde is, kan alleen worden afgeleid uit het algemeen gebod, dat de mensch niet dood mag slaan. We mogen het leven van onzen medemensch niet aantasten en dus ook niet ons eigen leven, omdat God de Heere alleen meester van ons leven is.

Nu is er, merkt Voetius terecht op, slechts ééne zonde, die als zoodanig onvergeeflijk is, en dat is de zonde van lastering tegen den Heiligen Geest. Christus zelf heeft in Marcus 3 : 28 gezegd, dat elke andere zonde vergeven kan worden, alleen deze niet. Aangezien de zonde van zelfmoord nu met de zonde van lastering tegen den Heiligen Geest niets te maken heeft, leert de Schrift ons dus, dat deze zonde als zoodanig niet onvergeeflijk is. Intusschen, al is elke andere zonde op zichzelf vergeeflijk, de Schrift voegt hieraan toch nog een zonde toe, die evenmin vergeven kan worden, wanneer zij tot het sterven toe wordt voortgezet, n.l. de zonde van onboetvaardigheid en de verwerping van de genade Gods. Wie niet tot oprecht geloof en tot waarachtige boetvaardigheid komt vóór zijn sterven, gaat verloren. Dat de zonde van zelfmoord nu altoos gepaard zou moeten gaan met deze zonde van onboetvaardigheid en verwerping van de genade Gods tot den einde toe, betwist Voetius echter. Er kunnen zeker gevallen zijn, waarin de zelfmoord het schrikkelijk gevolg van deze onboetvaardigheid en verwerping der genade is, zooals bij Judas Iskarioth. Al was er bij Judas een erkenning van de zonde, doorhem begaan, de waarachtige boetvaardigheid, die tot God uitdrijft, ontbrak, en waarbij wanhoopte aan de genade, maakte hij een einde aan leven. Maar zekerheid, dat dit in alle gevallen van zelfmoord aldus is, hebben we niet. Vooreerst is het mogelijk, dat iemand, nadat hij bijv. vergif heeft ingenomen, om zich zelf van kant te maken, nog uren lijden moet, voordat de dood intreedt, en in deze uren kon hij nog tot waarachtig berouw komen. De moordenaar aan het kruis | is evenzeer eerst in zijn stervensure gered geworden. En ook wanneer zulk een bekeering in de stervens-ure ons onmogelijk schijnt, omdat de dood terstond en plotseling is ingetreden, mag daarom door ons geen absoluut oordeel worden uitgesproken. Het is toch mogelijk, zegt Voetius, dat zulk een persoon gedurende zijn leven wel waarachtig bekeerd is geweest; dat de boetvaardigheid in algemeenen zin genomen dus in zijn hart als hebbelijkheid woonde, en dat deze boetvaardigheid vroeger zich reeds heeft uitgestrekt niet alleen over de verleden, maar ook over de toekomende zonden. Indien dat niet zoo ware, zouden we aan de zaligheid van zoo menig kind Gods moeten twijfelen, want een plotselinge dood kan maken, dat van berouw over èen bepaalde zonde, die dit kind Gods vlak voor zijn sterven deed, geen sprake meer kan wezen. Het gewone zeggen, dat wie zelfmoord pleegt, daardoor de mogelijkheid van boetwaardigheid zich afsnijdt en dat daarom deze zonde onvergeeflijk zou zijn, gaat dus niet op.

Hierbij komt iii de tweede plaats, dat niet van eiken zelfmoord kan gezegd worden, dat hij geschiedt met het booze doel om Gods gebod te overtreden. Voetius wijst op verschillende gevallen van zelfmoord, waarbij geen Christen het wagen zal te denken, dat daarmede de hoop der zaligheid is afgesneden. Zoo bijv. op de maagden in de dagen der eerste Christenvervolging, die liever zich zelf doodden, dan onteerd te worden door hun beulen, en op de bekende voorbeelden van kapiteins op een schip, die zooals Van Speyck liever de lont in het kruit staken, dan zich zelf aan den vijand over te geven. Al acht Voetius in deze beide gevallen het dooden van zich zelf niet geoorloofd, omdat het feitelijk zelfmoord is, toch zal het Christelijk oordeel over dezulken zeker niet te hard wezen. Degenen, die deze zonde deden, deden het met een goed en edel doel. Hetzelfde geldt natuurlijk evenzeer in die gevallen, waarin onwetendheid van het kwaad, dat men bedrijft, tot verontschuldiging kan strekken, zooals bij zeer jonge kinderen, of wanneer men door een dwaalleer misleid, Gode meent een dienst te bewijzen, gelijk menige asceet door overdreven vasten en zelfkastijding zijn leven verkort heeft, en er zelfs secten in Rusland worden gevonden, die zelfmoord als de hoogste offerande aan God beschouwen. Het religieus fanatisme, dat zulk een mensch tot zelfmoord drijft, neemt wel het zondig karakter van deze daad niet weg, maar strekt toch tot verontschuldiging, vooral wanneer men te doen heeft met misleide volgelingen. En eindelijk wijst Voetius ook op die gevallen, waarin een paroxysme van de diepste melancholie een overigens vroom mensch er toe brengen kan een einde aan zijn leven te maken, omdat dit eigenlijk met krankzinnigheid op één lijn moet worden gesteld. Luther heeft dan ook aan een vrouw, wier man om deze reden zelfmoord had gepleegd, een zeer troostrijken brief geschreven, om haar op de barmhartigheid Gods te wijzen, waaraan ze ook in dit geval niet vertwijfelen mocht. In al deze hier genoemde gevallen wanneer overigens een waarlijk vroom leven is voorafgegaan, is geen reden om aan het behoud derzulken te wanhopen.

Anders staat het natuurlijk, wanneer een leven in zonde en ongeloof met zelfmoord geëindigd wordt, omdat men het leven moe is, voor schande of straf vreest, of aan de wroeging van het geweten wil ontkomen. Hier is nu zeer zeker weinig hoop. Maar zelfs in zulke gevallen wilden onze vaderen toch niet, dat men een beslissend oordeel zich zou aanmatigen, maar werd er uitdrukkelijk op gewezen, dat men het oordeel aan God had over te laten. Het sterkst spreekt hier wel wat Calvijn, die zoo dikwijls van te groote strengheid en hardvochtigheid beschuldigd wordt en die toch juist in zulke gevallen zoo uiterst teer en voorzichtig was, over dën zelfmoord van Saul schreef. De zonde, die Saul beging door een einde aan zijn leven te maken, keurt hij zoo beslist mogelijk af. »Als een wild en woest dier, schrijft hij, kon Saul in zijn angsten en benauwdheden zich niet meer tot God verheffen om bij Hem hulpe te zoeken; zelfs vergat hij in die oogenblikken, dat het een vrome altoos ongeoorloofd is, gewelddadig een einde aan zijn leven te maken, in plaats van geduldig af te wachten welk einde God voor hem beschikt heeft«. Maar op grond van dien zelfmoord Saul te verdoemen, durft Calvijn niet. »Wat met de ziel van Saul na zijn sterven geschied is, gaat hij voort, weten we niet; het zou zelfs zonde wezen, al te nieuwsgierig hierin te willen doordringen ; we hebben hem over te laten aan het oordeel Gods't..

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Zelfmoord.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1913

De Heraut | 4 Pagina's