GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het doctoraat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het doctoraat.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

XV.

Nu we hiermede het goed recht en de noodzakelijkheid van een Gereformeerde Universiteit hebben bepleit, en aangetoond hebben, waarom alleen een Universiteit èn aan den eisch der wetenschap èn aan den eisch der Gereformeerde beginselen voldoen kan, komen we thans, aan het slot van deze artikelenreeks, tot de vraag, die tot de behandeling van dit onderwerp aanleiding gaf, of het geoorloofd en gewenscht is, dat de Synode aan haar Theologische| School het recht om te doctoreeren verleent.

Dat we vooraf zoo breed het vraagstuk van de opleiding, die helaas onze Kerken nog altoos verdeeld houdt, onder de oogen hebben gezien, was heusch geen overbodige weelde of onnoodige omhaal. Niet alleen, dat het broodnoodig was het goed recht onzer Hoogeschool te verdedigen tegenover de voortdurende aanvallen, helaas niet alleen van vijanden van buiten, maar ook van broeders uit onzen eigen kring, waardoor allengs de sympathie en offervaardigheid van ons Gereformeerde volk voor onze Vrije Universiteit dreigde te verflauwen; maar het vraagstuk zelf van het promotierecht hangt eel te nauw saam met het geheele op­ w eidingsvraagstuk, dan dat het een zonder T et ander zou kunnen behandeld worden. d ie dan ook meent, dat wat we dusver z chreven, buiten het aanhangige vraagstuk v mgaat, heeft blijkbaar óf de kracht onzer s rgumenten niet gevoeld óf de consequentie v iet doorzien van hét door ons ontwikkelde s ^insel.

Wat nu de zaak zelf betreft, dient eerst en misverstand uit den weg te worden eruimd, nl. alsof het verleenen vah het octoraat door de Theologische School, ets zou te maken hebben met het doctoenambt waarvan onze Kerkenorde in Art. en 18 spreekt. De voorstanders van het romotierecht der School zoeken vooral aarin hun kracht, dat de kerk volgens rt. 2 en 18 van onze Kerkenorde het echt en den plicht heeft, het doctorenambt n te stellen, en leiden daaruit af, dat dit et best geschieden' kan door aan de heologische School het recht te geven m doctoren te creëeren. Ook de bekende ratie, die Prof. Bavinck, destijds nog te ampen, over het Doctorenambt hield, doet n de pers telkens weer dienst als argument vóór het promotierecht der School. Nu hebben we geen oogenblik onder stoelen of banken gestoken, dat we aan zulk een zuiver kerkelijk doctorenambt niet gelooven, in de Schrift er geen enkele aanwijzing voor vinden, en meenen, dat zulk een kerkelijk doctorenambt ook door onze Kerkenorde niet bedoeld wordt, aangezien Art. 18 het identifieert met het ambt der professoren aan de Gereformeerde Universiteiten. Maar ook al ware deze opvatting niet juist, al eischte Gods Woords en onze Kerkenorde, dat er een kerkelijk doctorenambt werd ingesteld in onze Kerken, dan heeft dit kerkelijk doctorenambt nog niets d k l p U z n w o z m w g h z d r s z d w n d v e o v H s p w te maken met het promotierecht van de School. Een kerkelijk ambt kan nooit door de School, maar alleen door de Kerken zelf verleend worden. Al promoveerde de School iemand tot doctor, daarmede zou hij nog geen kerkelijk ambt hebben, maar alleen een wetenschappelijken titel. De hoogleeraren der Theologische School zelf heb­ w ben dit zoo klaar en duidelijk mogelijk uitgesproken in het bekende rapport, dat ze hebben ingediend op de Synode te Amsterdam in 1908, waarin zij het promotierecht vroegen. Ze vangen het rapport aan met uitdrukkelijk te verklaren, dat ze niet bedoelden het kerkelijk ambt van doctor in te voeren, maar uitsluitend en alleen een wetenschappelijken titel te verleenen. Ze gaan zelfs zoover van te , ., , - , 7^/77-•. ^gf"' ^^^ ^^' verleenen van het kerkehjk doctorenambt niet op den weg ligt van de School, maar van de Kerk, want dat tot de bevoegdheid van de wetenschappelijke school alleen behoort het verleenen van wetenschappelijke titels (Acta der Synode van Amsterdam 1908 blz. 166 en 167). Zelfs al wilde de Synode aan de School het recht toekennen om het kerkelijk doctoraat te verleenen, dan zouden de hoogleeraren dus eenparig antwoorden: een dergelijke bevoegdheid mogen en kunnen we niet aanvaarden, want we zouden als School dan gaan doen, wat alleen aan de Kerk toekomt. Maar voelt men dan niet hoe het dan een stuitende misleiding is en een onoprechtheid, die vooral in Christus' Kerk niet mag voorkomen, wanneer men in de pers, op vergaderingen, in moties en adressen, telkens weer het promotierecht van de School hoort verdedigen en opeischen op grond, dat Art. z en 18 van ome Kerkenorde van een kerkelijk doctoraat spreekt. Zoo wordt het volk misleid, zoo teekent het adressen en moties, zoo komen straks zelfs kerkeraden en meerdere vergaderingen er toe om voor het kerkelijk doctoraat te ijveren, en toch heeft dit doctoraat, dat men op het oog heeft en bedoelt, niets te maken met het promotierecht van de School, zooals door de Hoogleeraren der Theologische School zelf is verklaard. Deze hoogleeraren willen dit kerkelijk doctoraat juist niet invoeren; ze achten zich zelfs ten eenemale onbevoegd om het te verleenen; ze oordeelen, dat alleen de Kerk hiertoe bevoegd is; wat ze alleen vragen is het wetenschappelijk doctoraat. En toch wordt, om hen aan dit promotierecht te helpen, , in de pers en in kerkelijke vergaderingen telkens weer een beroep gedaan op het recht en de roeping der Kerk om het kerkelijk doctoraat in te stellen, terwijl dit kerkelijk doctoraat geheel buiten dit geding staat.

Gaat het dus niet om het kerkelijk doctorenambt, maar om het doctoraat als wetenschappelijken titel, dan spreekt het wel vanzelf, en ook de hoogleeraren te Kampen hebben hierop terecht nadruk gelegd, dat het verleenen van zulk een titel geen aardigheid is, zooals sommige Scholen in het buitenland zulk een titel zelfs wel voor geld verkoopen, maar dat zulk een titel die wetenschappelijke waarde zal hebben, alleen kan en niag verleend worden door een school van wetenschap, die ook wat haar studiën betreft, op dit doctoraat is ingericht. Of dit ook kan geschieden door een vakschool of faculteit, buiten het organisme van de Universiteit staande, is een vraag, die we later zullen bespreken, evenzeer als de vraag nog aan de orde komt, of de Kerk naar Gereformeerde beginselen zulk een promotierecht aan een School kan verleenen. Waar we thans alleen op willen wijzen is, dat hét promotierecht alleen denkbaar is aan een inrichting of school van wetenschap, maar niet aai? een seminarie of opleidingsschool, die een geheel ander doel heeft dan de wetenschap te beoefenen. Indien de school te Kampen het promotierecht kreeg, zou daaruit dus voortvloeien, dat deze school daarmede dan ook geheel van karakter zou moeten veranderen, dat ze voortaan niet meer opleidingsschool, seminarie of kweekschool zou wezen, maar dat ze zou moeten worden omgezet in een school van wetenschap of il men, in een Theologische faculteit. Dife heologische Scholen in het buitenland, ie het promotierecht uitoefenen, noemen ich zelf dan ook Theologische faculteit, en olkomen terecht. Een seminarie of kweekchool kan geen wetenschappelijke, titels erleenen, omdat ze geen school van wete'nchap, maar alleen een opleidingsschool is. u is hiertegenover wel opgemerkt door e Hoogleeraren te Kampen in hun beend rapport, dat de thans bestaande opeiding te Kampen toch een wetenschapelijk kai-akter draagt en dat ook de niversiteiten mede opleidingsscholen zijn, oodat beide inrichtingen van onderwijs iet zoo streng kunnen ondëi-scheidèii orden, itiaaf dit argument igaat hii? t p. Een wetenSchajipelijke opleidiiig is eker voor elk predikant eisch, én nieand onzer denkt er aan otn te beeren, dat de Hoogleeraren te Kampen een wetenschappelijke mannen zijn, of dat et onderwijs aan deze School niet in ekeren zin een wetenschappelijk karakter raagt. Hetzelfde kan echter met even veel echt gezegd worden van de Roomsche eminaria in ons land; ook daaraan zijn eer knappe professoren verbonden en ook aar draagt hét onderwijs een min of meer etenschappelijk karakter. En toch heeft iet één dezer seminaria er aan gedacht den octorstitel te verleenen, en zou ieder geoelen, dat een doctorspromotie aan zulk en seminaria een dwaasheid zou wezen, f het seminarie zou eerst in een school an wetenschap veranderd moeten zijn. et eigenaardig karakter toch van een eminarie of opleidingsschool wordt beaald door haar doel; dat doel nu is niet, etenschappelijke mannen te vormen, maar candidaten voor het kerkelijk ambt. Zooals de candidaten te Kampen dan ook niet heeten: candidaten in de Theologie, maar candidaten voor het praeparatoirgang der studie en de examen. Heel de onderricht wordt daarmethode van het Geheel anders daaren-door beheerscht. met een Theologische tegen staat het faculteit, die in de eerste plaats school van etenschap is. Het onderwijs, dat aan zulk een school gegeven wordt, mag tegelijk ook dienst doen voor de opleiding tot het ambt, inzoover voor het ambt wetenschappelijke eischen gesteld worden, maar het eigenlijke doel van de school is dit niet; dat doel is om de Theologische wetenschap als zoodanig en om haar zelfs wille te beoefenen, en haar leerlingen worden dan ook in de eerste plaats met het oog daarop onderwezen en voorbereid. Wie dit verschil heeft ingezien, zal thans wel gevoelen, dat het hier dus niet alleen gaat om de vraag of men aan de School te Kampen het doctoraat zal geven als een welkome gave, als een ornament, dat bij de school bijkomt, om haar glorie en roem te verhoogen, maar dat door de invoering van dit doctoraat de school geheel van karakter zou veranderen ; dat ze daardoor zou ophouden seminarie of opleidingsschool te wezen en zou worden een Theologische faculteit. Alleen na zulk een metamorfoze toch zou de school bevoegd en gerechtigd zijn — daargelaten nu de vraag of zulk een.Theologische faculteit buiten het Universitair verband denkbaar is — om den doctorstitel in wetenschappelijken zin te verleenen.

Nu heeft niemand minder dan Prof. Lin^ deboom, die zeker een der vurigste voorstanders is van de School der Kerken, tegen een dergelijke gedaanteverwisseling der School, waardoor ze haar karakter verliezen zou, ten ernstigste gewaarschuwd. Op de Synode te Middelburg in 1896 protesteerde hij er tegen, dat »men de Theologische School aan de Theologische faculteit der Vrije Universiteit gelijk zocht te maken", en wel op grond) dat »alzoo de kweekschool ter opleiding van de Dienaren des Woords ver^ anderen zou in een inrichting van weten^ schap". Hij oordeelde zelfs, dat »een dergelijke verandering, om het daarin werkende beginsel, consequent zou moeten leiden tot den ondergang Van de eigen inrichting der Kerken, trots de goede bedoeling van hen, die deze plannen voorstelden om de School te behouden en te versterken" (Synode van Middelburg 1896 blz. 179). Een vrees, die waarlijk niet ongewettigd is.

Zoolang de School haar eigen karakter behoudt als opleidingsschool, heeft ze haar bestaansrecht naast 4e Vrije Universiteit en neemt ze een eigen plaats in de Kerken in. Zoodra ze een »inrichting van' wetenschap" gaat worden, dan wordt ze een doublure van de Theologische faculteit en verliest ze feitelijk haar bestaansrecht. In de Gorkumsehe Kerkbode werd dan ook door Ds. Kapteijn het verleenen van het promotierecht aan de Theologische School bepleit juist op grond, dat dan alle verschil tusschen de Theologische School en de Theologische faculteit aan de Vrije Universiteit zou wegvallen, en daarmede van zelf de weg zou gebaand worden om beide inrichtingen saam te smelten. Twee volkomen gelijke inrichtingen voor de wetenschappelijke beoefening der Theologie hebben de Kerken zeker niet noodig.

Toch is dit niet het eenige bezwaar. Niet minder ernstig is het tweede bezwaar, dat de omzetting van de opleidingsschool der Kerk in een Theologische faculteit of inrichting van wetenschap met het daarbij kómend promotierecht, een zeer bedenkelijke schending zou wezen van het akkoord, dat in 1892 tusschen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederlandsche Gereformeerde Kerken is aangegaan inzake de opleiding. Om de beteekenis van dit akkoord wel in te zien, dient men zich een oogenblik te herinneren, hoe de positie van deze beide Kerkengroepen ten opzichte van de opleiding was. Beide Kerken dachten ' over de opleidingsquaestie zeker niet gelijk. De Nederlandsche Gereformeerde Kerken hielden er geen kerkelijke kweekschool op na, maar waren warme voorstanders van de opleiding aan de Vrije Universiteit,

Ze voeldeH zich nauw verbonden met deze Gerefdrmeerde Hopgeschooli deelden van harte haai-beginselen; en wilden aan h.aar alleen de opleiding harer predi kanten overlaten. Het was daarom een der brnstigste struikelblokken bij de vereenigirig der beide Kerkengroepen, dat men van Christelijk Gereformeerde zijde de Theologische School toch in stand wilde houden als kerkelijke opleidingsschool, waardoor natuurlijk aan de positie der Vrije Universiteit niet geringe afbreuk zou worden gedaan. Na lange onderhandelingen kwam men tenslotte tot dit compromis, dat van de éijde der Christelijk Gerefornieerde Kerk het j> beginsel van vrije studie «werd toegegeven, waarmede implicite de rechten der Vrije Universiteit werden erkend, en dat omgekeerd van de zijde der Nederduitsch Gereformeerde Kerken werd berust in, de verklaring, door de Synode van Leeuwarden afgelegd, dat deze Synode, wat de opleiding tot het leeraarsambt betreft, het beginsel meende te moeten handhaven, dat de Kerk geroepen is een eigene inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben, tenminste wat de godgeleerde vorming betreft, waarmede het voortbestaan van de Theologische School was verzekerd. Aan dit akkoord nu hebben onze Kerken zich te houden, zoolang er ten minste niet een algemeene omkeer in de geesten is gekomen, Elke poging om door een toevallige meerderheid op de Synode de School te Kampen op te heffen of haar een deel van de godgeleerde vorming te ontnemen, zou schending zijn van het in 1892 aangegane akkoord. Want daarin zou een krenking schuilen van de rechten van hen, die voor de seminaristische opleiding zijn. Maar even beslist als we dit uitspreken, even beslist handhaven we dan ook, dat evenzeer omgekeerd elke uitbreiding of bevoorrechting van de School boven hetgeen in 1892 be dongen is, .een bevoorrechting, waardoor de Vrije Universiteit natuurlijk benadeeld zou worden, evenzeer een krenking zou zijn van de rechten van de voorstanders der universitaire opleiding en daarom een schending zou wezen van het in 1892 aangegane akkoord. Er mag aan de School niets worden afgedaan, wat met dit akkoord in strijd zou wezen, maar evenmin iets worden toegevoegd, dat niet in dit akkoord uitdrukkelijk is gestipuleerd. Nu stond de zaak in 1892 zoo, dat alleen de Theologische faculteit der Vrije Universiteit het promotierecht bezat en de Theologische School niet. Had men nu in 1892 het recht bedongen om de Theologische School uit te breiden ejti haar het promotierecht toe te kennen, dan zou een voorstel als thans aanhangig is, volkomen gewettigd wezen. Maar dit heeft men niet gedaan. Het akkoord sluit zulk een uitbreiding en verandering der Theologische School zelfs uit, want in dit akkoord werd als beginsel gesteld, dat de Kerk een opleidingsschool hebben moet, en Prof. Lindeboom heeft volkomen terecht opgemerkt, dat een opleidingsschool ophoudt een opleidingsschool te wezen, wanneer men van haar een inrichting van wetenschap maakt. Evenmin nu als de voorstanders der Universitaire opleiding een deel van de godgeleerde vorming van de School zouden mogen afnemen, omdat de School daardoor haar karakter als opleidingsschool verliezen toü, evenmin .mogen de voorstanders der Theologische School haar veranderen in een inrichting van wetenschap met promotierecht, omdat zulk een verandering de School tot geheel iets anders zou maken dan in 1892 is bedongen, en daardoor de wederzijdsche positie zou veranderd worden ten nadeele van de Vrije Universiteit, die tot dusverre het promotierecht alleen heeft bezeten. We gelooven dan ook niet, dat de Synode te 's-Gravenhage op zulk een ernstige wijze het beding van 1892 schenden zou. Deed ze het echter toch, dan zou daarmede dit akkoord vanzelf verbroken wezen, en dientengevolge ook voor de voorstanders der Universitaire opleiding de gebondenheid aan dit akkoord ophouden. En juist daaruit zouden, gelijk Prof. Lindeboom terecht inzag, voor de School wel eens zeer onaangename gevolgen kunnen voortvloeien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Het doctoraat.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1914

De Heraut | 4 Pagina's