GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

BESCHOUWINGEN VAN EEN CHRISTEN-DENKER, uit de nagelaten geschriften van A. STEKEÏEE, oud-docent aan de Theologische School te Kampen, bijeengebracht door A. en C. J. GOSLINGA. Mef een inleidend woord van PROF. DR. H. BAVINCK en een Levensbericht van den Schrijver, door A. GOSLINGA. — J. H. Kok 1914 - Kampen.

II.

In de literaire nalatenschap van zijn oom vond A. GOSLINGA, zooals hij op XXI van het LEVENSBERICHT mededeelt, o. m. een reeks wijsgeerige beschouwingen. Zij waren echter te omvangrijk om ze in haar geheel te publiceeren, en daarbij kwam, dat er ook bij waren, «die thans minder aan de orde zijn.«

Er moest een keuze gedaan en, in overleg met zijn broer C. J. GOSLINGA, candidaat in de Theologie aan de Vrije Universiteit, besloot hij tot de publicatie van een handschrift, waarvan de titel is: WIJSBEGEERTE IN KORTE BESCHOU­ WINGEN EN OPMERKINGEN.

In hun boek nu geven zij dit manuscript nder den gewijzigden titel: BESCHOUWINGEN AN EEN CHRISTEN-DENKER. Daarbij hebben ij enkele min verstaanbare door meer verstaan-

bare uitdrukkingen vervangen; de volgorde der behandelde onderwerpen hier en daar omgezet; de titels van enkele hoofdstukken en onderdeelen veranderd.

Zooals wij STEKTEE'S BESCHOUWINGEN in het door de GOSLINGA'S uitgegeven boek nu voor ons hebben, zijn zij verdeeld over XIII hoofdstukken, waarin ieder dan weer een aantal onderdeelen heeft.

Ik laat de titels dier hoofdstukken hier volgen:

I Inleiding, Il Theorie der Kennis, III Enkele hoofdbegrippen, IV Stof en Geest, V De Ziel, VI Het Theïstisch Godsbegrip, VII God en Wereld, VIII Pantheïsme, IX De Philosophie van het Onbewuste, X Pessimisme en Optimisme, XI Vrijheid en Noodzakelijkheid, XII Wilsvrijheid en Zonde, XIII Godsdienst, Christendom, Geloof.

Reeds de voor mijn LEESTAFEL in de HERAUT • beschikbare ruimte verbiedt van deze XIII hoofdstukken zelft ook maar een kort overzicht te geven. Toch wil ik trachten van STEKETEE'S

philosophie een denkbeeld bij te brengen. 'n Volledig in al zijn deelen en onderdeelen uitgebouwd systeem van wijsbegeerte zijn deze BESCHOUWINGEN zeker niet. De grondtrekken van zulk 'n systeem zitten er echter, gelijk reeds uit mijn opgave der hoofdstukken kan blijken, wel in. Immers bij 'n Inleiding^ waarin over het wezen der wijsbegeerte wordt gehandeld, zit er in 'n heiileei\ 'n metaphysica of »prima philosophia" en daaraan onderschikt, wat men zou kunnen noemen: 'n philosophie der natuur en 'n philosophie van den geest.

De beteekenis, die voor ons christenen STE-KETEE'S Philosophie heeft, is, dat zij metterdaad is een christelijke philosophie, zij het dan ook slechts in grondtrekken. Die beteekenis springt in het oog voor wie bedenkt, dat er ook een vóór-christelijke en een anti-christelijke Philosophie is.

STEKETEE was, zooals de GOSLINGA'S hem noemen, 'n schristen-denker*. Deze samenkoppeling is daarom zoo mooi, omdat zij zoo echt is.

Hij was 'n »denker«.

In hem was de »zoekenszucht«, de uit verwondering geboren belangstelling in het vinden van een, zijn verstand en gemoed bevredigende, verklaring van wereld en leven. »Licht zoeken ter opklaring van de groote levensvragen: wat ben ik f waartoe ? wat beduidt de wereld } wat of wie is er achter ? « — was, zooals hij zelf zegt, hem behoefte.

En doordat hij genoegzaam 'thuis was in de geschiedenis van het nadenken over deze en daarmee samenhangende vragen, en daarbij, wat zijn eigen denken betreft, voldoende geschoold, paarde hij aan deze zoekenszucht ook » zoekens vaardigheid «.

Hij wist wat reeds gevonden was en ook dat niet alles »vondst« is, wat velen daarvoor uitgeven.

Hij wist, dat ter verklaring van wereld en leven, gezocht moet naar gronden en oorzaken, naar laatste gronden en oorzaken, en ook hoè men die zoeken moet om ze te vinden.

Dus aan »zoekenszucht« ook szoekensvaardigheids verbindend, was deze denker 'n wijsgeer.

Philosopheeren is óok 'n kunst, al wordt zij, vooral in onze dagen, vaak wat licht beoefend.

Maar STEKETEE was daarbij een «christens.

Zijner was de genade van te gelooven het christelijk Geloof; van met hoofd èn hart zich gebonden te weten aan de, ons in het Woord geschonken, openbaring van den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus dien Hij gezonden heeft.

Zeker, het Christelijk Geloof is, als de van God geopenbaarde waarheid, objectief. Ook indien niemand dit Geloof geloofde, zou het nochtans waar zijn. Maar toch is het slechts waar, geldt het als waar alleen voor wie het gelooft. Niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest. In dien zin zegt STEKETEE dan ook terecht, dat geloof en ongeloof subjectief zijn.en zich niet laten overreden (p. 84).

De Wijsbegeerte, of het met zijn rede, logos of denk-geest zoeken van den mensch naar een verstand en gemoed bevredigende 'werelden levensbeschouwing is daarentegen ook op zichzelf, •— 'n Duitscher zou zeggen »an sich", — altijd subjectief. Vandaar de verschillende, vaak tegenstrijdige stelsels van wijsbegeerte. Zeker, moet men ook dit niet overdrijven. Terecht schreef STEKETEE : »De philosophie steeds a refaire, dit is niet juist gezegd: dat wat aan de waarheid ontwonnen is blijft, maar het geldt vaii-de stelsels 8 (p. 134). Met dit al is er geen, ook in dien zin objectief stelsel van wereld-en levensverklaring, dat het aan alle denkende menschen zou bevredigen. Er is geen algemeen geldende wijsbegeerte, al blijft ook het zoeken daar naar een ideaal, een leidende idee.

Het wil mij dan ook voorkomen, dat STE­ KETEE zelfs te ver gaat en een subrepsie begaat waar hij op p. 10 schrijft: sNu wordt in den godsdienst de objectieve waarheid aangenomen of geloofd, welke de philosophie wil zoeken«.

Hier toch geeft hij aan objectief een tweeërlei zin.

De objectieve waarheid immers, welke de wijsbegeerte wil zoeken, is niet anders dan die waarvan alle menschen zich het tegendeel niet zouden kvmnen denken, maar de objectieve waarheid der religie, der Christelijke religie is niet anders dan de door God geopenbaarde overeenstemming tusschen denken en zijn. Laat mij er echter aan toevoegen, dat STEKETEE hier zichzelf terstond corrigeert, wijl hij er op laat volgen:

8 Maar' men ziet, waar het theorema der kennis heeft te beginnen; men ziet aangegeven, dat de mensch vindt wat hij is, zulk eene waarheid, als hij voor waarheid houdt".

STEKETEE was denker en christen, maar zoo, dat dit geen antithese, maar een synthese was. Zijn wijsbegeerte is daarom een christelijke wijsbegeerte.

BAVINCK zegt het weer zoo goed: !> En met die philosophie verbond hij het Christendom. Of liever — want wetenschap en geloof vormden bij hem geen tegenstelling en werden niet uitwendig, door een kunstmatigen band, met elkander vereenigd — Steketee bezag heel de wereld, natuur en geschiedenis en al het zoeken en worstelen der menschen, in het licht der openbaring, sub specie aeternitatis (p. VI en VII).

Laat mij dit aan twee voorbeelden mogen verduidelijken.

Het eene is uit zijn kenleer.

„Vóór het onderzoek der dingen gaat dat van het kenvermogen. Eerst het instrument proeven, voor het 'werk aangaat!" Met deze Kantiaansch klinkende zinnen begint het hoofdstuk : THEORIE DER KENNIS.

Reeds op p. 5 van zijn INLEIDING schrijft STEKETEE deze woorden; »De eeuwen van be dogmatisme zijn ook voor haar (de philosophie) voorbij; de • .negentiende eeuw onderscheidt voortreffelijk bewijzen van subjectieve meeningen". Een recensent op vermakelijke wijze den wijsgeerigen met den theologischen term „dogmatisme" verwarrend, sprak dezer dagen zijn verwondering er over uit, dat een zoon der Scheiding zóó iets zeggen kon. Zoo • in de INLEIDING als in Hoofdstuk II en elders toont STEKETEE in zijn kenleer te rekenen met KANT. Maar, al heeft hij ook van den Koningsbergef geleerd, dat de grenzen van óns kenvennogen zich niet verder uitstrekken dan het „waarneembare", dit belet lieni niet, omdat hij Christen is, bij den „wedergeboren" mensch het „waarneembare" verder uit te strekken, dan tot het zintuigelijk waarneembare.

Op p. 10 schrijft hij, denkend aan het 3e hoofdstuk van het Johannes-evangelie : „Christus sprak over het vermogen om te kennen met Nicodemus. Onder de gedachten, die voor haar deel de philosophie van het Christendom mogen heeten, is ook deze, dat de kennis door den aard en toestand van hem, die kent, bepaald wordt. Al verder gaande zegt de Meester: de aardsche mensch vat niets meer dan het aardsche en niet — hier is een nieuwe psychologie! — (juister ware nieuwe kenleer) het hemelsche, tenzij hij wedergeboren worde".

Het andere voorbeeld van de synthese tusschen zijn Wijsbegeerte en zijn Christendom, is uit zijn metaphysica., zijn „prima philosophia" of wijsbegeerte, van de in strengen zin, eerste of hoogste beginselen, reeds door ARISTOTELES Theologie genoemd. Ik herinner hierbij, dat hij onder de groote levensvragen ook deze noemde: sWat of wie is er achter de wereld ? "

Op p. 6 van de INLEIDING spreekt hij als critisch wijsgeer van den »metaphysischen sprong* als.van den sprong in het onbekende en zegt dan, dat waar die sprong wordt gedaan, men tot drie hypothesen kan komen: de materialistische, de panthéistisohe, de theïstische. »En«, zoo vervolgt hij, »dan wordt het verder de vraag, welke het minst hypothese heeten mag, anders gezegd, welke het meest waarschijnlijkheid heeft.«

Ook hier gaat weer door het, in > nijn vorig artikel aangehaalde woord van den ouderen FiCHTE of, om STEKETEE zelf te laten spreken, zooals hij het van zijn Meester geleerd heeft: »de kennis wordt door den aard en toestand van den kenner bepaald.«

Van de drie metaphysische hypothesen heeft voor hem, als wijsgeer, de theïstische de meeste waarschijnlijkheid, en omdat hij christen is, heeft zij voor hem de zekerheid des geloofs.

Op p. 72 heet het: »het is het kenmerk der ware philosophie, aan het geloof de hand te reiken* en op p. 78 : „Buiten de grens der bescheidenheid gaat men, waar men, zelve omtrent de hoogste vragen onkundig, het geloof kleineert".

Van het materialisme • nu, dat reeds op het einde der vorige eeuw, althans onder de „denkers", vrijwel had uitgediend, neemt hij weinig notitie, maar van het pantheïsme, ook dat van v. HARTMANN, vindt men in zijn Beschouwingen een doorgaande bestrijding. Diens in 1869 verschenen hoofdwerk wordt, ook al noemt hij het niet, telkens door hem besproken. V. HARTMANN'S »onbewuste wereldgrond" doet hem de schrikkelijke analogie aan de hand van „een sneltrein door een verstandelooze gestookt en bestuurd", p. 122.

Voor STEKETIE, is de God van het Woord, „Die persoonlijk, boven de wereld transcendent en tevens in haar immanent is" (p. 63) — God, zijn God. En van dit Christelijk Theïsme zegt hij'dat het is „ten eenenmale naar het hart, naar hét rein-menschelijk hart. Zooveel als het naturalisme daartegen aandruischt. Wij lichten niet veel. op, maar — een God boven de natuur, die ons beminnen kan, is naar de zucht onzer liefde ; een God, die ons kennen en doorgronden kan, is, hoe ook onze onreinheid voor Zijne heiligheid huivere, naar den eisch van ons geweten; een God, bij wien wij kracht kunnen vinden om de natuur te beheerschen, zulk een verlangen wij als Verlosser en Heiland. Zulk een die wonderen doen kan, is naar het hart onzer ziel" (p. 68).

Ik moet het hierbij laten.

Rijk is dit boek aan wat ik zou willen noemen:

»Lichtstralen uit de gedachtenwereld van een christen-wijsgeer". Zoo, om iets te noemen, waar hij het Monisme als een anticipatie duidt op wat eerst te wachten is als »het gaat eeuwigen" p. 40. Of ook : »Wij buigen voor het mysterie der Eeuwige Liefde; want wij wisten het niet, maar wij gelooven het, dat zij vermocht te maken, door het dualisme zelf, een Juilig Monisme".

Ten zeerste kan ik BESCHOUWINGEN VAN EEN CHRiSTEN-DENKER, dat den onbekende en miskende zoo piëteit-vol wil doen kennen, ter verheldering van hun wereld-en levenskijk, aanbevelen aan alle wijsgeerig-geïnteresseerde christenen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juni 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 juni 1914

De Heraut | 4 Pagina's