GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Overgaan tot een anderen staat  des levens".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Overgaan tot een anderen staat des levens".

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Het komt zoo nu en dan, hoewel geluk kig zeldzaam, in onze Kerken voor, dat een Dienaar des Woords zijn ambt neerlegt om, gelijk men het noemt, tot een »anderen staat des levens" over te gaan. Bij zulke gevallen doen zich een drietal vragen voor, die ' tot eenige moeilijkheid aanleiding geven. Vooreerst, of zulk een overgang tot een anderen staat des levens aan een Dienaar des Woords wel geoor-loofd is. Ten tweede, of predikanten, die geroepen worden tot het professoraat in de Theologie of tot het ambt van geestelijk verzorger in een of andere stichting, ook kunnen gezegd worden tot een anderen staat des levens over te gaan. En in de derde plaats, of degene, die tot zulk een anderen staat des levens overgaat, nog de bevoegdheid behoudt om, zij het dan ook op verzoek van een Kerkera, ad, het Woord en de Sacramenten te bedienen.

Waar over dit drietal vragen veel verschil van meening schijnt te bestaan en althans niet alle Kerken zich schijnen bewust te zijn, wat in dit opzicht eisch is van Gods Woord en het Gereformeerd Kerkrecht, mag het niet overbodig, worden geacht, hierover publiek eenige vooriichting te geven.

Wat nu de eerste vraag betreft, of zulk een overgang tot een anderen staat des levens voor een predikant geoorloofd is, moet daarop in het algemeen geantwoord worden van neen. Het ambt van predikant wordt iemand niet voor een tijd, maar voor zijn leven opgedragen; door de roeping tot predikant aan te nemen, verbindt hij zich daarom voor zijn leven om dit__ambt te bedienen, en hij is daarom niet vrij, om wanneer dit ambt hem niet langer bevalt, het neer te leggen en naar een andere betrekking om te zien, of wanneer hij rijk genoeg is, van zijn rente te gaan leven. Reeds in de oudste Gereformeerde Kerkenordening van de Fransche Kerken, op de Synode te Parijs in 1559 vastgesteld, werd dit bepaald in Art. 12: Ceux qui sont esleus unefois ay mini.stère de la parole doivent entendre, qu'ils sont esleus pour estre ministre toute leur vie, d.w.z.; zij die eenmaal gekozen zijn tot den dienst des Woords, moeten weten dat zij gekozen zijn om dienaar te blijven gedurende geheel hun leven. En geheel in overeenstemming daarmede bepaalt onze Kerkenorde in Art. 12, dat een Dienaar des Woords, eens wettig Beroepen zijnde, zijn leven lang aan den kerkedienst verbonden is, weshalve het hem ongeoodoofd is, gelijk er op volgt, om zich tot een anderen staat des levens te begeven.

Dat dit beginsel van ons Gereformeerde Kerkrecht metterdaad juist en op Gods Woord gegrond is, .valt niet moeilijk te bewijzen. Wat het ambt van ouderlingen en diakenen betreft, weten we te weinig uit de Schrift om met zekerheid te kunnen nagaan, of dit ambt ook voor het leven of''slechts voor een bepaalden tijd werd gegeven, gelijk dit in onze Kerken het geval is. Den diaken Philippus zien we later als Evangelist optreden buiten Jeru­ n zalem, en aangezien het kwalijk te ondertellen is, dat hij tegelijk diaken te Jerualem en rondreizend Evangelist was, volgt daaruit, dat hij zijn ambt als diaken moet hebben neergelegd, toen hij tot Evangelist erd verkozen. Maar hoe men hierover ook denken moge, zeker is, dat de Heilige Schrift nergens het ambt van predikant als een tijdelijk ambt beschouwt, maar overal den indruk geeft, dat wie dit ambt had gekozen, ook geheel zijn leven aan dit ambt verbonden bleef. Bij het ambt van ouderling en diaken kan men een deel van zijn tijd aan de Kerk geven en daarnaast nog een ander deel van zijn tijd aan zijn wereldsch beroep; wie ouderling is of wordt, gaat daarom niet tot een anderen staat des levens over; hij wordt niet van ouderling bakker, slager of kruidenier, maar hij bleef als ouderling zijn wereldsch beroep waarnemen en zet dit, na zijn aftreden, voort. Bij het predikambt daarentegen is dit onmogelijk, omdat dit ambt heel de kracht en al den tijd vergt. Wie hier de hand aan den ploeg slaat en nog achterwaarts ziet, is onbekwaam tot dezen heiligen dienst. Daarom wordt van Paulus en Barnabas gezegd, dat zij mannen waren, die hun zielen hadden overgegeven voor den naam van onzen Heere Jezus Christus (Hand. 15 : 26) en oit behoort van eiken Dienaar des Woords te gelden. Wie nu zijn ziel heeft overgegeven om Christus in dit ambt te dienen, die kan straks niet dit ambt weer verlaten om een andere betrekking te zoeken, want daaruit zou blijken, dat van zulk een overgave van het hart om Christus te dienen, geen sprake was geweest. Vandaar dat onze vaderen terecht zich beriepen op plaatsen als Joh. 21 : 16 en II Cor. 15 : 14, waaruit blijkt, dat de liefde van Christus de voorwaarde is om tot herder der schapen te worden aangesteld, want die liefde eischt de overgave van heel het leven. Niet minder sterk spreekt hetgeen de Apostel Paulus van zichzelven zegt in I Cor. 9 : 16, 17: , Wee mij, indien ik (die nl. geroepen ben tot dienaar van het Evangelie) het Evangelie niet verkondig; want indien ik dat gewillig doe, zoo heb ik loon, inaar indien omvillig, de uitdeeling is mij evenwel toebetrouwd'. Zelfs dan, wanneer men achteraf geen lust m.eer had in de verkondiging van het Evangelie en het onwillig deed, zelfs dan mag men zijn arbeid nog niet neerleggen, zegt de Apostel, want de uitdeeling van het Evangelie blijft ons toch opgedragen, en wee ons, wanneer we het niet prediken. Het eenige voorbeeld van een predikant, die zijn ambt neerlei om tot een wereldsch beroep terug te keeren, dat we in de Schrift vinden, is het droeve voorbeeld van Demas, den medearbeider van Paulus, die hem en den dienst van het Evangelie later verliet, omdat hij, gelijk Paulus het uitdrukte, deze tegenwoordige wereld had lief gekregen (II Tim. 4 : 10) en volgens de oude overlevering naar Thessalonica terugkeerde, om daar zich te wijden aan het ontginnen van een zilvermijn. Zeker, een aardsch beroep is op zichzelf geen - verkeerde zaak en ook daarin kan de mensch God dienen, maar wie het heerlijk en voortreffelijk ambt van Dienaar des Woords gekozen heeft en het daarna neerlegt om een winstgevende betrekking in de maatschappij te gaan zoeken, die toont daarmede wel, dat de liefde tot de tegenwoordige wereld bij hem boven de liefde tot Christus gaat en maakt zich feitelijk schuldig aan ontrouw tegen zijn Goddelijke roeping.

Maar hoe Sterk onze Kerkorde er daarom nadruk op legt, dat wie eenmaal wettig geroepen is tot het predikambt, ook zijn leven lang aan dit ambt behoort verbonden te blijven, toch wil dit daarom niet zeggen, dat nooit ofte nimmer dat ambt mag worden neergelegd. Wat de Roomsche Kerk beweert, dat de ordening of wijding tot priester een sacramenteele handeling is, waardoor zoo iemand een character indelebilis, d.w.z. een onuitwischbaar teeken, wordt ingedrukt, waardoor hij, eens priester geworden, altoos priester blijft, is zeker niet de Gereformeerde opvatting. Van zulk een ordening of wijding weten onze Gereformeerde Kerken niet, maar alleen van een wettige roeping tot het ambt door een Kerk, en de bevoegdheid om het Woord en de Sacramenten te bedienen, kleeft niet in den persoon, zoodat hij deze bezitten zou ook wanneer hij losgemaakt is van den dienst der Kerk, maar bezit hij alleen, zoolang hij aan den Kerkedienst verbonden blijft. Wat hieruit voortvloeit ten opzichte van personen, die tot een anderen staat des levens zijn overgegaan, zullen we eerst later bespreken. Thans was het er ons om te doen, te laten zien, waarom het verlaten van het ambt mogelijk is. Was het ambt iets, dat aan den persoon kleefde en dat onlosmakelijk aan hem verbonden was, dan zou van een verlaten van het ambt nooit sprake kunnen zijn.

Mogelijk is de losmaking dus wel, maar onze Kerkenorde voegt er uitdrukkelijk aan toe, dat ze niet geoorloofd is dan voor groote en gewichtige oorzaken, waarvan de Classis kennis nemen en oordeelen zal. Alle lichtvaardig en eigenwillig verlaten van het ambt, wordt dus als zonde veroordeeld en is feitelijk een „trouwelooze verlating van het ambt", waarop kerkelijke censuur staat. Er moeten groote en gewichtige oorzaken zijn, en het oordeel over de gegrondheid van deze bezwaren, waarom men meent niet langer predikant te kunnen blijven, staat niet bij den betrokken persoon, zelfs niet bij den Kerkeraad, die hem beriep, maar bij de gezamenlijke Kerken, in Classis vergaderd. Alleen wanneer de Classis oordeelt na degelijk onderzoek en rijp beraad, dat er groote en gewichtige oorzaken zijn, dan mag zulk een predikant zijn ambt neerleggen, om tot een anderen slaat des levens over te gaan.

Welke deze groote en geivichtige oorzaken

zijn, geeft onze Kerkenorde niet aan en is ook voor elk bepaald geval niet te zeggen, Zeker is het geen voldoende grond, wanneer iemand verklaart, dat hij het predikambt te lastig vindt en daarom liever naar een andere betrekking omziet; en nog veel minder, wanneer hij dat alleen doet uit lucratieve overwegingen, omdat hij in een andere betrekking meer geld kan verdienen. Wie een toren bouwen wil, heeft vooraf de kosten te berekenen, en wie het ambt van predikant kiest, heeft vooraf te overwegen, of hij bereid is den last en ook de armoede, die vaak aan het ambt verbonden is, te dragen. Maar wanneer hij eenmaal in het ambt gesteld is en verklaard heeft te gevoelen, dat hij daartoe van God zelf geroepeti is, dan kan hij om zulke redenen niet wettig ontslagen worden • uit zijn ambt. Ook Mozes is door God niet ontheven van zijn ambt, toen hij klaagde: k alleen kan al dit volk niet dragen, want het is mij te zwaar (Num. 11 : 14) en nog veel minder kan als wettige reden gelden, dat men zijn ambt verlaten wil, omdat men in een andere betrekking meer geld hoopt te verdienen.

Vraagt men, welke dan wel de wettige redenen zijn, waarop Artikel 12 onzer Kerkenorde doelt, zoo schijnt het minder juist te zijn, daaronder in dé eerste plaats te noemen, gelijk Voetius in zijn Politica Ecclesiastica Pars II p. 662 en vv. doet, gebreken van lichaam of ziel, waardoor iemand zijn ambt niet langer waarnemen kan; immers over dit speciale geval wordt afzonderlijk in Artikel 13 der Kerkenorde gehandeld, en hetgeen daar gezegd wordt kan moeilijk als een nadere uitwerking van het voorgaande artikel worden opgevat. Immers in geval men door ouderdom, ziekte of anderszins onbekwaam is geworden om zijn ambt langer waar te nemen, gaat men niet over tot een »anderen staat des levens«, maar wordt men emerituspredikant, d. w. z. men blijft den naam en eere van een Dienaar des Woords behouden met al de bevoegdheid daaraan verbonden, en' de Kerk, die men diende, blijft verplicht voor het onderhoud van zulk een dienaar te zorgen. En evenmin kan onder artikel 12 vallen het geval wat Voetius in de tweede plaats noemt, wanneer een predikant geroepen v/ordt tot professor in de Theologie. VVant wel vindt er dan een overgang plaats tot een andere betrekking, maar de kerkeraad zelf rekent Jiet ambt van doctor of professor in de Theologie tot de diensten voor en ten behoeve van de Kerk ingesteld (Art. 2) en de band tusschen dezen dienst en de Kerk is zoo nauw, dat men niet zeggen kan, dat een predikant, die tot het professoraat geroepen wordt, daarom tot een anderen staat des levens geroepen wordt. In zekeren zin blijft hij in den dienst der Kerk, en vandaar dat de Kerken ook nooit geaarzeld hebben, zulke predikanten, die hoogleeraar werden, de eere en naam van een Dienaar des Woords te laten behouden.

Wil men den zin en de bedoeling van Art. 12 dus geen geweld aandoen, dan kan men daaronder noch de emeritipredikanten noch de professoren in de Theologie rekenen, maar ziet dit artikel alleen op zulke gevallen, waarin iemand zijn ambt neerlegt om tot een wereldsche betrekking over te gaan, zooals schoolopziener, burgemeester, advokaat, doctor in de medicijnen, of aan het hoofd van een fabriek of handelszaak te gaan staan. Alleen dan vindt er een overgang tot »een anderen staat des levens* plaats^ Het was dus volkomen correct, dat Dr. A. Kuyper, zoolang hij professor in de Theologie was, de eere en naam van een Dienaar des Woords behouden bleef, en als emerituspredikant van de Gereformeerde Kerk te Amsterdam te boek stond, maar dat hij, zoodra hij het professoraat neerlegde om Minister der Koningin te worden, aan de Gereformeerde Kerk van Amsterdam meedeelde, dat hij nu tot een »anderen staat des levens« was overgegaan en daarmede dus ophield haar emerituspredikant te wezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Overgaan tot een anderen staat  des levens

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1915

De Heraut | 4 Pagina's