GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXIX.

VIJFDE REEKS. -

XXXI.

Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en steenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb ik uwe kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs eene hen hare kiekens •bijeenvergadert onder de vleugelen; en gijlieden hebt niet gewild. Ziet, uw huis wordt u woest gelaten. Matth. 23 : 37, 38.

Na het afsterven van Koning Herodcs den Groote in het jaar 4 vóSr Christus, regeerden uit zijn geslacht nog drie afstammelingen, die eveneens den naam van Herodes droegen, t. w. Herodes Antipas die in 39 na Christus door keizer Calligula afgezet werd; na hem Herodes Agrippa I, die van 40—44 regeerde; en in de derde plaats diens zoon Herodes Agrippa II, die eerst in het jaar 100 stierf. Deze Vorsten, elders veelal enkel Antipas en Agrippa genoemd, komen in het Nieuwe Testament ten deele als Herodes voor. De laatste was het die, met Berenice zijn vrouw, te Caesarea den apostel Paulus voor zich deed optreden. Diens vader was de Hero-' des, die den apostel Jacobus ter dood liet brengen en den Apostel Petrus gevangen nam, terwijl het ook deze Herodes Agrippa •was, die te Caesarea op de feesten zich als God liet vereeren, en vlak daarop geheel plotseling doodelijk krank werd, en naar luid het bericht van Josefus, vijf dagen daacna stierf. Van cje eerste der drie, die bij het sterven van Herodes den Groote zich Galilea en het Overjordaansche zag toebedeeld, is het meest bekend hoe hij Johannes den Dooper vervolgde, en ten slotte, op aanstoken van zijn vrouw Herodias, onthoofden liet. Deze is ook de Herodes, die met den Christus in aanraking is gekomen. Angst bekroop hem, dat in Jezus Johannes de Dooper weer was opgetreden. Hij zocht daarom eerst Jezus door dreiging tot een heengaan uit Galilea te bewegen, door iemand op Jezus af te zenden, die hem heimelijk kwam mededeelen, dat Herodes Antipas hem naar het leven stond, waarop Jezus het zoo bekende antwoord gaf: Ga heen, zeg dien vos, het gebeurt niet dat een profeet gedood wordt buiten Jeruzalem. De eenige persoonlijke ontmoeting die hij met Jezus gehad heeft, had eerst in de dagen van Golgotha plaats, toen Pontius Pilatus Jezus tot hem zond, daar de Christus, als uit Galilea zoo 't heette herkomstig, in het oog van Pilatus Herodes' onderdaan was. Op deze zeer enkele aanraking van het Herodiaansche huis met Johannes den Dooper, met Jezus, en met de apostelen moest hier gewezen worden om te doen gevoelen, hoe het optreden van den Christus dwars door de laatste omwentelingen van het Palestijnsche gebied heenliep, maar ook, hoe weinig het in de toenmalige politieke gebeurtenissen van het Heilige land ingreep. Een kort oogenblik was er zekere beweging aan de Jordaan door den Doop van Johannes verwekt. Niet lang daarna of het optreden van Jezus wekte ontroering door heel het kind, en zelfs in het Overjordaansche. Om Golgotha heeft zich op 't Paaschfeest te Jeruzalem zekere opschudding doen kennen. En ook de eerste Christengemeenten trokken voor korte poos de aandacht. Maar op den grooten gang der gebeurtenissen kan men niet zeggen dat de verschijning van den Christus destijds merkbaren invloed had. De worsteling van de partijen te Jeruzalem ging geheel buiten het Evangelie om. De indeeling van het land nu eens onder twee, dan onder meerdere hoofden, had met het apostolaat of met de Christelijke kerk niets uitstaande. En toen 't te Jeruzalem te benauwd werd, zijn de Christenen, wel verre van zich in den partij.'»trijd te mengen, stil naar Pella uitgetogen en hebben zich in de opzienbarende gebeurtenissen dier dagen niet gemengd. De machtige gebeurtenissen die tot den algeheelen ondergang van stad en tempel, en ten slotte tot de algeheele vernietiging van den Joodschen volksstaat, geleid hebben, gingen buiten de kleine Christengemeente om, en vonden haar bewegende kracht niet in de tegenstelling van Oud en Nieuw Verbond, maar in de antithese tusschen het Pharizeïsme en het Hellenisme. Of wilt ge, politiek gesproken, in de gestadige uitbreiding van het Romeinsche Keizerrijk, dat al spoedig ook in Azië elke andere macht overvleugelde.

Doch juist hierdoor wordt dan ook op de laatste periode van Israels volksbestaan het pijnlijkst licht geworpen. Israel was het uit­ verkoren volk van God; het had als Gods uitverkoren volk openbaringen en inspiration ontvangen gelijk aan geen ander volk ten deel vielen ; en nu nog verkwikt heel de Christenheid in drie werelddeelen zich in den heiligen glans der Profetie en juicht met Israels psalmen. Aan Israel was in zijn historisch verloop een geheel eenige genade in machtige daden Gods betoond, die bij het noemen van de Schelfzee nog in aller heugenis opleven. Physisch en psychisch was aan het volk van Israel hooge gave verleend, zelfs van zoo geheel eenig karakter, dat de Joden zelfs nu nog, vier-en-twintig eeuwen na het ingaan van hun ballingschap, in alle landen van Europa schier op elk terrein in geniale persoonlijkheden vertegenwoordigd zijn. En al was dat heilig volk nu na Salomo's roemrijk bewind diep gevallen, de ballingschap had dan toch op in 't oog loopende wijze genezing van veel krankheden aangebracht. En toen het onder Zerubbabel zijn tweede existentie te Jeruzalem begon, scheen metterdaad de hoop gekoesterd te mogen worden, dat 't, onder Cyrus gunst, nogmaals gelukkiglijk zou opbloeien; dank zij de harde straf in 't verleden, van alle afgoderij principieel afgekeerd en geen andere glorie zoekend, dan die in de geestelijke hoogheid van het Monotheïsme te vinden was. Vanzelf scheen het te zullen voortschrijden van gebrekkiger tot edeler levensvormen. Immers het zou komen tot een aanbidding »in geest en waarheid« en het was immers de aan de vaderen beloofde Messias, die aan Israel die levensvorming en die rijke toekomst brengen zou. Er is dan ook geen twijfel aan, of de mannen Gods die uit Babel terugkeerden, zijn in die hooge verwachting naar het land der patriarchen teruggetogen. De zonde van den Baal was n uge.^iüt en {geboet. Ken edeler, vromer geslacht was nu uitgezuiverd. P2n zij 't al armelijk en minder machtig, geestelijk mocht verwacht dat het teruggekeerde Israel alsnu een heerlijke toekomst tegemoet ging.

Tegenover die verre van onnatuurlijke verwachting staat nu de droeve uitkomst, dat als vijf eeuwen later de profetie vervuld wordt en de Messias in Bethlehem geboren wordt, de machthebbers onder de Joden er nauwelijks notitie van namen, in een oogenblik van botsing den Christus aan het Kruis hingen, voorts slechts zeer zijdelings met het apostolaat in de nu gestichte kerk zich inlieten, en de historie van het volk voortzetten, als ging de verschenen Messias hun niet aan. Er werkten ook nu in het Joodsche volk geweldige hartstochten, die soms zoo hevig opkwamen, dat ze den ondergang van stad en tempel binnen even dertig jaren na Golgotha tengevolge hadden, maar die heftige sensaties hebben schijnbaar niets met den verschenen Christus noch met zijn Kerk uitstaande gehad. Heel de verschijning van den Christus en 't optreden zoo van 't apostolaat als van de Kerk, maakt geen anderen indruk dan van zeer weinig beduidende beteekenis voor den gang van zaken in heel 't land te zijn. Wat in 't heilige land na Golgotha gist en broeit, en reeds zoo kort daarna de vernieling van heel Israels volksstaat tengevolge heeft, komt uit gansch andere historische motieven op, die aan de verschijning van den Christus geheel vreemd blijven. Het is alsof geheel de verschijning van den Messias het volk en de overheid van dat volk niet aangaat. Een oogenblik mogen de teekenen en wonderen verrassende nieuwsgierigheid wekken, en ook moge de wondere taal van den Christus het volk ontroeren, maar het beklijft niet. Slechts bij een kleine schare, meest onder de Galileërs, niaakt 't alles een biijvenden indruk, maar voor 't overige gaat het noodlottige proces van zelfvernietiging in heel het Joodsche land door, Heel andere beroeringen hadden beslag op de . aandacht van volk en overheden gelegd. Altoos weer het Pharizeïsme en onder deze Pharizeën weer de splitsing in Zeloten en ordinairen. Dan de oppositie van de Sadduceërs. Voorts indringend van allen kant het element der Grieksche Cultuur, of wil men, het Hellenisme. En ten slotte de strijd op leven en dood tusschen de machthebbers der wereld van weleer en de nieuwe machthebbers van het aardrijk, die in de Romeinen tot steeds beslister overmacht geraken. Dat alles vervult de geesten. Daarover twist en strijdt men. Daar loopt 't volk over te hoop. Dat is het, wat de Overheid steeds geweldiger in doet grijpen. Maar wat zou nu nog de Profetie? Wat zou thans nog Israels aloude roeping te beduiden hebben? Het is alles verdonkerd en verduisterd. Het is niet meer de heilige profetie die tegen de afgodische wereldmacht op­ treedt. Het is omgekeerd de wereldmacht van het Romeinsche ÏCeizenxhap, die op het erf der vaderen het gecgelijk element komt dooddrukken. Van veVfa zelfs wordt niet vermoed, wat kiem van nieuw en rijk geestelijk leven in het Evangelie naar het Heidenland wordt uitgedragen. Op een kleine kudde na, is heel Israël verjoodscht, heeft 't zijn idealen begraven, en is in vormendienst en kleingeestig egoïsme verzonken. Aan alles blijkt hoe doodelijk krank het Jodendom nederligt. Nog 35 jaren, en zijn ondergang zal zijn voleind.

Stel daar nu tegenover, hoe de door \'olk en Overheid destijds nauwelijks opgemerkte kracht van 't Evangelie uitging. Hoe 't, na bange worsteling, niet alleen het lot van heel het Jodendom, maar zelfs 't lot van de geheele wereldmacht beheerscht heeft, en immers j uist die aangrijpende tegenstelling tus.schen het nauwelijks meetellen van ('hristus' verschijning bij den ondergani; van stad en tempel, en de ommekeer in heel de meelevende wereld uit Heidenland en Christenland, die door het Evangelie gewrocht is, — ze bleek toch te zijn, 'wat ze in het oog der C]hristendenkers steeds geweest is: het zekerste van de meeste overtuigende bewijzen voor de Goddelijke macht die in het pA'angeHe, en in heel de verschijning van den Cliristus uitkwam. Het. is zoo indrukwekkend van den ëéneh kant te merken, hoe het Joodsche volk Jezus onnadenkend-voorbijgaat, en doet als deert hij hun toekomst niet; en van den anderen kant Jezus op zoo stelligen toon te hooren voorzeggen, toen zijn discipelen hem de gebouwen der tempelen toonden: > Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar, zeg ik u, hier zal niet één steen Op den anderen .steen gelaten worden, die niet zal worden afgebroken«.-Jrajijjifr^iii^de no; ; aangrijpender taal van Jezus lippen te hooren: »Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt en steenigt, die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb ik uw kinderen willen bijeen vergaderen, ' gelijkerwijs een hen hare kiekens bijeen vergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild. Ziet, uw huis worde u woest gelaten t-ti-Zoo goed als niemand onder de Pharizeërs of Sadduceërs, onder het volk of onder de priesters en overheden, hecht dan aan deze uitspraken van Jezus. Eer duiden ze het Jezus euvel, dat hij zulke krasse woorden spreken dorst. Nog toen Jezus voor het Sanhedrin stond, kwamen ze Jezus aanklagen dat hij zou gezegd hebben, den tempel te willen afbreken. Maar die hardheid van hart bij 't volk hield Jezus in niets van zijn dreigende profetie terug. Het deert Jezus niet of men met zijn woord rekenen wil of niet. Hij spreekt toch die aangrijpende profetie voor het oor van zijn jongeren uit. En zie nu, nauwelijks 36 jaren zijn daarna verloopen, of de Joden zelf zijn 't geweest, die de vervulling van deze harde profetie hebben doen ingaan. En toen zelfs Titus den prachtigen tempel nog sparen wilde, zijn 't zijn woeste soldeniers geweest die de toortsen aanstalAn en heel 't heiligdom in gloed zetten, en het er ten slotte toe geleid hebben, dat geen steen meer op den anderen vast zat. Aan niets voelt men zoo krachtig het Godsbestuur als juist aan die stellige profetie van Jezus, waaraan te Jerusalem noch volk noch priester noch overheid ook maar eenige beduidenis hechtte en, die toch woordelijk, ten volle en op zoo vernietigende wijze door het volk zelf vervuld is.

In het jaar 44, dus na Agrippa's dood, was de toenmalige Romeinsche Keizer Claudius wel genegen om diens zoon 't bewind over Judea te geven, maar te Rome ontried men hem dit voornemen zoo sterk, dat Claudius er van afzag, en alsnu Judèa, met Jerusalem als hoofdstad, weer onder de provincie Sj-rië zocht te brengen, zij 't al met een eigen Procurator. Dit op zichzelf zeer gewone keizerlijk besluit nu is feitelijk het uitgangspunt geweest van het bittere lot dat straks op Jerusalem is neergekomen. Van 44 tot 66 hebben toen toch niet minder dan zeven Procurators elkander in het bewind over Judea afgewisseld, en het zijn de roovers en deugnieten onder deze Procuratoren die ten slotte het volk tot wanhoop hebben uitgedreven en tot opstand deden overslaan. Rome's slechtste keizers, denk slechts aan Nero en Calligula, vallen in deze periode. Het hofleven te Rome kwam in steeds kwader reuk te staan. En moeilijk kon het, anders, of de booze geest die in de keizerstad den boventoon voerde, moest vergiftigend ook op de regeeringspersonen werken, die uit Rome naar Azië togen, om in die Oostersche gewesten Rome's macht te zekerder te vestigen. Moge aanvankelijk de geest van deze landvoogden nog dragelijk zijn geweest, vooral in ver­ gelijking met wat men in de daaraan voorafgaande periode van de rLg\-ptische en Syrische gouverneurs had te lijden gehad, en jnoge zelfs Pontius Pilatus nog op een het volk bevredigende bewindvoering bedacht zijn geweest, dit alles sloeg om, toen men te Rome zeker was van zijn oppergezag, en de zondige weelde van de Keizerstad ook naar de hoofdsteden der provinciën en koloniën oversloeg. Rome had nu niets meer te ontzien. De Parthen mochten uit het noorden nog soms dreigen, maar voor het overige was Rome in Azië en Afrika nu geheel meester van 't terrein, en juist dit was oorzaak, dat de vroeger zoo nobele gedraging, der landvoogden al meer zedelijk zonk, en dat het tenslotte een heerschappij in deze koloniën werd van zedelcoze geldwolven, die niets ontzagen om de koloniën uit te mergelen, en afdoening mogelijk te maken van de schulden, waaronder deze genotzieke Romeinen juist door hun overdaad en weelde geraakt' waren; En toen nu bleek, dat zulk ruw rooven nauwelij'ks op eenig verzet stuitte, werd de ééne landvoogd allengs nog brutaler dan zijn voorganger, en begon die brutaliteit zich evenzeer in i> ersonlijke mishandeling van voorname Joden, en zelfs in opzettelijke berooving van het heilige te openbaren. Vooral het gedurig verwisselen van landvoogden verergerde dit kwaad. Elk ambtenaar die nieuw aankwam, zat weer met schulden opgepropt, en zon daarom aanstonds op nieuwe middelen en plagerijen, die hem de ledige beurs konden spekken. Tiberius teekende dit eens niet ten onrechte in het beeld van een gekwetste, die op 't veld lag en nu door zwermen vliegen, waartegen hij zich niet verweren kon, geplaagd werd, en toen voor niets zoo bang was, dan dat een meelijdend voorj^ijganger hem die vliegen van zijn wonden verjoeg. Immers deed men dit, dan kwam er in een oogenblik eeri zwerm nieuwe, nog veel hongeriger vliegen, die zijn lijden nameloos verzwaarden. En zoo was 't ook hier. Alle achting voor het overwonnen volk was er uit. Voor niets van het nationale leven koesterde men meer eerbied, en het booze resultaat was, dat veler zelotisme ten slotte door alles heensloeg en, al kon men er slechts erger kwaad door beloopen, tot openlijk oproer oversloeg. Vooral in Galilea is deze opstand toen met overmacht van geweld te keer gegaan en onderdrukt.

Het was toen de onderdrukking van dezen opstand in Galilea, die 't voorspel gaf op de verwoesting van Jeruzalem. Hier toch in Galilea bleek overtuigend, hoe niets ten slotte de volkswoede tegen het machtige Romeinsche leger vermocht. De houding van Flavius Josephus moge bij deze onderdrukking van den opstand niet vrij van alle verdenking zijn geweest, hij had zich als hoofd der Joodsche beweging toch metterdaad ingespannen, om alle beschikbare militaire krachten degelijk te organiseeren, zoo goed 't kon te wapenen, en althans tot op zekere hoogte in den krijgsdienst te oefenen. Niet minder dan honderdduizend man, zoo schrijft hij zelf, was door hem bijeen gebracht, om aan het binnendringend Romeinsche ' leger weerstand te bieden, en in een reeks van vestingen achtte hij steeds een toevlucht te zullen vinden, zoo hij in 't open veld den slag verloor. Toch liep dit alles op niets dan bittere teleurstelling uit. Toen zijn slechts half-geoefende troepen de uitmuntend gewapende legioenen in het veld zagen verschijnen, maakte zich lafhartige angst van hen meester, bij menigten liepen ze uit het gelid en zochten in de vlucht heil. Alleen Tiberias, Jotapata, Giscala, Gamala en enkele andere versterkte plaatsen vi'aren nog in staat, om een tijdlang weerstand te bieden ; maar wat 't land van Galilea zelf betrof, zoo kon reeds in April 67 gezegd worden, dat 't weer geheel in Romeinsche handen en banden was terug gekeerd. Josephus zelf vluchtte naar Jotapata. Deze bergvesting was uitermate sterk van aanleg, en het heeft dan ook niet minder dan zeven-en-veertig dagen geduurd, eer de Romeinen er in slaagden, bres te maken. Nameloos hebben de belegerden in die anderhalve maand geleden. Vooral het gebrek aan water kwelde hen met doodelijken dorst. Nog altoos wordt daarom uit militair oogpunt de verdediging van Jotapata als de uitnemendste prestatie van 't Joodsche leger geroemd. Maar na een niet zoo lang beleg viel toch ook deze veste. Veertigduizend man van de bezetting was er in omgekomen, slechts twaalfhonderd konden gevangen worden genomen. Getnoord werd onder de inwoners op de meest bloeddorstige wijze en Jotapata verdween van de erve van het land.

Toen in Galilea het verzet gebroken vi'as in het open veld, en na Jotapata ook één voor één alle vestingen in handen der Romeinen waren gevallen, gaf ten slotte Giscala zich vrijwillig over. Verzet baatte niet meer. De strijd der Romeinen moest thans geopend tegen Jerusalem zelf. In November €> 1 kon de opstand in Galilea als geheel bedwongen worden Beschouwd ; de vraag was nu maar, of men aanstonds den optocht van het Romeinsche leger tegen Jerusalem - zou doen beginnen. Inspanning zou ook dit nieuwe beleg vorderen, maar toch, nü heel Galilea met zijn sterke vestingen in zes maanden tijds onderworpen was, viel voor een slagen van den aanval op Jerusalem het beste te hopen. Het sterven van Keizer Nero op 9 Juni '68 heeft toen echter den aanval op Palestina's hoofdstad vertraagd. Vespasianus die den aanval leiden zou, dongzelf naar de Kroon. Vandaar dat hij de operaties van zijn leger opschortte, aanraking met de leiders te Rome zocht, en liever zijn zoon Titus tegen Jerusalem liet optrekken. Wel \\erd toen éérst Galba tot Keizer gekozen, maar deze werd reeds in Januari '69 vermoord. Otto en Vitellius «waren ook slechts Keizers van geheel voorbijgaanden aard, en nauwelijks was de Julimaand ingetreden, of Vespasianus werd metterdaad zelf door de gezamenlijke legers van het Ocsten tot Keizer uitgeroepen. Te rustiger had Vespasianus te Caesarea dezen loop der zaken afgewacht, omdat hij de Joden reeds genoegzaam van nabij kende, om zeer goed in te zien, hoe ze te Jeruzalem en in heel Judea rusteloos bezig waren, zich door niets sparenden partijstrijd te ontzenuwen en te verzwakken. Van dezen partijstrijd maakt wie er de berichten niet over nalas, zich kwalijk een denkbeeld. Vooral van de zijde der Zeloten onder de Pharizeën werd deze strijd in volle oprechtheid van overtuiging gevoerd. Aan betrekkelijke kleinigheden speurt men dit 't besi. Zoo blijkt dat, toen reeds de hongersnood de bevolking van Jeruzalem decimeerde, er toch steeds gezorgd werd voor de toonbrooden in den tempel, en veel sterker nog spreekt de stellige gewoonte die ingang vond, om zich, als men op Sabbatdag werd aangevallen, liever weerloos te laten slachten, dan dat men op den dag des Heeren, gelijk 't bij ons zou heeten, tot het trekken van het zwaard zou overgaan. Dat mocht en zou niet. De Wet zou boven alles gelden, en die Wet zou steeds gelden naar de vaste uitlegging der Schriftgeleerden, die, hoe ook op andere punten vaak van uiteenloopend gevoelen, in zake de Sabbathsruste steeds één van zin en één van overtuiging waren. Dat hun Wetsdienst feil ging, en dat 't geestelijk erfdeel van Israel er in bevroren en verstijfd was, is ontwijfelbaar, maar ook zóó blijft het toch altoos nog eerbied inboezemefi, dat deze zeloten liever de bitterste schade bij hun worsteling eigenwillig aanvaard hebben, dan dat ze ook maar in 't min.st aan het heilige Wetsideaal tornen zouden.

Toch nam dit niet weg, dat de felle partijstrijd, die ten slotte zelfs geen doodslag ontzag, de kracht der Joden in hun verweer tegen de Roomsche legioenen slinken deed. Een tijdlang was het zelfs een partijstrijd tusschen drie groepen, elk onder een eigen leider. Johannes van Giscala en Simon bar Givra stonden aan het hoofd van de beide machtigste groepen, en tusschen hen had zich Eleazar ben Simon ingedrongen, die er zelfs in slaagde den tempel en den voorhof te bezetten. Het was nu drieërlei terrein, waarvan deze drie leiders zich hadden meester gemaakt. Simon bar Givra wist zich in de stad te nestelen, Johannes van Giscala bezette de benedenste gedeelten van den berg op welks top de tempel stond, en het hoogste gedeelte van dien berg met het heiligdom was in de macht van Eleazar. Zonderling ging het hierbij toe. Men dorst het toch niet aan, om aan de tegenpartij den toegang tot den Voorhof te weigeren. Uit heel de stad kwam men dan ook met zijn offeranden aandragen, en Eleazar vond hierin zelfs het middel om zijn mannen van de noodige voeding te voorzien. Zooals David's mannen van de toonbrooden hadden gegeten, zoo stond dit ook hun vrij. Vandaar dat van gebrek onder hen geen sprake was. Scherp werd er toegezien, dat geen gewapende mannen van de tegenpartij mede binnenslopen, en zoo onderhield men maandenlang het vreemde tooneel, dat men, op leven en dood in conflict geraakt, toch saam in één Voorhof zijn eeredienst waarnam. Toch is dit ten slotte oorzaak van Eleazars ondergang geweest. Natuuriijk waren met het Paaschfeest duizenden vreemde Joden opgekomen, om te offeren. Toen nu deze, met wapenen onder hun kleed verborgen, binnendrongen, werden ze door de wachtposten van Eleazar niet als tegenstanders herkend, .noch ook behoorlijk aan den lijve onderzocht. Gevolg waar-

van was, - dat-orp "een gegeven oogenbiik, toen de macht van Johannes van, Giscala in meerderheid in den Voorhof stond, er plotseling een teeken werd gegeven, om de zwaarden te trekken en de soldaten van Éleazar te lijf te gaan. Het liep uit op een moordpartij, en het eind was dat Eleazar ben Simon, met zijn lijftrawanten neergeveld op den heiligen bodem lagen; Zoo stond het dan weer als van ouds tnsschen de twee groepen, de Zeloten en de toegeeflijken, die zich, toen de stormram der Romeinen de muren bereikte, wel aaneensloten om saam het geweld te keeren, maar toch zelfs in de benardste oogenblikken nog de wapenen tegen elkander keerden. Vooral de aanhang van Johannes van Giscala kon zich nimmer genoeg in wreedheid voldoen. Zijn benden — want dat waren zij — moordden ert plunderden in Jeruzalem als hadden ze de stad met het zwaard veroverd en onderworpen. En wat nog pijnlijker aandeed was, dat zoo vaak zelfs de ernst te kort schoot. Ook het schenden van weerlooze vrouwen kwam voor, en om de tegenpartij te verschalken, ontzagen de soldaten van Giscala zich niet, geblanket en in vrouwenkleederen op straat rond te dolen, maar met het zwaard onder de rokken verborgen, om dan op een gegeven oogenblik plotseling de tegenstanders te overvallen, en te eindigen met gruwzamen, niets ontzienden moord. Vespasianus oordeelde daarom terecht dat er met het beleg geen haast was. Verdedigers die zoo nietssparend elkander te lijf vlogen, konden den belegeraar zijn taak slechts lichter maken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's