GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Omdat hij bolhard had”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Omdat hij bolhard had”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom werd Hebron aan Caleb, den zoon van Jephunne, den Kenesieter, ten erfdeel tot op dezen dag; omdat hij volhard had den HEERE den God Israels na te volgen. Jozua 14 : 14.

Slechts tweemalen wordt door het Oude Testament in een dienstknecht Gods de volharding geloojd, en dit wel beide keeren in Kaleb. Van Salomo staat, dat hij niet volardde in het volgen van Jehovah; van Kaleb daarentegen tweemalen, dat hij heerlijk olhardde, en dat als prijs voor deze volharding in den dienst des Heeren, reeds hier op arde een rijke zegen van zijn God hem ten deel viel. Zie het in den tekst die boven deze Meditatie staat, en in Deut. I; 36.

Van de „Volharding der heiUgen" is hier alzoo een sprake. Dit zeggen toch slaat op de olharding van Gods uitverkoren kind in zijn geloofsstaat, terwijl hier gewaagd wordt van rouwe volharding in den dienst des Heeren.

Twee geheel verschillende gedachten.

De Volharding der heiligen is iets, dat aller eloovigen deel is, de hier bedoelde Volharding n den dienst des Heeren wordt ons als hooge uitzondering voorgehouden. De Volharding d.er eiligen is een Genadebeschikking van onzen od, de Volharding die hier geteekend wordt ls een, niet aflaten van den dienst des Heeren, s een geloofsplicht die aan Gods kinderen is pgelegd. Vandaar dat een volharding die nooit flaat, zoo hooge uitzondering is. Wat, ook na nze bekeering, van 't-voorafgaand zondig estaan* in Gods kind overblijft, brengt in die olharding zoo gedurig breuke teweeg. Telkens oet dan de verlaten weg weer opgezocht, de erstoorde vrede herwonnen, de gemeenschap et onzen God, die afbrak, hernieuwd worden. an niet één kind Gods kan dan ook gezegd, dat hij in het navolgen van zijn God steeds

volhardde. Er is altoos een tekort komen. We glijden gedurig uit. Schier, eiken dag moet onze Go^ede' Herder ons weer naar de heilige kudde lokken. Volharden in het navolgen Gods is dan ook enkel van onzen gemeenen gang, nooit van elk doorleefd oogenblik te verstaan.

Er wordt in dit zeggen op gedoeld, dat er kinderen Gods zijn, die schier eiken avond, eer ze zich ter ruste leggen, weer hun verband met hun God vernieuwen, maar ook anderen die gedurig met heel hlin innerlijk leven afwijken. En van die eersten alleen wordt gezegd, dat ze volhard hebben in het navolgen van hun God.

En dit is het, waarop Kalebs exempel ons » wijst.

In drieërlei schuilt veelal de zonde van het «/rf-voiharden: In eigen geloofsverzwakking, in de verleiding van de gelegenheid, en in de verzoeking die God opzettelijk over ons brengt.

Ook gij zult ze zelf wel alle drie bij eigen ervaring kennen.

De geloofszwakte komt uit uw eigen persoon op.. Het is een u aanklevend gebrek van wat ge zijt, niet geheel te zijn.'

Ge doet dan niets liever dan met Gods kinderen op den weg des levens te wandelen. Dit komt ook in uw gebed wel uit. Uw wil strekt er zich naar uit, om uw God te volgen op den weg waarlangs Hij u hénenleidt. Maar 't blijft in u te veel half werk. Gedurig een opdoeming van heilige gedachten. Ge mocht o, zoo gaarne volharden. Maar 't geloof werkt niet in vollen omvang in u door. 't Leeft wel in het middenpunt van uw zielsleven, en als 't er op aankomt, hoort ge het wel weer in u ritselen, en gaat ge willig meê. Maar in 't gewone leven grijpt 't u niet gedurig aan. Het prikkelt u wel, maar doortintelt u niet. Uw meeste uren op den dag doorleeft ge geloofloos, geheel verzonken in andere gedachten, andere gesprekken en andere bemoeienis, en slechts nu en dan is er weer de verwakkering, die u geheel bezielt. Dan is het weer warm in u voor uw God. Maar voor 't overige blijft het in uw zielsleven veel te lauw. En bij zulk een gemoedstoestand kan er natuurlijk van een volharden in den dienst van uw God geen sprake zijn.

Ge zoekt dan u^v God wel weer gedurig 'op, maar waar 't aan hapert is, dat ge niet bij uw God inwoont.

Voelt ge nu dat uw gebrek aan volharding in den dienst des Heeren uit zulk een zv*> akheid en lauwheid in uw geloofstemperament opkomt, dan is 't reeds winste zoo ge dit inziet, zoo ge het erkent, en 't voor uw God op de knieën belijdt. Ook is daarom uw zaak bij uw God nog niet verloren. Wetende wat maaksel ge zijt, kan en zal uw God veeleer de bezieling waaraan 't u ontbreekt, u doen toekomen. Doch niet zóó maar. Niet zoo ge uw lauwheid en ongedurigheid vergoelijkt, en er u in uw zelfbesef mee van afmaakt dat u nu eenmaal een zoo slappe natuur en zóo lauw karakter eigen is.

Ligt de oorjiaak van uw niet volharden in uw week, onvast gemoed, dan toont dit dat ge den Geest in uw innerlijk leven verzaakt hebt. En wat ge dan doen moet is, niet meer dobberend op u zelf drijven, maar voor den Geest in 'uw geest de poorte ontsluiten, opdat Hij uw ik stale.

Heel anders staat het, zoo uw gebrek aan volharding zijn oorzaak vindt in de gelegenheid van uw levensbestaan.

Dat ge geen' geloovige vrienden hebt, dat ge te druk met uw dagtaak bezet zijt, dat ge te veel in de wereld moet verkeeren, en te weinig het bidvertrek kent. Dat ge in uw gezin of in uw zaken te veel met tegenslag en moeite hebt te tobben, en gedurig in zorge over uw toekomst 'verkeert. Ook kan het zijn dat ziekte en krankheid u zoo moedeloos en lusteloos maken, en u zoo door pijn van u zelf aftrekken, dat ge veelal de zelfbeheersching mist om tot uzelf in te keeren.

o, Wie een stil, gerust leven mag leiden, zonder moeite of zorge, weet riiet hoe ongelooflijk voorrecht hem boven honderden anderen, die in de drukte van 't leven bijna geen adem kunnen halen, werd toebeschikt. En het is zoo te verstaan, hoe wie zoo bijna geheel in zijn levenstaak opgaat, gedurig er zich op betrapt dat hij weer afdooJde en zijn' God vergat. • En dan is er maar één geluk, dat namelijk God dit alles van u weet, en u ook naar die omstandigheden beoordeelt, en in die ongelegenheid tegemoet komt. Zoo gij nu maar op dat u tegemoet komen van uw God met een zoekend oog let, en, al is 't maar één oogenblik op heel den dag, dan toch in dat ééne oogenblik, dat uw God u aangrijpt, u zielsbewust aan uw God vastklen^t, gelijk de drenkeling aan het hem toegeworpen koord.

En dan nog 't laatste, dat Gods kind overkomen kan. 't Geval namelijk dat 't gemis aan volharding niet uit uw ik opkomt, en niet door levensomstandigheden u overvalt, maar opzettelijk door uw God in u veroorzaakt wordt^i en wel door een verzoeking, die als een beproeving van Godswege over u komt.

Ook dit kan noodig zijn. En de historie van de vroomste géloovigen toonde het, hoe 't uw God believen kan, u zelfs door toezending van demonische verzoekingen te beproeven in de oprechtheid en de beslistheid van uw geloof. Zelfs Job, die er eerst zich zoo dapper en moedig doorhcenworstelde, bezweek toch in het eind, en vervloekte zijn geboortedag.

Ook dit kan noodig voor u zijn.

Ge kunt in uw geloofsverbinding met uw God u zoo overgerust en onverwinlijk gevoelen, dat 't leven van uw ziel bij enkel genade u allengs vreemd wordt, en de zelfgenoegzaamheid van uw vast geloof u de nederigheid van uw zielsbestaan doet inboeten.

Ge kent die mannen en vrouwen wel. Treffelijke getuigen voor hun Heer en Heiland. Die geen aarzeling of weifeling kennen. En met een stem en op een toon, die u aangrijpt, u getuigen vaii hun geloofsvastheid. En dat er toch de teederheid, toch het klein gevoel van het kind tegenover den Vader die boven is, in ontbreekt. Welnu, als 't zoo stond, is het voorgekomen, dat God onverhoeds een schrik in' de zieke ziel deed inslaan, zóó zelfs, dat ze bijna uit het geloof uitviel, en dat 't scheen of ze den Paradijsappel weer uit Satan's hand aannam. Dat is dan de bangste beproeving. Een beproeving die verzoeking dreigt te worden.

Maar ze kwam uit God aan uw tè zelfgenoegzame ziel toe. Vast staat dan, dat God die er u inbracht, er u ook weffr uithelpt. Maar dan verrijkt met een u geheel terneerwerpende ervaring die alle zelfgenoegzaamheid gvan u weert, en u niet anders kan doen rusten dan in de u aan zijn vaderhart drukkende ontferming van uw God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

„Omdat hij bolhard had”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's