GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

"Christus deelachtig".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Christus deelachtig".

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zoo wij althans het beginsel van dezen vasten grond tot het einde toe vast behouden. Hebr. 3 : 14.

Uiterst oppervlakkig vat men dit > Christus-deelachtig-eijn" vaak op, als beduidde 't alleen, dat we deel hebben aan de genade die Christus voor zondaren verwierf.

Toch heeft 't veel dieperen zin. Let maar op 't geen vlak voorafgaat over het Huis van Christus.

We kennen die zegswijs zelf uit ons eigen Staatsieven, Ieder toch weet wat bedoeld wordt met het „Huis" van Oranje. AI stierf toch dit Huis bijna uit, toch weten we nog zeer wel, dat met een vorstelijk Huis bedoeld wordt heel het geslacht, dat er toe behoort.

Wie nu Christus als onzen Koning eert en aanbidt, begrijpt het, dat ook deze Koning een vorstelijk Huis heeft, een Huis niet van steen gebouwd, maar uit personen bestaande, en zich uitstrekkende over geslacht na geslacht.

Dit doet vanzelf vragen: ie zijn de personen, die zich over geslacht na geslacht uitstrekken en saam dit Koninklijk Huis van Jezus vormen ? En op deze zoo diep ingrijpende vraag vindt ge nu het antwoord in Hebr. 10 : 3, waar wordt uitgesproken, dat de Christus het hoofd is van zijn eigen Huis, men zou kunnen zeggen van zijn eigen Dynastie; en wat volgt nu vlak daarop ?

Niet alleen toch wordt gezegd, dat de Christus, evenals elke Koning, een Huis, een Dynastie, en wel een eigen Huis heeft, maar er volgt dan onmiddellijk nog deze verrassende uitlegging op: Wiens Huis wij sijn.

Wat wil dit nu anders zeggen, dan dat de geestelijke Dynastie van Koning Jezus bestaat uit Gods uitverkorenen, omdat de Christus deze geloovigen in zijn Huis heeft opgenomen.

Wel te verstaan, niet een Huis om in te wonen, maar een Huis, een vorstelijk Huis, een Dynastie waarvan wij leden zijn. En met het oog hierop nu volgt er dan: Want - iwij z^n Christus deelachtig".

Gelijk er in het Oude Testament profetisch van het Huis Israels gesproken werd, zoo is na de gebeurtenissen van Bethlehem en Golgotha, gelijk deze op haar beurt weer gevolgd zijn door de Verrijzenis en de Hemelvaart, Jezus zelf het Hoofd van dit geestelijk Huis geworden, en zijn {de uitverkorenen, zoodra ze geloovigen worden, van dit Vorstelijk Huis vaii Jezus de levende leden. Zij toch zijn dan Christus, het Hoofd van hun Huis, deelachtig geworden.

De geloovigen zijn na hun opneming in Jezus' geslacht, als men zoo wil, prinsen en prinsessen van het Koninklijk Huis van den Christus geworden. Van de ure van hun toebrenging af, behooren ze tot dat Huis van Christus den Koning, en zijn ze de eere van dit Vorstelijk Huis, ja, de eere van dezen hun Koning deelachtig.

Het ligt alles, zoo beslist mogelijk, uitgedrukt in dit stellige zeggen, dat de Zone Gods Koning is over zijn eigen Huis, en dat wij, geloovigen, dat Huis zijn.

Onder de aardsche Vorsten nu beduidt dit spreken van het Vorstelijk Huis niet, dat de Stichter van dat Huis aldoor, van eeuw tot eeuw, regeeren blijft. Integendeel, ook in ons land stierf Vorst na Vorst uit het Oranjegeslacht, en wat in deze al te zaam bleef, was alleen het Huis van Oranje.

Bij den Christus daarentegen ging dit geheel anders toe. Eenmaal aan 's Vaders rechterhand verhoogd en met Koninklijke Majesteit bekleed, sterft hij niet meer. Hij leeft en blijft leven, en is nog het Hoofd van zijn Huis. En tot dit Huis van den Christus behooren nu allen, die den »Christus deelachtig* zijn, d.i. niet die zijn bloed o vererfden, maar in wier geest de Christus met zijn Geest binnendrong en nu woont, zoodat • zij thans in eigenlijken zin, al te zaam, het Huis van Christus uitmaken.

Er ligt in dit heerlijke zeggen derhalve niet iets uitwendigs uitgedrukt. Er ligt niet in, dat Christus daarboven aan Gods rechterhand troont, en dat wij op aarde geestelijk leven door de genade van zijn Zoenbloed. Dan toch zou er geen sprake zijn van een Huis, waartoe wij persoonlijk als tot een heilige Dynastie behooren. Het Huis zou beeldspraak en geen Hitis in eigenlijken zin zijn.

Neen, hetgeen waarop het hier aankomt, is, dat de Christus ons persoonlijk aangrijpt, in ons indringt, in ons woning maakt, en zoo c«is opneemt in zijn Koninklijk geslacht. De Christus blijft niet naast ons staan, en niet over ons zweven, maar dringt in ons in, zet ons inwendig om, zoodat we zijns geestes zijn geworden, en maakt ons zoodoende tot leden van zijn eigen Koninklijk geslacht en tot leden van zijn eigen Vorstelijk Huis. De" engelen staan hoog, want ze zijn de dienaren in het paleis Gods. Maar de verkorenen, die tot het geloof kwamen, staan veel hooger. Hoe jong ook ons Prinsesje nog zij, zij is toch van het geslacht der Koningen en uit hen geboren, en daarom staat dit Prinsesje in rangorde en waardigheid verre, ja zeer verre boven den Oppermaarsohalk van het Paleis.

En zoo nu is het ook hier. Legt de Christus beslag op uw persoonlijkheid, en lijft Hij u in zijn heilige Dynasti» in, dan zijt gij een kind Gods, gelijk Hij zelf de Zoon van God is, en maakt Hij woning in u, zoodat ge niet meer op u zelf doolt, maar in het Huis van Christus zijt opgenomen.

Een prinses, die met den koning huwt, gaat over in diens Huis, en hoort er toe.

En juist datzelfde nu, wat alsdan door huwelijk plaats grijpt, grijpt bij Jezus plaats doordat de Christus tot u komt en woning in u maakt. Gij zijt dan zijns, van zijn geslacht, levend lid van zijn heiKg Huis, en van dat Huis onafscheidelgk.

Ge. zijt dan deel van het Huis van Christus, en in dien zin > Christus deelachtig" geworden.Ge hebt dan deel niet maar aan zijn genadeschat, maar aan Hetn, aan den Christus zelf. Hij neemt u dan in zich op, en woont door zijn Geest in u.

Dat heerlijke zeggen: „Wiens Huis gij zijt", geeft 't zoo klaarlijk aan, dat de Christus in hen, die vvaarlijk gelooven, ging inwonen, zoodat niet zij meer in zich zelf, maar de Christus in hen de Bezieler en Levensveryuller is.

Dat dit mystiek, wijl een mysterie, is, spreekt van zelf. Het geslacht der menschenkinderen, dat nu is, gaat straks onder en verdwijnt, en alzoo zal 't een nieuwe menschheid zijn, die in 't nieuwe Paradijs zal zegepralen. Maar ook dan zal het 7iiet zijn een verzameling van geredde individuen, of een groep van zelfstandige personen, maar een vernieuwd, organisch, innerlijk saamhangend xatmohsSv^ geslacht, en de band, die deze nieuwe menschheid tot een onverbrekelijke eenheid saam zal binden, zal niet in hun bloed, en niet in hun zoeken van elkander, maar eeniglijk in den Christus gegeven zijn.

Zijns zullen ze al te zaam deelachtig zijn, een iegelijk naar den dynastieken grondslag van zijn wezen, en door den Christus, en door Hem alleen, zal al 't geredde volk één geslacht, en wel één geslacht van Christus' Huize zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 september 1917

De Heraut | 2 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 september 1917

De Heraut | 2 Pagina's