GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Volhardende in de leer der apostelen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Volhardende in de leer der apostelen.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij waren volhardende in de leere der Apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden. Hand. II: 42.

Er is in het bezielend verhaal, dat Handelingen II ons van Pinksteren biedt, ééne zinsnede waarover gemeenlijk wordt heengelezen, en die toch ten zeerste onze aandacht verdient.

Het slotverhaal begint met vs. 42. In wat voorafgaat ontvangen we de mededeeling van wat plaatsgreep en zoo duizenden uit de Joden te Jeruzalem naar de Christelijke belijdenis trok. Die duizenden werden gedoopt, en zoo wies de gemeente ziender oogen aan. Maar nu dit verhaal van het gebeurde met vs. 41 ten einde loopt, en gezegd kan worden: «Die dan zijn woord gaarne aannamen werden gedoopt, en er werden op dien éénen dag tot hen toegedaan omtrent drie duizend zielen", volgt thans onmiddelHjk een teekening van den hieruit geboren toestand^ en het is die teekening van den toestand die in vs. 42 in dezer voege wordt ingezet: »En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden." Er volgt dan nog meer, doch dit is de hoofdzaak, die ons den nieuw geboren toestand teekent, en in die teekening staat op den voorgrond, wat gemeenlijk zoo weinig de aandacht trekt, en. waar men veelal over heen loopt, dit namelijk, dat deze duizenden van de eerst toegebrachten tvolhardende waren in de leer der afostelen.

Op deze gewichtige verklaring nu wordt gemeenlijk nauwelijks gelet, en men geeft er zich geen rekenschap van.

Het klinkt toch zoo vreemd, als we op dezen eersten dag van de toebrenging dezer duizenden Joden te vernemen komen, dat ze volhardende waren. Een week, een maand later zou men dit verstaan hebben, wijl toen de verleiding van allerlei ketterij opkwam, maar op den eigen dag van Pink stèren klinkt 't ons zoo vreemd toe, te hooren van een volharden in de leer der apostelen, waar van afwijking of vervreemding nauwelijks sprake kon komen. Veelal las men daarom over deze zoo stellige uitspraak heen. Men begreep niet, waarop ze doelde.

Juist daarom echter is het zoo in dubbele mate noodzakelijk, dat we ons van deze pertinente verklaring rekenschap geven.

Gelijk op alle manier blijkt, waren deze Joden die op dit heerlijk Pinksteren werden toegebracht, volstrekt niet alleen uit Jerusalem, doch veeleer van allen kant voor de viering van het Pinksterfeest naar Jerusalem opgekomen. Onder die vele van elders opgekomen Joden waren er nu niet weinigen, die steeds meer van het geloof der vaderen waren afgedoold, en met een deel der Grieksche wijsbegeerte uitkomst hadden gezocht. Het gevaar lag daarom voor de ha, nd, dat vele van deze van elders opgekomen Joden, hetgeen op den Pinksterdag hen verbaasde, met de Grieksche of Egyptische wijsheid in verband gingen zetten, en dat alzoo van raeetaf de kennis der waarheid zou verzwakt worden.

Hiertegen nu moest gewaakt, en het waren de apostelen die de heilige roeping ontvingen, om al zulk dolend zich in gissingen verliezen, van meetaf af te snijden.

Hetgeen Pinksteren verheerlijkte, mocht niet door eiken toegebrachten Jood' op zijn eigen manier geduid worden. Er mocht geen ketterij naast ketterij opkomen. Geen willekeur mocht inslui. pen. Wat op Pinksteren zoo wonderbaarlijk uit den hooge nederdaalde, om Gods volk te verrijken, moest een vasten grondslag, een vooraf bepaalden vorm bezitten, en zich op zulk een wijze aandienen, dat uit de eenheid die zich openbaarde, van zelf de eenheid van Christus' Kerk op kon komen.

Met ziet 't aan het breken des broods, en aan het verkoopen van hun panden, hoe licht de nieuw opkomende gemeente in dwaling verliep. Nu was dit nog minder het gevaar dat in de gemeenschap der goederen school, wat toen reeds te duchten was. Dit zou zichzelf wreken, uitloopen op armoede en zoo uit eigen beweging zich veroordeelen, en een einde nemen, gelijk dit dan ook geschied is. Maar geheel iets anders was de belijdenis waartoe de nieuw opkomende gemeente zich moest opmaken, om haar band aan den Christus niet te verliezen; en met het oog daarop nu wordt ons zoo nadrukkelijk gemeld, dat deze duizenden pas bekeerde Christenen »volhardende waren in de leer der apostelen, c Er moest" een band zijn, die deze duizenden bekeerlingen verbond en saamhield, en nu is het in hooge mate opmerkelijk, dat deze band niet gezocht wordt in eenige vrome beweging, maar in een pertinente beüjdenis, en wel in zulk een belijdenis die gedragen werd door »de leer der twaalf apostelen.

Dit mag niet misverstaan. Er is geen sprake van, dat de apostelen op dien eersten dag, in alle haast, reeds een belijdenis op schrift hadden gesteld, en dat nu alle bekeerlingen die belijdenis bezwoeren of onderschreven. Ware hiervan sprake geweest, zoo zou deze belijdenis ons als een heilig erfstuk bewaard zijn gebleven. En al is later in de twaalf geloofsartikelen een soortgelijke eenparige belijdenis opgekomen, en ook al dagteekent deze reeks van twaalf geloofsartikelen reeds van ouds, toch is er geen sprake van, dat de apostelen reeds op dien eenigen Pinksterdag, in alle haast, zulk een belijdenis hadden opgesteld.

Wie hier overdrijft, boet alle beteekenis van het apostolisch gezag in. Maar zooveel staat dan toch vast, dat de apostelen reeds van den eersten Pinksterdag afin de prediking, waardoor ze de Joden tot bekeering wisten te leiden, met een eenparige belijdenis waren uitgekomen, en allen, zonder onderscheid, een gelijke belijdenis, of, gelijk hier staat, een gelijke leer in hun prediking te voorschijn hadden gebracht.

Wat ze uitspraken en aan de bekeerde Joden brachten, was een prediking van den Christus, een verklaring van wat de Christus geweest was en was, en hoe de Joden, die de heerlijkheid van den Christus miskend hadden, in zijn hemel niet anders konden ingaan, dan door openlijk te erkennen, wie de Christus was, wat de Christus gedaan had, wat hij nog deed, en wat eens het einde der nieuwe bedeeling zijn zou.

Van dit alles hadden de Joden dusver niets willen weten. Ze hadden 't alles geloochend en miskend. En thans, nu ze zich bekeerden tot den Christus, geschiedde zulks in verband met de volle en rechtstreeksche erkentenis van wat de apostelen steeds gepredikt hadden, en wat de Joden steeds hadden geloochend.

Er was alzoo geen aarzeling, noch onzekerheid.

Het stond rechtens tegenover elkaar.

Eenerzij ds wat de apostelen van Jezus beleden en verkondigd hadden, en anderzijds wat de onbekeerde Joden hier als joodsche verzinning tegenover hadden gesteld. En nu had op het groote Pinksteren dit plaats, dat de Joden, voor zooveel ze tot bekeering kwamen, hun valsche inzicht varen lieten, en als één man overnamen wat de twaalf apostelen omtrent den Christus beleden hadden.

Zoo stond de ileer der apostelen" tegenover de dwaalleer der Joodsche eigenwijsheid. Die leer der apostelen was nog niet te boek gesteld, maar stond muurvast in hun persoonlijke overtuiging. En het was nu die persoonlijke, eenparige overtuiging die de loden aangreep, als een wijsheid van hooger orde meetrok, en zoo hun inzicht in zijn tegendeel deed omstaan.

Er was geen sprake van dat de Joden heilige indrukken ontvingen, en nu uit die heilige indrukken zelve een soort belijdenis saamregen. Wat hier den doorslag gaf, was de Openbaring. De twaalf apostelen hadden op geheel bijzondere wijze van Jezus zelf de Openbaring omtrent de eeuwige toekomende dingen ontvangen.

Niets hadden ze uit zich zelf gegist of als belijdenis saamgesteld. Al wat ze beleden, hadden ze ontvangen. Het was hun van buiten toegekomen. Het-was »een leer" die hun was toebetrouwd. Een bovennatuurlijke gave, die hun was toebedeeld. Een leer van Jezus. Een leer door Jezus aan zijn apostelen ingeprent. En het was deze > leer van Jezus en zijn apostelen", die thans ook hun als een gave van Boven geschonken werd.

Eerst later zou die > leer van Jezus en zijn apostelen" in concreten vorm worden uitgewerkt, maar zooveel stond toch van meet af reeds vast, dat namelijk niet uit den mensch die hooge wijsheid opkwam, doch dat ze van Christus wege door zijn apostelen aan zijn Kerk werd toebedeeld. Dit zag niet op gevoelens en gewaarwordingen, maar op een Openbaring van Boven, en daarom is 't, dat volle nadruk is te leggen op wat we hier van de leer der twaalf apostelen vernemen. Niet uit de wereld is het Christendom, maar het is door deze leer van Boven, dat het Christendom tot de wereld gekomen is en de wereld heeft verrijkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Volhardende in de leer der apostelen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1918

De Heraut | 4 Pagina's