GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Toelichting op onze Kerkenorde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op onze Kerkenorde.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Niet genoeg kan het gewaardeerd, dat de lust om het Gereformeerde Kerkrecht te beoefenen, in onze dagen weer zoo krachtig is opgeleefd, niet alleen bij degenen, die krachtens hun ambt geroepen zijn in dit vak onderwijs te geven, maar ook, zooals uit menige dege studie bleek, bij onze predikanten.

Al te lang toch is het Kerkrecht het stiefkind onzer Theologie geweest. Nadat Nederland in Voetius den grooten Canonicus had voortgebracht, die in zijn Politica Ecclesiastica ons het eerst een w; etenschappelijk stelsel vaij Gereformeerd Kerkrecht schonk, scheen het alsof daarmede de barenskracht uitgeput was. In de periode, die na Voetius volgde, verschenen nog wel breede dogmatische studies, bereikte de exegese haar hoogtepunten, werden op 't gebied der kerkhistorie onvergankelijke lauweren verworden, maar de studie over 't Kerkrecht stond geheel stil. Het droef gevolg daarvan was, dat de Gereformeerde beginselen van het Kerkrecht al rneer zoek raakten. Voetius werd om zijn lastig scholastiek Latijn nauwelijks meer gelezen. En toen, eerst onder Napoleon en daarna door Koning Willem I, de aanslag geschiedde op onze Gereformeerde Kerken om ze om te zetten in een collegialistisch genootschap, van boven af geregeerd, was er geen kracht van verweer. De verwaarloozing van het Kerkrecht heeft zich toen wel het bitterst gewroken.

Eerst de strijd in het midden der vorige eeuw gestreden tegen de Synodale hiërarchie heeft weer gedwongen om van het kerkrecht studie te maken. In de Christelijke Gereformeerde Kerk geschiedde dit nog zwak, maar tot volle ontluiking kwam het Kerkrecht eerst, toen in Prof. Rutgers ons een man geschonken werd, die met zeldzame virtuositeit dit vak beoefend heeft, de lijnen weder zuiver trok voor den herbouw van het Gereformeerde kerkelijke leven en vooral door zijn practische wijsheid de raadsman van al onze Kerken werd. Al kan het niet diep genoeg worden betreurd, dat hij ons geen Kerkrecht in den vorm van een Handboek schonk, toch heeft hij door zijn rectorale oraties, voor zoover ze over dit onderwerp handelden, meesterwerken geleverd, en niet minder door zijn colleges de liefde voor het Kerkrecht aangewakkerd.

Deze collegedictaten, die in handschrift rondloopen, zijn dan ook een goudmijn, waaruit menigeen niet zonder winst wist te delven. Geen kerkrechtelijke studie verscheen in de laatste jaren, geen kerkrechtelijk advies werd op onze Synodes uitgebracht, waarin de invloed en de nawerking dezer dictaten niet viel te bespeuren. Prof. Rutgers heeft, wat voor een hoogleeraar wel het ideaal is, metterdaad door zijn onderwijs school gevormd.

Was het ons daarom een genoegen onlangs te kunnen aankondigen, dat Dr. De Jong, een van Prof. Rutgers leerlingen, bezig was diens collegedictaten over de Dordtsche Kerkenorde uit te - geven, niet minder aangenaam is het ons thans te kunnen mededeelen, dat ook Ds.J.Jansen, predikant te Ten Boer, die door zijn studie over de Kerkelijke Tucht blijk had gegeven een ijverig bestudeerder van het Kerkrecht te zijn, thans een Toelichting van de Dordtsche Kerkenordening in het licht geeft, waarvan reeds een zevental afleveringen zijn verschenen. Ook hij heeft, naar hij in de voorrede meedeelt, bij deze toelichting dankbaar gebruik gemaakt van de college-dictaten van Prof. Rutgers, en wie deze dictaten kent, merkt wel dat Ds. Jansen ze vlijtig bestudeerd en er winst mee gedaan heeft.

Toch meene men daarom niet, dat deze beide Toelichtingen op onze Kerkenorde, die gelijktijdig het licht zien, daarom geheel paralel loopen en feitelijk een duplicaat-werk zouden vormen. Er is tusschen beide uitgaven wel verschil. Een verschil, dat niet alleen daarin bestaat, dat Dr. De JOng 'van achteren naar voren loopt en Ds. Jansen van voren naar achteren — welk laatste de meer gebruikelijke en ook meer aanbevelenswaardige weg is — maar vooral daarin, dat Dr. De Jong zich bepaalde tot het zoo getrouw mogelijk weergeven van hetgeen door Prof. Rutgers gesproken is, terwijl Dr. Jansen, meer zelfstandig, zijn eigen weg gaat en benevens de collegedictaten van Prof. Rutgers ook nog tal van andere bronnen gebruikt heeft. In zooverre vullen beide elkander aan en zal men wel doen met beide Toelichtingen zich aan te schaffen.

Hoe gaarne we daarom deze Toelichting aan onze Kerken aanbevelen, omdat Ds. Jansen veel studie aan dezen arbeid besteed heeft, en voorzoover we uit de reeds verschenen afleveringen konden nagaan, ook niet ongelukkig geslaagd is in zijn pogen om een practische verklaring van onze Kerkenorde te geven, toch mag er wel mét een enkel woord op gewezen, 'dat al heeft-de schrijver niet zonder vrucht de collectedictaten van Prof. Rutgers gebruikt, dit daarom toch volstrekt niet zeggen wil, dat deze toelichting op het gezag van den naam van Prof. Rutgers aanspraak zou kunnen maken. Zelfs bij de aankondiging van het boek van Dr. De Jong hebben we tegen deze opvatting, die zoo licht zou kunnen insluipen, gewaarschuwd. Een collegedictaat, , hoe nauwkeurig ook opgeteekend, is nooit hetzelfde als een wetenschappelijk handboek, door een hoogleeraar zelf geschreven. Indien Prof. Rutgers zelf het dictaat, dat hij over de Dordtsche Kerkenorde gaf, reeds rijp voor de pers had geoordeeld, zou hij, zoo vaak daarom met aandrang gevraagd, wel niet geaarzeld hebben, het in druk uit te geven. Dat hij het niet deed, was wel in hoofdzaak daaraan te wijten, dat hij aan de uitgave van zijn arbeid zeer hooge eischen stelde. En al zijn we dankbaar, dat, nu Prof. Rutgers zelf deze Toelichting op de Dordtsche Kerkenordening niet publiceerde, door de goede zorg van Dr. De Jong een deel van Prof. Rutgers' arbeid, zij het dan ook in den vorm van een college-dictaat, ons bewaard is gebleven, toch zal men van dit dictaat altoos met voorzichtigheid gebruik moeten maken. Dit is geen critiek op den arbeid van Dr. De Jong, maar een waarschuwing, die voor de uitgave van elk collegedictaat geldt.

En in nog sterkere mate geldt dit van deze nieuwe toelichting van Ds. Jansen. De vermelding, dat hij de college-dictaten van Prol. Rutgers gebruikt heeft, geschiedde natuurlijk eerlijkheidshalve, omdat hij niet pronken wilde met geleende veeren, maar de indruk zou daardoor toch allicht kunnen ontstaan, alsof men oek hier, wel wat toegelicht en nader uitgewerkt, maar dan toch in hoofdzaak getrouw, de denkbeelden van Prof. Rutgers zou terugvinden. Dit nu is niet zoo, want al volgt - Ds. Jansen op menig punt het collegedictaat van Prof. Rutgers, vrij getrouw, soms zelfs woordelijk, op andere punten wijkt hij daarvan af en volgt dan weer autoriteiten, wier meening zeker niet met die van Prof. Rutgers overeenkomt. Natuurlijk maken we Ds. Jansen hiervan geen grief, want hij is vrij zijn eigen weg te gaan; maar nog daargelaten, dat daardoor de eenheid van dit werk (gelijk bij eiken electischen arbeid) wel wat schade heeft geleden — ook op kerkrechtelijk gebied moet men ijzer en leem niet vermengen — zou het ook juister zijn geweest, wanneer Ds. Jansen in een noot had aangegeven, waar hij het collegecitaat van Prof. Rutgers volgde en waar niet. Misverstand zou dan uitgesloten zijn geweest.

Een enkel voorbeeld moge dit toelichten.

Op blz. 6 en v.v. geeft Ds. Jansen een nadere toelichting van het woord Kerkenordening. Terecht merkt hij op, dat het woord kerken in deze saamstelling niet, zooals rhen op den klank af vermoeden zou, een meervoudsvorm is, maar een oude tweede naamvalsvorm, zooals blijkt niet alleen uit de oude vormen kerkenó\& naar en kerkenxs.z.Ay maar ook uit de Fransche vertaling: ïordre de l'Eglise" en de Latijnsche: »ecclesiastici ordinis articuli". En even juist is wat hij op blz. 7 opmerkt, dat deze tweede naamval vari het werkwoord hier adjcctieve beteekenis heeft, d. w. z. alleen uitdrukt, met wat soort van ordening men hier te doen heeft, maar volstrekt niet mag worden opgevat in collegialistischen zin, alsof het woord Kerk hier in 't enkelvoud was gebruikt, omdat de gezamenlijke kerken in elk land een groote landskerk zouden vormen. Dit alles is dan ook aan hét colledictaat van Prof. Rutgers ontleend. Maar ongelukkigerwijze wordt nu plotseling tusschen dit betoog de opmerking ingeschoven, dat het woord Kerk in de Schrift gebruikt wordt in drieërlei zin: ten eerste van de onzichtbare Kerk, het mystieke lichaam van Christus; ten tweede van de plaatselijke Kerk; en in de derde plaats om een eenheid van Kerken

aan te duiden, die in één kerkverband leven. Hij beroept zich dan daarop, dat in Hand. 9:31 volgens deledng vanTischendorf en Nestle de gemeenten van Judea en Galilea en Samaria onder den naam van gemeente (of Kerk) in het enkelvoud worden saamgevat en voegt daaraan toe, dat het woord Kerk in sKerkenordening" in dien laatstgenoemden zin zou bedoeld wezen, dus als ordening voor de Kerk als eenheid van Kerken gedacht.

Nu zullen we op de vraag, of een twijfelachtige lezing in he.t Meuwe Testament wel het recht geeft, om daaruit af te leiden, dat de Schrift ook een eenheid van verschillende Kerken onder den naam > Kerk" aanduidt, laten rusten. Het constante spraakgebruik van de Schrift is, dat onder de > Kerk" in haar zichtbare openbaring altoos de plaatseltjke Kerk verstaan wordt, en zelfs waar van een zeker complex van Kerken gesproken wordt, die in nauw verband met elkander staan, wordt niet de enkelvoudsvorm, maar de meervoudsvorm gebruikt (Gal. 1:2 Openb. 1:20).

Eéne, nog altoos dubieuze, lezing van een tekst, schijnt ons geen afdoende grond om van een derde gebruik van het woord ïKerk" in de Schrift te spreken. Maar ook afgezien daarvan kan deze nieuwe lezing van Hand. 9:31, die aan onze vaderen geheel onbekend was, geen dienst doen om het woord Kerk in het door hen gevormde woord Kerkenordening te verklaren. Zelfs loopt men gevaar, wanneer men dit toch doet, aan het denkbeeld voedsel te geven, dat de Kerken in een land een soort landskerk vormen, waarvan de plaatselijke Kerken ondêrafdeelingen zijn; een denkbeeld waartegen Ds. Jansen zeer terecht opkomt. Onze vaderen hebben nooit gesproken van de Gereformeerde Kerk in Nederland, maar spraken altoos van de Gereformeerde Kerken. De enkelvoudsvorm Kerk in Kerkenordening heeft dan ook niets te maken met de K: k als plaatselijke Kerk of als eenheid van Kerken in één land gedacht, maar heeft hier, zooals de Latijnscfae vertaling: rdo eccleciasticum, d. w. z. kerkelijke orde, ons leert, alleen adjectieve beteekenis. Het duidt aan, da het een orde is niet van en voor den Staat, maar een orde van kerkelijken aard. Het woord Kerk is hier, evenals in eiken genitivus qualitatis, niet in concreto, maar in abstracto genomen, zooals Prof. Rutgers in zijn collegedictaat terecht opmerkt. De uitdrukkingen: taatsrecht, handelsrecht enz. wijzen dit uit. Wie van het Amerikaansche staatsrecht spreekt, bedoelt daarmede niet, dat hij den Statenbond der Amerikaansche republiek als een éénheid van Staat beschouwt, maar wil alleen zeggen, dat dit het recht is, dat op he gebied van den Staat geldt, in tegenstelling met het recht van het gewone burgerlijke leven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Toelichting op onze Kerkenorde.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's