GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En omtrent de negende ure riep Jezus met eene groote stemme, zeggende: Eli, Eli, Lama Sabachihani: dat is: mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten ? Mdtth. XXVII : 46.

De innerlijke geestessirijd is door den Man van Smarten niet op Golgolha, maar in Gethsemai.é gestreden, en zulks niet m een snel voorbijgaand oogenblik, maar, naar vermoed mag worden, meer dan een uur achtereen, ja, allicht een tweetal uren lang. De drievoudige inziiiking van de discipelen zou anders ten eenenmale onverklaarbaar zijn. Doch al was hiermede de innig-geestelijke str^d volstreden, toch volgde eerst op Golgotha zelf de kruisiging, ' en onder die kruisiging de biltere smaad, waarmede de Priesters en het Sanhedrin den gekruiste bijegenden.

Zelfs is hierm-de nog niet genoeg gezegd. Was in Gethsemané de geestelijke triomf van den Zone Gods in zijn verhouding tot deu Vader behaald, de stnjd op geestelijk gebied die ten slotte voor nu en voor eeuwig den doorslai; zou geven, kon niet uitgestreden, kon niet volbracht worden, dan nadat Jezus in het plaatsbekleedend lijden was ingegaan, en het is dat plaatsbekleedend karakter vau Jezus lijden op Golgolha, dat zich bovenal ia het Eli, Eli, Lama Sabachihani? zoo aangrijpend uitspreekt.

Wel rees vaak de vraag, hoe de Ctiristus na zijn geestelijke overwinning in Geihsemaué aan het kruis v.o% vragen kon: »Waarom hebt gij mij verlaten ? ", maar die vraag komt eeniglijk op uit de verwarring van hetgeen Jezus innerlijk overwinnen moest, om onze Redder te worden, met hetgeen geleden en doorworsteld moest, om de plaatsbekleeding te doen intreden.

De vergeving van de zonde was volstrejct ondenkbaar, tenzij het volle tegenwicht van den eisch van Gods heiligheid tot zijn recht ware gekomen. Er kon voor ons vergeving komen, omdat het lijden dat zulks mogelijk maakt, niet meer door ons zelven behoeft gedragen te worden, naardien het op Golgotha ten volle geleden en ondergaan is door den Middelaar. Doch juist hierin spreekt zich dan ook het hooge karakter van dat plaatsbekleedend lijden uit. De heiligheid van den Drieëenigen God kon niet hersteld worden, tenzij er een volkomen aan de zonde beantwoordend lijden ondergaan was. Hadden nu de verkorenen zelven die straf, dat lijden moeten ondergaan, zoo waren ze allen voor eeuwig verloren geweest. Vandaar de heerlijke gedachte Gods van de plaatsbekleeding. Die gedachte kon niet uit den mensch opkomen, want geen schepsel zou ooil de straf van de zonde plaatsbekleedend kunnen getorst hebben, of hij ware er zelf voor eeuwig onder verzonken. En vandaar dan ook dat het de Zone Gods was, die zich onzer ontfermen moest, zou er van redding sprake kunnen zijn. Immers wat bij elk schepsel volstrekt ondenkbaar ware geweest, kon hier bij den Zone Gods plaats grijpen. Hij en Hij alleen kon de volle straf ondergaan, en toch, ca die straf plaatsbekleedend gedragen te hebben, in heiligen triomf Satan ternederwerpen, en Gods uitverkorenen behouden.

Doch op dit plaatsbekleedend karakter van Jezus' lijden en sterven rustte dan ook onveranderlijk de volle nadruk. Van een vergeving van zonde zonder die volledige plaatsbekleeding kon geen oogenblik sprake wezen. Een tweeledig doel was te bereiken. Er was een raad Gods die 't alzoo beschikte, dat zelfs de diepst gevallene gered en ten eeuwigen leven behouden kon worden, maar anderzijds kon dit hooge doel nimmer bereikt door kwijtschelding of vergiffenis. Van kwijtschelding of vergiffenis komt in ons zondig leven sprake. We kunnen niet bidden: »Vergeef ons onze schulden* of er moet aanstonds op volgen kunnen: »gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren». Doch deze kwijtschelding aan en onder zondaren, rust ten slotte toch altoos weer eeniglijk op wat de Christus plaatsbekleedend voor ons volbracht heeft. In het Paradijs kon zelfs het schijnbaar zoo kleine vergrijp van het plukken van den boom des levens niet worden kwijtgescholden. Het naar Gods beeld geschapen geestelijk schepsel kon en mocht in niets afwijken, of de breukè was er, en met diebreuke trad aanstonds hel verderf in. Alles hing er derhalve aan, of het mogelijk zou zijn, eenerzijds aan den eisch van Gods heiligheid volkoniene genoegdoening te schenken, en zulks anderzijds toch aUoo te doen plaats grijpen, dat de in zonde gevallen mensch er niet onder verging, maar behouden werd.

Dit nu kon niet de eene mensch voor den anderen doen, zelfs de moeder niet voor haar liefste kind. Aan Gods gerechtigheid moest niet slechts zijdelings, maar moest in elk op/.icht en volkomen voldaan wórden. Vandaar dat het geheele mysterie der Verzoening er eeniglijk op nederkwam, of er in de gmade Gods een redmiddel besteld was, om eenerzijds den zoen onverkort en onverminderd te doen intreden, en ze toch zóó te doen intreden, dat wie de Verzoening aai.bracht, er wel onder leed, maar niet er onder bezweek, en, door zelf al het bange leed te ondergaan, Gods uitverkorenen redden en zaligen kon.

Maar juist in dat plaatsbekleedende van Jezus lijden en sterven lag dan ook het ontzettende en doodelijke. Ten volle en in volle mate moest de straf voor de zonde der menschheid gedragen worden. In niets mocht op kwijtschelding of op vergiffenis worden aangedrongen, tenzij vooraf de boete gekweten en de bittere bapge straffe geleden en doorworsteld was. En dit nu wist en voorzag Jezus, en onder dit ontzettend besef is hij plaatsbekleedend voor ons aan het Kruis genageld, heeft hij aan dit Kruis de zonde van Gods kinderen op zich genomen, en voor de bange zonde de volle, de in niets te kort schietende smarte der bestraffing ondergaan. Het was op Golgotha voor onzen Heiland niet een liefderijk pogen, om een deel van het ons bedreigend leed tan ons over te nemen, en ons alzoo in de losmaking van onze zonde te hulpe te komen. Niets, wat ook, is ooit door een kind van God aan de kwijtschelding van zijn zondeschuld toegebracht. Al wat geleden en gedaan moest worden voor de vergeving onzer zonde is eeniglijk tn uitsluitend van den Christus ons toegekomen. Plaatsbekleeding houdt van zelf in, dat de Christus staan ging waar wij hadden moeten staan; dat de Christus leed wat wij hadden moeten lijden ; dat hij voor ons stierf zoo als wij hadden moeten sterven; en dat, toen het Volbracht van zijn stervende lippen vloeide, de geheele, de algen oegzame en de volkomene vergiffenis en verzoening voor al Gods kinderen door den Middelaar verworven was. Nooit en nimmer kunnen wij aan wat de Christus voor ons leed en deed, ook maar het allergeringste toevoegen. De plaatsbekleeding is hier een volkomene, een alomvattende, en vandaar dan ook dat de Apostel de geroepenen ten eeuwigen leven, die zich in het seioof aan Jezus overgaven, telkens weer als heiligen begroet, niet als heiligen op zichzelf, maar als heiligen wijl de Zone God han ten Middelaai werd, en algeheellijk al hun ongerechtigheid gedragen heeft.

Juist dit echter moest dan ook vanzelf het Eli^ Lama Sabachiani ii/sluiten. Jezus zou niet op volkoinene wijze onze zonde voor onsgedragen hebben, zoo hij ook niet zelf was ingegaan in het bange besef, dat ons overmocht, zoo nikwijls we in zonden voor onzen God nederknielden. Die verlatenheid van God, waarvan hier sprake is, komt vanzelf en onmiddellijk uit het bewustzijn op, dat we zeer wel weten, hoe we ons op nieuw tegen onzen God bezondigd hebben. Zou derhalve Christus ons de volkomene verlossing aanbrengen en metterdaad plaatsbekleedend voor ons optreden, dan volgde hieruit rccht^treeks, dai '•er het «Volbracht» kon uitgejubeld, ook de Chri-tus het bange besef moest doorworstelen, waarin we zelf verzinken, zoo vaak ernstigrzonde ons verlokte, en ons vervreemdde van onzen God. J-zus, hoe ontzettend 't ook zij om het uit te spreken, moest ons ter redding een oogenblik doorworstelen, waarin hij zich zelf in onze plaats als zondaar gevoelde, en in volle werkelijkheid de gewaarwording in zich droeg, dat zijn God hem verlaten had. Dat Eli^ Lama Sabachiani is niet een inbeelding van zonde, die Jezus zich om onzentwil getroostte. Plaatsbekleedend ging Jezus feitelijk in onzen zielstoestanri in. En waar nu ons schuldbesef steeds gebrekkig en ten deele oppervlakkig is, daar deed 't zich bij Jezus voor, dat hij, gelijk nooit onzer één, in alomvattende mate en tot in" de diepste opvatting, de zonde van al Gods uitverkorenen in /.ich opnam, in zich doorgisten liet, en zoo eerst 't gevoelde, hoe zijn ontzettend verlaten worden van zijn God, plaatsbekleedend, zijn gezaligden redden kon. Zoo is 't dus bij onzen Heiland niet een inbeelding en niet een voorstelling, maar volle realiteit geweest. Hij heeft een oogenblik doorworsteld, waarin hij als een verlatene van zijn God in eeuwigen jammer verzonk. En het was in dit bange oogenblik, dat aan 't Volbracht voorafging, dat onze Heiland niet als een herinnering uit het Oude Testament, maar als volle kernachtige uitdrukking van wat er daadwerkelijk in zijn ziel omging, het als in zijn doodsangst uitgilde: ^Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten ? «

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1919

De Heraut | 4 Pagina's